ONBESTELBAAR
Zo heb ik toch nog gedaan wat u graag wilde dat ik zou doen:
hard leren.
Nadat de oorlog was afgelopen - dat gebeurde op 5 mei 1945 ben ik zo snel mogelijk naar Rotterdam gereisd. Vooral oom Piet
was blij me weer te zien. Hij vertelde me dat Vader en U waren
opgepakt. Vader, zo vertelde hij, was om geld te verdienen vanuit zijn onderduikadres weer in de zwarte handel gegaan, was
daarvoor opgepakt, als Jood ontmaskerd en als Jood behandeld:
als strafgeval naar Auschwitz. U hebt hem vergezeld op die
tocht. Vader noch U hebben mijn onderduikadres of het adres
op de Schieweg verklapt; ze zullen U er wel om gevraagd hebben.
Jaap, zo vertelde oom Piet, wilde een paar maanden later vanuit
zijn Amsterdamse adres een bezoek brengen aan Rotterdam. Hij
is in de trein opgepakt en als strafgeval naar Sobibor gestuurd.
Oom Piet – weer eens in zijn rol van realist – zei me ronduit dat
er geen kans bestond dat U of Vader of Jaap het zouden hebben
overleefd.
Oom Piet kende het adres van de familie Klompe en een paar
dagen later liep ik met Alex te wandelen. Hij maakte het goed.
Hij moest nog zes worden en ik was veertien jaar. Ik wist dat hij
mijn broertje was, maar ik voelde dat niet echt zo. Voor mij
waren de jongens Balt eerder broers en voor hem zal dat zo
geweest zijn met de jongens Klompe. We hadden elkaar eigenlijk niets te zeggen en ik durfde hem zeker niets te vertellen over
U of over Vader en over het lot dat U beiden had ondergaan. Of
over Levi, Martha en Grietje, over Bep en Izak, over Maup en
Jaap, die hij zich natuurlijk helemaal niet zou herinneren. Pas
heel veel jaren later hebben we er wel eens voorzichtig over
44