ISAAC LIPSCHITS
Klompe was als een rots waarop alle argumenten afstuitten. Hij
herhaalde steeds zijn ene argument: ‘Ik heb tegen de vrouw
gezegd dat ik één Joodje meeneem en niet twee’. Vlak voordat
het trammetje vertrok, was het zijn beurt Alex bij de ene hand en
diens koffertje in de andere te nemen.
Vader heeft nauwelijks aan het gesprek deelgenomen. Ik heb
geen onvertogen woord gezegd, om de simpele reden dat ik in
het geheel mijn mond niet open heb gedaan. Ik was helemaal
verbouwereerd, stomgeslagen. Dat er zó over mij gepraat en
gesjacherd werd. Ik wilde helemaal niet mee met die man, die op
mij een norse indruk maakte.
U mag uit deze beschrijving niet een nare of negatieve indruk
van Klompe overhouden. We waren allemaal wat gespannen
zoals we daar zaten. Klompe voelde zich, terecht, overvallen
door de vraag ook mij als onderduiker mee te nemen. En in zijn
milieu was het normaal om een Joods kind aan te duiden als een
Joodje. En, bovenal, Klompe en zijn vrouw behoren tot het wel
heel kleine groepje Nederlanders die het gevaar durfde te trotseren en een Joodse onderduiker in huis namen. U weet zelf hoe
groot dat gevaar was.
Vader, oom Piet en ik gingen weer met de tram naar de
Schieweg. We bleven gewoon met ons drieën bij elkaar zitten. Ik
weet niet of U verwacht of gehoopt had mij die dag weer terug
te zien. Ik stond plotseling weer voor Uw neus en we hebben
samen gehuild. U waarschijnlijk om Alex en ik om de spanning
van het uitstapje naar Overmaas kwijt te raken.
Nadat Alex vertrokken was, ben ik niet zo lang meer op de
Schieweg gebleven. Oom Piet vond voor mij een onderduikadres
41