XI – AFRIKA, TENSLOTTE

 

 

En hij zeide: brengt geen schade toe aan de aarde,

noch aan de zee, noch aan de bomen.

Openbaringen VII. 3

 

 

In Laikipia had je van die winderige nachten waarin je de hyena’s beter kon horen: hun gehuil leek dan op te gaan in het geweld van de bries uit het noorden, en de honden blaften woedend tegen schimmen van onzichtbare dieren: de luipaard van de stuwdam van Paolo, de buffels, de zebra’s en de gevoelige elanden die kwamen grazen langs de landingsbaan, en de olifanten die zich majestueus in het donker voortbewogen onder de eucleabomen rondom het waterreservoir van Kuti, rustig, zonder zich iets van ons aan te trekken.

En in de juliavonden, als de regen op het dak roffelde en de kikkers een woest levenslied zongen, hoorde ik de leeuwen brullen in het verre heuvelland.

In het begin dacht ik vaak dat ik het voorrecht om in Afrika te mogen leven moest verdienen door iets origineels en onbaatzuchtigs te doen, zodat mijn aanwezigheid op de hoogvlakten van Laikipia iets kon betekenen voor de aarde en voor de schuwe dieren die bescherming nodig hadden: een zegen voor de magische, nog niet verkende landschappen, een geluk voor de mensen.

Hoe ik dat doel moest bereiken, was een raadsel dat mij ’s nachts uit de slaap hield; alleen ik kon het oplossen, en ik was mij ervan bewust hoe belangrijk het was.

Ik leidde een bijzonder leven en ik wilde iets terug doen voor dat bijzondere voorrecht.

In de vlakte sprongen de impala’s hoog op voor mijn auto, de buffels hieven hun massieve koppen op en snoven in de lucht, de leeuwen - als ik het geluk had er een troepje van te ontdekken in een bocht van de weg die in het hoge gras van de savanne lagen, sloegen mij gade met eeuwenoude, berekenende gele ogen, de bavianen vluchtten blaffend weg met hun jonkies onhandig tegen de rug van hun moeders geklemd, de waterantilopen keken me aan, onaandoenlijk en buitengewoon mooi met hun lange haar, terwijl de gazelles uit het bos, angstig en schuw, met hun bruinfluwelen vacht sierlijk over de hellingen naar beneden dartelden. Ik droeg met vreugde en vrees de last van de immense verantwoordelijkheid omdat ik de beschermster was van hun kwetsbare bestaan.

Ik was me bewust dat niets van dit alles had kunnen bestaan als ik besloten had dat de bescherming van het natuurlijke milieu van Ol ari Nyiro mijn krachten te boven ging en dat mijn middelen er niet toereikend voor waren.

Na de dood van Paolo, en daarna die van Emanuele, groeide het gevoel van verantwoordelijkheid, dat ik altijd gehad had en met hen had gedeeld, en zo ontstond een visioen dat mij weer nieuw leven, hoop en een doel gaf.

Ik besloot dat er iets unieks en nuttigs tot stand moest komen te hunner nagedachtenis op de plek waarvan zij het meest hadden gehouden. En zo richtte ik de Gallmann Memorial Foundation op. En toen het Wilderness Education Centre - de milieuschool voor kinderen - gebouwd werd ter herinnering aan Emanuele en daarna The Institute for African Humanities and Biodiversity, en jongeren uit de hele wereld deel kwamen uitmaken van mijn droom en Afrika leerden kennen, terwijl hun leeftijdgenoten uit Kenia bij ons hun wortels kwamen hervinden, voelde ik dat ik een van mijn voornaamste doelstellingen bereikt had: door de ogen, de harten en de herinneringen van deze jonge mensen zou Ol ari Nyiro eeuwig blijven leven.

Nu Emanuele niet langer in staat was om het te beschermen, zouden anderen dat wel doen: deze nieuwe generatie, die van onze planeet een betere plaats zal maken. Want boven alles wilde ik dat hij niet voor niets zou hebben geleefd en dat, nadat hij de wereld van het bekende had verlaten, via een brug van liefde een doel bereikt zou worden, dat het offer van zijn verlies waard zou zijn.

De jaren gingen voorbij.

Het lang verwachte en zo gevreesde millennium was aangebroken zonder ogenschijnlijke veranderingen, zonder drama’s, haast een anticlimax na al die overdreven voorbereidingen, voorspellingen van rampen, en zekerheden dat er onverwachte, grote en opvallende veranderingen in het wereldgebeuren zouden plaatsvinden.

Natuurlijk was alles als vanouds, speciaal in Afrika. De echte tragedie in Kenia was de grote droogte van voorjaar en zomer 2000 - de ergste sinds mensenheugenis - die de aarde verdroogde, de bodem spleet en het weinige vocht dat in de grassprieten was overgebleven, opzoog.

Zelfs mijn regenstok werkte niet meer: de kleine houtkevers hadden hem ontdekt; de daarin verborgen zaden, die een onweerstaanbaar geluid produceerden - als het neerstorten van een tropische regenbui - waren opgelost in een ongrijpbaar stof, dat nu geen enkele kracht meer had.

Ook 01 ari Nyiro werd geteisterd door grote droogte. De boom -mijn zusterboom - op de top van de heuvel Mugongo ya Ngurue, de oude wijze acacia, groeide, verdorde en stierf.

Zij stierf rechtop, met haar massieve donkergrijze stam, verwrongen door generaties van zon en regen, maar op de oude dorstige takken, korstig door de gedroogde en verkalkte bladeren van een laatste onwaarschijnlijke bloei, op de huid van de oude dode matriarch, waren nog verspreide colonnes zwarte mieren in de weer, en het leven ging door.

Voor mij was het het eind van een tijdperk; alsof een geliefde en gerespecteerde vriendin haar laatste adem uitblies. Ik had haar altijd beschouwd als de beschermster, de wachteres van Ol ari Nyiro, en haar einde leek me een sinistere herinnering aan de onbestendigheid en de tijdelijkheid van alles.

Eigenlijk had ik nooit gedacht dat de oude dame kon sterven, omdat het net was alsof ze er altijd al geweest was.

In zekere zin leek ze op Cheptosai, de matriarch van de Pokot-stam, die trots en rechtop het verwoestende verstrijken der jaren tartte, mager als een bruine sprinkhaan en even soepel en droog.

 

In de regel kon ik zien dat het droge seizoen aangebroken was, aan mijn grasveld, dat zich van mijn kamer uitstrekte tot aan de graven achter het zwembad.

Toen het water schaars begon te worden, liet ik het zwembad tot een soort poel worden, een stukje lagune, groenig en vol algen - een genot voor de kikkers - en ik gebruikte het water van die poel om het gras te besproeien.

Daarna, op een dag, midden in het droogste jaargetij, hield het water dat van de stuwdam van Paolo kwam plotseling op met stromen; uit onze kranen kwam alleen een laatste zucht, en mijn tuinman, Abraham Muiteria, haalde zijn schouders op en met een vriendelijke glimlach op zijn aangename gezicht klaagde hij: ‘Ni ndofu: kwisha kata ferechi.’ Het zijn de olifanten, ze hebben de buizen kapotgemaakt.

De olifanten voelden met hun slurf aan de buizen en als ze water roken tilden ze ze op en sloegen ze stuk om te kunnen drinken. Zo onderbraken ze onze watervoorziening. Na een poosje was ook het water achter de stuwdam helemaal op. Op de bodem bleef een dik, bruin drab achter, dat de kleur en het aanzien had van gesmolten chocola en in de buizen opdroogde en zo hard werd als krijt. Abraham Muiteria klaagde opnieuw: ‘Hakuna magi, na kauka kwa pipe.’ Er is geen water meer, het is opgedroogd in de buizen.

 

Het gras werd overal geel, praktisch onder onze ogen. De sprieten verdroogden en gingen dood. Ze vormden een gemakkelijke prooi voor het vuur, of ze kwamen weer groen bij de wortels op, zoals wanneer er weer natuurlijk haar aangroeit in een geblondeerd kapsel. Muiteria liep rond met een kruiwagen, haalde water uit het zwembad en goot de overstromende emmers leeg in de verdorde bloemperken.

De droogte bracht overal in de streek rond Laikipia branden en verwoesting.

Ons gras was hoog en dor, en ik wist dat het onmiddellijk vlam zou vatten. Ik bereidde me op het ergste voor en al maanden tevoren had ik nieuwe brandgangen laten aanleggen, waar ik met tractoren het gras uit verwijderde tot op de rotsgrond, zodat de vlammen niet verder zouden kunnen omdat ze geen voedsel meer vonden.

De vonken van een vuur of van een onvoorzichtige honingzoeker, die overgebracht werden door de wind, volstonden om eindeloze branden te veroorzaken, die haast niet te blussen waren. In andere gedeelten van Laikipia, en ook in het woud van de Aberdares, woedde het vuur al dagen lang, en verwoestte leven en plantengroei. Ik wist dat het voor ons slechts een kwestie van tijd was.

Aidan hielp ons door vanuit zijn vliegtuig nieuwe branden in het gebied te signaleren, en het personeel van Ol ari Nyiro was dag en nacht op zijn hoede.

Op een avond, terwijl ik verontrust een zonsondergang observeerde van een overdreven, sinistere bloedrode kleur, waarvan het licht bleef hangen achter de heuvel van Mugongo ya Ngurue, zag ik hevig geschokt hoe er rookpluimen opstegen in de zone van Kutwa, en ik sloeg alarm.

We spoedden ons naar de bewuste plek. Loodkleurige wolken roet met oranje vonken schoten in het schemerduister omhoog, krachtige vlammen verwoestten de struiken, terwijl valken en andere roofvogels er in kringen overheen cirkelden om de insecten te vangen die door de brand verjaagd waren.

Later moesten we wel tien keer in de loop van twee maanden toesnellen, in het holst van de nacht, om met verse takken op het gras in lichterlaaie te slaan.

Er ontstond een speciale kameraadschap tussen degenen die aan deze operaties deelnamen, alsof de poging om het struikgewas van Ol ari Nyiro en de weerloze dieren die er leefden, te redden ons allen in een kruistocht verenigde. Met onze gezichten vuil van het roet en onze ogen rood van de as, deelden we onderling de veldflessen met water, voordat we doorgingen met de strijd tegen de gemeenschappelijke vijand.

Elke dag tuurde ik naar de lucht in oostelijke richting, in de hoop dat ik daar een wolk zou zien, en ik zocht op de Gerardie-acacia’s tekenen van een komende bloei, die meestal de komst van de regens aankondigde.

Iedere nacht lag ik in mijn bed te woelen en wachtte ik klaarwakker op het getik van de regendruppels op het dak en als ik keek naar de oude schaatsen, die met een rood lint aan het hoofdeind van mijn bed gebonden waren - een cadeau van Paolo jaren geleden na mijn eerste operatie in het ziekenhuis van Bern bedacht ik hoe ver mijn symbolische tocht mij wel gebracht had.

Ik wist dat Paolo als hij mij had kunnen zien, zou glimlachen.

Toen merkte ik op een ochtend, in de verzengendste en wanhopigste periode van de droogte, hoe de wevervogels druk bezig waren om papyrusbladeren uit de visvijver te rukken en zo wist ik dat de regen niet lang meer op zich zou laten wachten. Toen hun nesten als kwetsbare mandjes in trossen aan de gele-koortsacacia’s hingen, met daarin de blauwe eitjes die weldra uit zouden komen, kwam eindelijk de regen en waren de savanne en het woud andermaal gered.

 

Hoe is de verloedering van het milieu begonnen?

Mijn hemel, was onze ontdekking van Ol ari Nyiro soms niet het begin van een reis zonder terugkeer? Zo’n fascinerende plek, zo eindeloos uitgestrekt en toch zo kwetsbaar, aan alle kanten bedreigd door allerlei gevaren!

Hoe waardevol, maar ook hoe kwetsbaar het oerbos is, is met de jaren steeds duidelijker en dramatischer zichtbaar geworden, terwijl vlak buiten onze grenzen steeds meer land opgedeeld werd in kleine lapjes grond.

En terwijl het trotse, magische Afrikaanse landschap op sterven lag, begreep ik hoezeer ik bevoorrecht was geweest, omdat ik het gekend had, omdat ik me de reis vanaf Nyahururu nog kon herinneren als een geleidelijk naderen van de hemel, in de tijd toen ik de auto moest stoppen op het pad van rode aarde om de kuddes elanden, die leken op de vergeten antilopen van levendige rotsschilderingen, te laten passeren.

Er is veel veranderd, nu ik op de heuvel van Enghelesha zit en kijk naar de ergerlijke daken van golfplaten, die als spikkels te zien zijn op het voorhistorische landschap van de kale heuvels waar nog niet meer dan een kwart eeuw geleden de grote koedoes heersten.

Ik kijk naar het zuiden waar het landgoed Colobus lag, dat Antonietta uiteindelijk moest verkopen, waarmee ze zonder het te willen de vernietiging van de biodiversiteit van dat woeste en buitengewone landschap inluidde, en mij tegelijkertijd een lesje gaf dat ik nooit zal vergeten.

Nu is hun boerderij opgedeeld in honderden akkertjes, alle muta-ragwa- en mutamayo-bomen zijn allang tot houtskool vergaan.

Eucalyptussen en Australische grevillea’s, die niet tot dit ecosysteem behoren - en die de vogels en de insecten van dit stuk Afrika ook helemaal niet kennen - vormen de grenzen van piepkleine stukjes grond, beplant met aardappelen en maïs, geploegd waar eens kronkelende paden schuchter hun weg baanden in het ceder- en podo-woud. Niets is er meer over van de oude ongerepte Afrikaanse natuur.

Het huis van de Buonajuti’s is een school geworden, waar ik lid van het schoolbestuur ben, Mwenje Secondary.

En toch blijft in de naam Mwenje de herinnering aan het verleden bewaard, aan de Kikuyu-bijnaam waaronder Giannetto Buonajuti bij de mensen bekendstond: ‘Mwenje’, de plaats van de man die zijn haar afschoor.

 

Maar in Ol ari Nyiro is de tijd stil blijven staan. In het woud springen de colobusapen nog van tak tot tak, de buffels steken loeiend de weg over en de olifanten belegeren zoals altijd mijn moestuin, op het moment dat ik dit opschrijf. Gisternacht nog probeerde een leeuw, aangelokt door de geur van kamelenvlees, mijn tuin binnen te dringen, en om de slaap te kunnen vatten moest ik mijn hoofd onder mijn kussen leggen, want mijn honden werden gek van zijn hongerig gehijg.

 

Vorige week ben ik gevraagd om een praatje te houden op een school, Ol Arabel, een paar kilometer van onze hoofdingang, nog voor het dorp Kinamba, dat de laatste jaren verrezen is aan het eind van de geasfalteerde weg. De leerlingen zijn vaak op Ol ari Nyiro geweest en hebben hun eerste olifant gezien in het milieucentrum dat ik ter ere van Emanuele heb opgericht.

 

Ik was nog maar net uit mijn auto, of ik kreeg een ovatie. Voordat ik besefte wat eraan de hand was, werd ik haast opgetild door honderd opgetogen zingende vrouwen. Elk van hen had een groene twijg in de hand waarmee ze zwaaide als teken van vrede en feest. Er waren stokoude vrouwen bij, kromgegroeid en tandeloos, leunend op een stok. Maar er waren ook heel jonge vrouwen bij. De menigte was onafzienbaar: een menigte van vrienden.

De school heeft twee jaar achtereen de eerste prijs gewonnen van onze herbebossingscampagne en nu groeien er overal in het rond weelderige, goed verzorgde bomen. De onderwijzer liep trots met me mee naar het midden van een open plek, waar geschreven stond ‘Gallmannplantsoen’ en aan weerszijden stonden twee jonge acacia’s, met een bordje bij hun voet. Op het ene stond ‘Paolo’ geschreven, op het andere ‘Emanuele’.

 

Jongens en meisjes van de school hebben om beurten gedanst en gezongen, het schoolhoofd en de leider van hun ‘wildlife club’ hebben toespraken gehouden en iedereen applaudisseerde.

De vrouwen dansten en zongen traditionele liederen, die ik vergeten waande, en ze verdrongen zich om me heen, zodat ik met hen mee moest dansen.

 

Dansen met een groep Afrikaanse vrouwen, die vrij improviseren op de muziek en het ritme van hun stamliederen, hoort tot de meest bijzondere herinneringen van mijn leven in Kenia.

Het zingen van de Pokot-vrouwen komt al tot je voordat je ze kunt zien, in hun bruinrode camouflagekleren, van dezelfde kleur als de bosschages waaruit ze tevoorschijn komen. De meeste van hun liederen beginnen met ‘haa-heheee/ haa-heheee’ en er ligt zo’n krachtige vibratie in de zingzang van hun stem, dat hij in de lucht lijkt te hangen. Het geluid grijpt je aan, je wordt er helemaal in opgenomen, het is een oergeluid, en is zeer fysiek aanwezig, zoals de zon die op je huid brandt.

Zo sterk is de kracht van hun muziek dat ik er altijd een rilling van emotie van krijg, en vreugde en trots omdat ze het zo goed doen, alsof het de eerste keer is dat ik naar ze luister.

Ik ben gelukkig als ze om me heen dansen, met hun soepele lichaampjes, met opspringende kettingen en met vet ingesmeerde vlechtjes; hun leren rokken maken onder het dansen golvende bewegingen en hun armen verheffen zich in een groetend gebaar met een onverwacht snelle beweging van de armbanden van giraffenstaart-haar, en hun geur van as en melk, van zweet en geitenvet - hun rook-geur - is het aroma van Afrika zelf, evenals de geur van lelechwa in de zon, de mossige graslucht van de buffels en de olifanten, de welriekende geur van de lemuria-bloemen, de geur van de eerste regen op het rode stof, van de maïskolven die geroosterd worden op het houtvuur, of de smaak van rijpe mango’s, en van papaja’s uit de bergen.

De Kikuyu-vrouwen die die dag in Ol Arabel om mij heen dansten, waren van een glorieuze woestheid, en volkomen oprecht in het spontane enthousiasme waarmee ze zich overgaven aan hun gezang, zodat ik me diep vereerd voelde en ontroerd door hun ongekunstelde liefdebetoon.

 

Een oude vrouw kwam naar me toe dansen en gaf me een rode leren ceintuur, een andere hulde me in net zo’n shuka als zij droegen, en een derde knoopte mij op Kikuyu-manier de band om mijn hoofd, waaraan een nieuwe kiondo vastzat. Daarop hadden ze met raffia ‘Kuki’ geborduurd.

Het enthousiasme, de gastvrijheid en de menselijke warmte van hun eenvoudige ontvangst brachten mij de tranen in mijn ogen.

In mijn toespraak, in het Swahili, had ik het over de tijd waarin het dorp Kinamba nog niet bestond; toen de weg van Nyahururu naar 01 ari Nyiro uit rood, korrelig stof bestond en ik mijn auto vaak moest stoppen om de kuddes wilde dieren te laten passeren; over de tijd toen we dachten dat de ongerepte natuur altijd zo zou blijven.

Nu hebben hun kinderen juist in Ol ari Nyiro hun eerste wilde dieren gezien.

Daarna kwam er een oudere man uit de menigte naar voren en bleef tussen ons in staan. Met een zwakke stem, die naarmate hij praatte steeds flinker werd, zei hij in het Swahili terwijl hij me met veel respect aankeek: ‘Mama Kuki: uligiua bwana yako na kijana yako pia.’ Ik heb je man en ook je zoon gekend. We weten dat je grote verliezen geleden hebt, pole sana, (Dat spijt ons zeer.) maar toch ben je gebleven. En we weten allemaal heel goed dat jij het was die besloten hebt ons te helpen. En alle dagen bidden we voor je, want als jij er niet was in Ol ari Nyiro, zou ook ons leven niet door kunnen gaan.’

Ik wist dat hij zinspeelde op de veediefstal door nomadenstammen, waartegen wij ze beschermd hadden.

Hij keek naar de menigte, hield een pauze en zei iets onverwachts, wat mijn keel dichtsnoerde van emotie.

‘Ik wilde jullie vragen om op te staan en jullie hoofd te ontbloten en twee minuten stilte in acht te nemen, ter nagedachtenis aan Emanuele, de zoon die deze mama heeft verloren.’

In de middagstilte kon je een speld horen vallen. Voor hen allen, ook de kleinste kinderen die nog niet eens geboren waren toen Emanuele stierf, was hij op dat moment levend en echt.

Dankzij het feit dat hij geleefd had, hadden ze avontuurlijke dagen beleefd op Ol ari Nyiro, en hadden ze boeken in hun klas en waren buitenlandse studenten hen komen opzoeken, in dat verloren hoekje op de hoogvlakte, om hun geschenken en de hele wereld te brengen.

De namen van Paolo en Emanuele - zoals ook gebeurd was met Mwenje - blijven hier voortleven, in deze uithoek van Afrika, omdat hun verblijf hier een belangrijk moment is geweest, tekenen heeft achtergelaten en resultaten heeft geboekt in de loop der jaren.

Zo ontstaan legenden, begreep ik nu.

En de mensen die na mij komen, zullen die nog denken aan Nyawera, Kuki of Mama One, zoals ze me nu noemen?

Zal mijn schim nog rondwaren over de top van de heuvels en over de dalen, als een onzichtbare schildwacht, en zal de herinnering aan mijn stem één geheel gaan vormen met het gesnuif en getrompetter, met het kwetteren van de vogels, het kindergezang en het gehuil van de wind in dat Afrika dat ik heb liefgehad?

En zal er uit mijn lichaam een nieuwe boom groeien, spijs voor de bijen, nest voor de toerako’s, schaduw voor mijn nog ongeboren kleinkinderen?

Het antwoord ligt in het diepst van mijn hart verborgen, waar de meest waarachtige dromen leven: het bewustzijn van een keuze die ik gemaakt heb met totale zekerheid, waarbij ik mijn toekomst recht in de ogen keek.

De nacht luistert, de stilte is vol stemmen. De honden zitten bij elkaar op het gras en kijken het duister in. Het vuur brandt onder de gele acacia’s en werpt schaduwen op de twee stenen eromheen. De olifanten zijn de tuin binnengekomen.

 

Ik weet dat ik op een dag ook Afrika zal worden.

 

 

Olifanten In Mijn Boomgaard - met foto's en recepten
cover.xhtml
content0001.xhtml
content0002.xhtml
content0003.xhtml
content0004.xhtml
content0005.xhtml
content0006.xhtml
content0007.xhtml
content0008.xhtml
content0009.xhtml
content0010.xhtml
content0011.xhtml
content0012.xhtml
content0013.xhtml
content0014.xhtml
content0015.xhtml
content0016.xhtml
content0017.xhtml
content0018.xhtml
content0019.xhtml
content0020.xhtml
content0021.xhtml
content0022.xhtml
content0023.xhtml
content0024.xhtml
content0025.xhtml
content0026.xhtml
content0027.xhtml
content0028.xhtml
content0029.xhtml
content0030.xhtml
content0031.xhtml
content0032.xhtml
content0033.xhtml
content0034.xhtml
content0035.xhtml
content0036.xhtml
content0037.xhtml
content0038.xhtml
content0039.xhtml
content0040.xhtml
content0041.xhtml
content0042.xhtml
content0043.xhtml
content0044.xhtml
content0045.xhtml
content0046.xhtml
content0047.xhtml
content0048.xhtml
content0049.xhtml
content0050.xhtml
content0051.xhtml
content0052.xhtml
content0053.xhtml
content0054.xhtml
content0055.xhtml
content0056.xhtml
content0057.xhtml
content0058.xhtml
content0059.xhtml
content0060.xhtml
content0061.xhtml
content0062.xhtml
content0063.xhtml
content0064.xhtml
content0065.xhtml
content0066.xhtml
content0067.xhtml
content0068.xhtml
content0069.xhtml
content0070.xhtml
content0071.xhtml
content0072.xhtml
content0073.xhtml
content0074.xhtml
content0075.xhtml
content0076.xhtml
content0077.xhtml
content0078.xhtml
content0079.xhtml
content0080.xhtml
content0081.xhtml
content0082.xhtml
content0083.xhtml
content0084.xhtml
content0085.xhtml
content0086.xhtml