ISAAC LIPSCHITS
oud en ik bijna twaalf – aan iemand af te staan die ik nog nooit
heb gezien, waarvan ik niet weet hoe die is, hoe hij eruit ziet, hoe
die woont, hoe die denkt. Ik geloof niet dat ik zoveel moed zou
hebben als U toen had. Was U op dat moment in staat om
gewoon, logisch te redeneren: ‘Als ik deze twee kinderen aan die
vreemdeling meegeef hebben zij de meeste kans de oorlog
levend door te komen. Dat is voor mij een offer, maar omdat ik
zoveel van ze houd, moet ik dat offer brengen.’ Of bent U door
Vader en oom Piet onder druk gezet om te laten doen wat die
dag gedaan is? De logische redeneertrant van Vader met zijn
koopmansgeest kan ik me helemaal voorstellen: de meeste kans
om de oorlog door te komen hebben we als we gescheiden het
einddoel proberen te bereiken.
Maar zo’n koopmansgeest had U niet. Ik ben bang dat U zich
alle dagen en nachten van die paar luttele maanden die U nog te
leven had verwijtend hebt afgevraagd: mag een moeder haar
bloedeigen kind zo verlaten, achterlaten, in de steek laten? Het
benauwt me als ik eraan denk dat U vrijwel zeker in die laatste
maanden getwijfeld hebt en door die twijfel Uw laatste stukje
leven hebt vergald. Ik wou dat ik U nog kon bereiken en U kon
vertellen dat U niet als Hagar Uw kind onder de struiken hebt
geworpen, maar als Jochebed in een mandje van biezen hebt
gelegd.
Heeft Vader U ooit verteld van die tocht naar Overmaas en van
dat gesprek met Klompe in het café op het station van de
Zeeuwse tram? Hij zal het verhaal wel een beetje aangepast hebben om U geen extra verdriet te doen. De rit met de tram naar
Overmaas vond ik nog wel grappig: net doen of ik Vader, oom
Piet en Alex niet kende. In het café zat Klompe al aan een tafeltje te wachten. Ik denk dat we ons allen zenuwachtig en opgela39