ONBESTELBAAR

Als Iesje gaat trouwen

Met een meisje zo fijn

Dan moet ze in Holland geboren zijn.

Tot mijn tiende jaar heb ik een gelukkige jeugd gehad. Ik herinner me eigenlijk geen nare dingen, behalve dat U vaak verdrietig was. Ik heb nooit begrepen waarom dat was en nu zal ik er

wel nooit meer achter komen. U huilde vaak en dan wilde U mij

op schoot hebben. Iedere keer zei U weer dat ik later niet op de

markt moest gaan staan en dat ik moest leren. U had het over de

zin van het leed en ik wist niet wat U daarmee bedoelde.

Was U verdrietig omdat we zo arm waren? Ik heb later wel

begrepen dat we het zeker niet ruim hadden. Voordat het Joodse

Armbestuur voor je betaalde, moest je weinig te besteden hebben. U bracht vaak dingen naar de lommerd en dat doe je niet

van je rijkdom. Toch kan ik me niet voorstellen dat dat de reden

van Uw verdriet was. U mopperde wel en Vader werd wel driftig als er een scheur in mijn kleren zat, maar ik kan me niet herinneren dat ik ooit honger heb gehad of dat er geen eten thuis

was of dat ik m’n zondagse dubbeltje niet kreeg of de paar centen van U om boeken te lenen.

Of ging het niet goed tussen U en Vader? Ik heb daar nooit iets

van gemerkt. Ik vond laatst een advertentie die U in 1938 in een

krant liet zetten ter gelegenheid van de veertigste verjaardag van

Vader. Daarin wenst U ‘mijn Man en onze zorgzame Vader’ nog

vele jaren toe. Heel erg veel jaren zijn het niet geworden.

20