ISAAC LIPSCHITS

om mij duidelijk te maken dat ik niet zenuwachtig hoefde te zijn

of om Alex nog meer te verwennen zodat hij niet zoveel zou huilen. Het bovenhuis was gewoon te klein voor acht mensen, zeker

als vijf daarvan steeds binnen moesten blijven. Oom Piet nam

voor ons de beslissing: de vijf gezinsleden Lipschits moesten uit

elkaar. Dat was volgens hem bovendien minder gevaarlijk. Hij

zou zelf voor andere onderduikadressen zorgen.

Jaap was de eerste die vertrok. Oom Piet had voor hem een adres

in Amsterdam gevonden. In het hol van de leeuw, zoals Vader

zei. Op een dag ging Jaap weg en we hebben hem nooit meer

terug gezien.

Daarna moesten Alex en ik weg. Oom Piet had voor Alex een

onderduikgezin gevonden in de buurt van het Zeeuwse dorp

Haamstede. Hij vertelde dat het gezin - Klompe heetten die

mensen - een eenvoudig echtpaar was met jonge kinderen en dat

de man bereid was één klein kindje bij hun in huis te nemen. Ze

woonden op het platteland; Alex zou het daar goed hebben en hij

zou er nooit honger hoeven te lijden.

Oom Piet, weer in zijn rol van optimist, zei er zeker van te zijn

dat Klompe ‘zo’n lief en rustig jongetje’ als ik erbij zou nemen.

Ik hoor het hem nog zeggen: ‘Waar plaats is voor één, is ook

plaats voor twee, nietwaar?’ Het zou toch veel beter zijn wanneer

Alex en ik als broertjes gedurende de oorlog bij elkaar zouden

blijven, nietwaar? Klompe had weliswaar gezegd dat hij maar één

onderduikertje in huis zou nemen, maar als hij me maar één keer

zag, zou hij wel van mening veranderen. Aldus nog steeds oom

Piet.

Er werd een plan bedacht. Er was afgesproken dat oom Piet Alex

weg zou brengen naar het station in Overmaas vanwaar het

37