ISAAC LIPSCHITS

15

ONBESTELBAAR

ik me de hortensia’s nog herinner. Als het mooi weer was, hing

U de was op in de tuin en niet in de kelder.

Vanuit de tuin kon je over een klein trappetje in de kelder

komen. Die kelder liep onder het hele huis door. Daar stond de

grote Keulse pot met gezouten snijboontjes met een doek erover

en een Rotterdams kinderhoofdje voor het gewicht er bovenop.

Ik heb heel wat uren in die grote kelder gespeeld, alleen en met

buurkinderen. We hebben in die kelder gezeten bij het bombardement op Rotterdam in mei 1940. Van dat bombardement herinner ik me alleen nog maar het lawaai van de bommen en de

buurvrouw van boven. Zij zat op haar knieën met gevouwen

handen hardop te praten. U hebt me uitgelegd dat zij zo met

God sprak.

Ik ga af en toe nog wel eens kijken in de Agniesestraat. U zou het

niet herkennen. Ze hebben alle huizen opgeknapt en ze hebben

van ieder benedenhuis en bovenhuis één huis gemaakt. Er

wonen nu allemaal mensen die uit Turkije komen. Hoe die

Turken na de oorlog in Rotterdam terecht zijn gekomen is een

ingewikkeld verhaal, dat er nu niet zoveel toe doet.

Ik speelde vaak buiten. Er woonden veel kinderen in onze straat.

Loetje Swaab was mijn beste vriend. Hij woonde schuin tegenover ons, boven het pakhuis van de groenteboer. We voetbalden

en als de meisjes meededen, speelden we diefje-met-verlos. Of

we renden mee als de vrijwillige brandweer in de Vijverhofstraat

er op uit trok. Dan snerpten er overal fluitjes, ook in onze straat,

om de mannen van de vrijwillige brandweer op te roepen.

Af en toe mocht ik al een boodschap doen. Voor U naar de

waterstoker in Herlaerstraat. Daar werden emmers met heet

16