ISAAC LIPSCHITS
Vader werd nu in de straathandel gedrongen en dat betekende in
die tijd de zwarte handel. Hij zat meestal in het café op de hoek
van het Noordplein en de Rembrandtstraat (de straat waar mijn
oude bewaarschool stond). Behalve de Boerenjongens op
Oudejaarsavond heb ik Vader nooit alcohol zien drinken. Ook in
dat café voor zwart-handelaars niet. Hij zat er met een kopje koffie, dat wel surrogaatkoffie geweest zal zijn. Nadat het voor
joden verboden was cafés binnen te gaan, stond hij buiten op de
stoep te handelen. Ik moest nu niet meer op de autoped met een
pakje boterhammen naar zijn plekje op de Goudsche Singel,
maar met een pakje distributiebonnen van het Noordplein naar
de Agniesestraat, waar het veilig opgeborgen werd. Ik was tien
jaar en het vervoer van die bonnen was mijn eerste onwettige
daad.
Ik geloof dat Vader in die tijd goed verdiende. We hadden weer
te eten, zelfs meer en beter eten dan vroeger: boter in plaats van
margarine. Op een keer kwam Vader met een nog levende kip
thuis. Ik weet niet waar hij de bijl vandaan haalde, maar ik stond
erbij toen hij de nek van het beest tegen de keldervloer drukte en
de kop eraf sloeg. Vader schrok meer dan het beest. Hij liet de
kip-zonder-kop los en het beest deed, bloedend, nog een paar
stappen en maakte de rommel nog erger dan die al was. Vader
had met de bijl een buts gemaakt ik de gladde stenen vloer. Die
buts ergerde mij iedere keer als ik ernaar keek. Maar lang heb ik
me er niet aan geërgerd, want snel daarna zouden we voorgoed
vertrekken uit de Agniesestraat.
Bij dat vertrek speelde oom Piet van Maris een belangrijke rol.
Oom Piet was helemaal geen oom. Hij was de man van de verzekeringen. Zoals ieder fatsoenlijk arm gezin hadden wij een
begrafenispolis zodat we niet van de armen hoefden te worden
27