ONBESTELBAAR
de buffetkast had opgesteld, zo stelde Vader ons op langs de
muur in de gang: U met Alex op de arm. Jaap en ik daarachter.
Met de jassen aan en de rugzakken tegen de muur aan de andere kant van de gang. Waarom deed Vader dat? Wilde hij de
Jodenophalers behulpzaam zijn? Wilde hij voorkomen dat de
buren te veel last zouden hebben van ons onvrijwillig vertrek?
Of was Vader bang dat we in paniek zouden raken als we gewoon
aan tafel waren blijven zitten wachten? Of toch die ‘angstpsychose op hysterische grondslag’?
Hoe lang hebben we zo in de gang gestaan? Van twee gebeurtenissen kan ik niet vertellen hoe lang ze geduurd hebben: in onze
kelder op die lentemiddag tijdens het bombardement en in onze
gang op die herfstavond bij het ophalen van Joden in de
Agniesestraat. Het verwachte aanbellen bij ons kwam maar niet.
Vader hield de orde niet meer in de hand en we liepen door
elkaar in de gang. Ik heb door de brievenbus naar buiten gekeken. Er liepen mannen met helmen en met petten. Ik heb maar
één grote vrachtauto gezien, zo’n met zeil overkapte wagen. Die
auto stond schuin tegenover ons huis, links als je door de brievenbus keek. Ik zag dat mijn vriend Loetje Swaab uit de voordeur stapte en hoe hij geholpen werd bij het klimmen achterin
die grote auto. Daarna heb ik Loetje nooit meer gezien.
Er is die avond helemaal niet bij ons aangebeld. Het zal wel altijd
een raadsel blijven waarom niet. We maakten geen deel uit van
de groep van prominente Joden die - voorlopig - niets te vrezen
had. Voor zover we iets met de Joodsche Raad te maken hadden,
was dat in de rol van slachtoffers en niet in die van onmisbaren
die - voorlopig - waren vrijgesteld van het transport. Misschien
is er wel een heel logische verklaring waarom we werden overgeslagen. Dat ze die avond alleen maar bij Joden zijn geweest die
32