V – EEN HONDENDYNASTIE

 

 

... ze was erg attent ten opzichte van de

gevoelens van honden en erg beleefd als

ze hun avances moest afwijzen.

GEORGE ELIOT, Middlemarch

 

 

Op het gras voor mijn kamer staan tien metalen kommen in de middagzon te blikkeren.

Dozijnen vogels pikken in de posho, die op de bodem vastgekoekt zit, met een onophoudelijk gefladder van hun bonte vleugels.

Een paar tortelduiven, verschillende bulbuls, spreeuwen met donkerblauwe veren, en in het regenseizoen komen daar de wevervogels bij die het papyrus uit de visvijver zorgvuldig in stukken scheuren, om er hun vernuftige, sierlijke en stevige nesten mee te bouwen, die aan de takken van de gele-koortsacacia hangen.

Kleine Mary en Grote Mary zorgen voor de pups.

Grote Mary is een Kikuyu-meisje dat een paar jaar geleden bij ons is komen werken met als voornaamste taak om voor de honden te zorgen, toen ik het niet langer aankon om de maaltijden van mijn tien Duitse herders klaar te maken, ze schoon te houden en hun wekelijkse bad te geven om ze van de teken te bevrijden, de regelmatige lichtingen puppies op te voeden en de tijdens de jacht opgelopen verwondingen te verzorgen. Ze is stevig, weet van aanpakken, heeft een lief karakter en is dol op dieren.

Kleine Mary daarentegen is sierlijk en van een verfijnde schoonheid; ze hoort tot de stam van de Jemps, en komt uit Mukutani, in het district Baringo, aan de andere kant van de heuvels. Ze heeft het gezicht van een Koptische madonna, haar ogen omhooggericht, zo groot dat haar gezicht daarbij in het niet valt, heel fijne gelaatstrekken en een bevallig figuurtje. Ze is intelligent en beleefd.

Van huis uit heb ik geleerd om van honden te houden en respect voor ze te hebben. Ik ben altijd gesteld geweest op hun geduld, trouw en totale overgave, hun gevoel voor humor en hun oprechte vriendschap.

In Italië had mijn vader altijd foxterriërs gefokt, en ik had een paar nakomelingen van hun stamvader gehad, een zenuwachtige en hoogst intelligente, bijna witte reu, die Biri heette. Daarna had ik Moshe geadopteerd.

In Kenia was alle ruimte beschikbaar die we nodig hadden, en zo is mijn leven in de loop der jaren opgevrolijkt door een zeer uitgebreide dynastie van Duitse herders. De eerste was Gordon, mijn lievelingshond, en de laatste was Grey, de nieuwe koning, die de verontrustende staalgrijze ogen van een echte wolf heeft.

In Laikipia komen er voortdurend nieuwe honden in mijn leven, geboren in het verlaten hol van een wrattenzwijn, vlak buiten mijn tuin, onder de bank in mijn slaapkamer, of in geheime schuilplaatsen in de struiken.

De moederhonden dragen hun jongen ’s nachts in hun bek van de ene schuilplaats naar de andere, en deponeren ze onder bougainvillestruiken of aloëhagen of onder mijn bed. In het begin lijken het kleine blinde mollen met ronde buikjes, maar weldra worden het slimme, levendige puppies, die achter elkaar aanrennen, zich overgeven, onvermoeibaar rollebollen over het gras van Kuti en achter vlinders aanzitten, steeds met dezelfde, van generatie op generatie overgeërfde bewegingen. En als ze volwassen zijn, worden ze rustig en braaf, en zijn het dierbare vrienden.

Soms wagen roekeloze aapjes zich in onze tuin, op zoek naar vruchten of wilde bessen, die net gerijpt zijn aan de bomen. Mijn honden gaan dan onder de boom zitten, waar de aap zich heeft neergezet en onbeweeglijk, met hun kop omhoog, houden ze een geduldig beleg, dat uren kan duren, tot ik ze weet af te leiden en de aap ervandoor gaat, springend over de toppen van de peperbomen, als een vreemde vogel, met zijn grijpstaart die zich aan de takken vastklampt.

Als er een schaap of kameel doodgaat en het karkas voor de honden naar Kuti gebracht wordt, wil het wel eens gebeuren dat de stank een luipaard aantrekt. Zijn ritmisch gebrom, als het gonzen van een zaag, brengt mijn honden in alle staten, want luipaarden houden erg van hondenvlees en worden in Afrika als hun ergste vijand beschouwd. Bruce, de hond van Sveva, is niet meer teruggekomen van een avondwandeling, en mijn oude trouwe Donald, die achter mijn auto aanrende, werd nooit meer gezien; uit hun sporen op te maken, die in de lucht leken op te gaan, begrepen we dat een luipaard ze te grazen had genomen.

 

Tegelijkertijd jagers en buit, hebben mijn honden een leven vol opwinding en impulsen. Ze volgen oeroude ritmes die hun onfortuinlijke, maar wel langer levende neven uit de stad niet meer kennen.

Vroeg in de ochtend trekken ze eropuit, en volgen sporen van wilde dieren. Het is niet het motorgeronk van vreemde auto’s of het geblaf van andermans honden dat ze meteen herkennen, maar het huilen van de hyena, het dof gebrom van de luipaard en het krachtige gebrul van de leeuw.

Bepaalde geluiden zijn typisch Afrikaans: het plotselinge woeste trompetsalvo van de olifant, de hysterisch lachende hyena en de kikkers, zinderend van leven en sensualiteit, in de maanloze nachten van het grote regenseizoen.

Maar de ware stem van Afrika bestaat vooral uit het gebrul van de leeuw, diep, ritmisch en dreigend.

Vaak hoor ik ’s nachts een vreemde bijklank in het geblaf van mijn honden; dan staan ze allemaal onbeweeglijk in een halve kring op het gras voor mijn kamer, met hun haar stijf rechtop in hun hals, als bij hyenahonden. Ze laten een eentonig geblaf horen in de richting van de duisternis, en dan begrijp ik, nog voordat ik zijn geluid gehoord heb, dat er een leeuw langs de heg loopt, achter het gastenverblijf.

Als we zitten te eten, onderbreken we ons gesprek, met onze hap eten halverwege in de lucht. De kaarsen op tafel flakkeren en we kijken elkaar aan: ‘Leeuw’, zeggen we, instemmend knikkend, of, als ik alleen ben, kijk ik naar Mary of Dorcas en mompel ‘simba’.

Terwijl ik dat zeg, beginnen de honden weer te blaffen, en het is of het lawaai van het leeuwengebrul en het hondengeblaf de nacht vult tot in zijn uiterste grenzen - een holle fluwelen bol, vol sterren en plotselinge windvlagen en verre geluiden - en of alles meebrult met de leeuw.

Maar als ik in bed lig, in mijn kamer vol vleermuizen - die langs de schoorsteenmantel naar beneden gaan als de as koud wordt en met een onophoudelijk gefladder van hun vleugels jacht maken op de nachtvlinders buiten mijn klamboe – word ik wakker en sta ik te luisteren. Iedere keer is dat weer even opwindend als de eerste keer.

 

Mijn honden vonden het leuk als ik met Simon aan het koken was en hem een nieuw gerecht leerde. Ze lagen dan aan mijn voeten en om mij heen, zo dicht op me dat ik me niet kon bewegen. Ze vormden een barrière van strakke, oplettende ogen, waaraan niet de geringste van mijn bewegingen ontging. Ze wisten dat ik hun vroeg of laat een bot, een stuk vlees of een parelhoenlevertje toe zou werpen; ze pakten de hapjes aan met een droge klap van hun gebit, een voor een, gedisciplineerd, in vol vertrouwen dat iedereen aan de beurt zou komen, want ik lette er goed op dat ik onpartijdig bleef. Alleen als ik er bij vergissing een oversloeg, ontstond er een korte vechtpartij met veel gegrom. In de middag ging hun rustige gehijg gepaard met de rauwe kreten van de toerako’s, die omzichtig over de toppen van de acacia’s trippelden en de meest verse uitlopers opaten.

Af en toe verdween er een stuk gebraad dat, ontwikkeld met keukendraad en voorzien van geurige kruiden, klaarstond om in de houtoven gestopt te worden, die bestond uit een dubbele bak van golfplaten en die wij voor de pizza’s gebruikten. En hoewel hij deed of hij van de prins geen kwaad wist, verried de dief zich door slechts twee of drie blaadjes rozemarijn, geplakt op een vochtige neus.

Mijn honden groeien snel bij ons in de heuvels en al gauw zijn het oude veteranen, die al van alles meegemaakt hebben.

De stichters van mijn hondendynastie heetten Gordon en Nditu.

Alle mannelijke nakomelingen van Gordon hadden Schotse namen net als hij, en ieder op zijn wijs had een speciaal plekje in mijn hart, maar sommige waren echt heel bijzonder, zoals Bella’s zoon Hector.

 

Voor een verjaardag van Emanuele had Aidan, fijngevoelig en attent als altijd, mij een Duitse-herderteefje cadeau gegeven: een levend geschenk en nieuw bloed voor mijn kudde inteeltwolven.

Het was een pup van een paar maanden, slank en soepel in haar bewegingen, met glanzende vacht en waakzame oren, en ze kon geweldig rennen, als een hazewind. Ik noemde haar Bella. Ze was lief, aanhankelijk, liet niet met zich sollen en kon eindeloos veel vlees aan. Op een keer toen ik in het buitenland was en Bella nog maar amper zeven maanden oud was, werd ze voor het eerst loops, lang voordat het haar tijd was, en ze dook de struiken in met Fergus, een knappe reu met lang blond zijden haar, die ze onweerstaanbaar moet hebben gevonden. Het resultaat van dit avontuur waren twee maanden later drie piepkleine puppies, waarvan er twee bijna meteen doodgingen.

Ze was geen goede moeder. Te jong nog om de drang van haar instinct te voelen, had Bella het nest verwaarloosd. Ze wilde niet zogen en liet het enige overgebleven jong alleen en hongerig achter, in zijn mand, die bedekt was met een jutezak en gevuld met houtspaanders. Ik was bang dat het met hem net zo zou aflopen als met de andere twee, maar op mysterieuze wijze bleef hij leven.

De kennel - voor een deel bedekt met een dak van golfplaten en voor een deel open - was verdeeld in twee ruimtes, gescheiden door een stevig metalen hek. Als er geen zieke honden of loopse teven waren, werd een van die beide ruimtes gebruikt om er het vlees in op te hangen dat voor de honden bestemd was, en om het meel voor hun posho te bewaren.

De pup, die veel alleen was en honger had, had naast zijn kooi het karkas geroken van een kameel, die door een leeuw gedood was.

Hij leerde hoe hij tegen het hek op moest klimmen om het vlees te stelen. Op een dag ging ik kijken hoe hij het maakte en daar zat hij, zo klein als hij was, met een stuk vlees in zijn bek, waar hij dwars door het hek heen zijn tanden in had weten te zetten. Hij schudde dat vlees met grote rukken van zijn hals heen en weer, om er stukjes van af te bijten. Pas toen begreep ik waarom dat lijfje zulke merkwaardige proporties had, met zijn stierennek en stierenhals, haast grotesk in vergelijking met zijn scharminkelige puppie-achterpootjes.

Hij trilde van opwinding en zijn halsspieren waren gespannen in de poging om bij zijn maal te komen. Getroffen en verrast door zoveel vasthoudendheid nam ik hem in mijn arm, tilde hem voor me omhoog, en vertroetelde hem, maar haast liet ik hem nog vallen, want uit het roze tandvlees van zijn jonge-hondenbekje staken twee extreem lange, vampierachtige hoektanden, als van een volwassen hond, die zich ontwikkeld hadden door zijn voortijdige carnivorendieet.

Vanaf die dag nam ik persoonlijk de zorg voor hem op me en liet ik hem regelmatig voedzame maaltijden geven, op basis van vlees, want hij zou nu niet meer aan papjes kunnen wennen; al gauw ontwikkelde heel zijn lichaam zich, het werd even sterk als zijn tanden en zijn hals, en in enkele maanden veranderde hij in een atletische jonge wolf.

Ik noemde hem Hector, en hij volgde mij als een schaduw.

 

Het leven van mijn honden is kort, heftig, avontuurlijk, maar vol liefde en geneugten van het leven. Ze voeden zich vaak met karkassen die een leeuw heeft achtergelaten en die ze dan in de savanne vinden, en ze gedragen zich als een echte roedel: de teefjes worden allemaal tegelijk loops en voor de paring trekken ze zich discreet in de bush terug. In de savanne ontbreekt het niet aan avonturen voor grote jagers als zij, maar ze worden ook gebeten door ontelbare schadelijke insecten en, evenals de wilde dieren waarmee ze hun territorium delen, lopen ze ziekten op, die hun tammere soortgenoten bespaard blijven. De tseetseevliegen en de teken zijn het gemeenst, wantje ziet hun beten niet zo gauw en als ik er niet ben hebben ze vaak pas laat in de gaten dat ze erg ziek zijn, als het geen zin meer heeft om in te grijpen.

Als ik niet thuis ben, voelen mijn honden zich eenzamer, ze missen het verlichte huis, de etensgeuren, de stemmen en de muziek, het komen en gaan van mensen, de aangestoken vuren in de avond en de liefdevolle gebaren die ze met mij associëren: een krabbel over de neus, een aai over hun vacht, liefdevolle woordjes die kennelijk tot hen gericht zijn. Ze gaan vaker van huis weg, om opwinding te zoeken in de Afrikaanse nacht, waarbij ze zich aan ernstige gevaren blootstellen. Overdekt met lelijke wonden keren ze terug van een ontmoeting met bavianen of wrattenzwijnen, en soms komen ze helemaal niet meer terug.

Als ik van een reis thuiskom ben ik altijd bang dat de een of ander van mijn vrienden er niet meer is.

 

Maar voor mijn hondenfamilie was er geen erger jaar dan 2000, een jaar waarin ik meer dan anders reisde voor mijn stichting en voor het promoten van de filmversie van mijn autobiografie.

Op 11 mei 2000 schreef ik in mijn dagboek:

 

Vier van mijn honden zijn gestorven tijdens de drie weken dat ik weggeweest ben. Hun afwezigheid kleurt het lege grasveld met schimmen van verdriet. Vier nog verse grafheuvels achter de muridjo-struik, vlak bij de graven van Paolo en Emanuele.

Jack: mooi en bescheiden, een bekwaam jager, overleden aan de gevolgen van een tekenbeet. Flynn, majestueus en vroeg oud, de vader van deze nieuwe generatie pups, verdronken in de visvijver waar hij niet uit kon komen, verzwakt als hij was door de beet van een tseetsee-vlieg. Rosie, geëlektrocuteerd in de tuin in Nairobi, toen er tijdens een onweer een hoogspanningskabel in het gras viel en zij nieuwsgierig op onderzoek uit ging. En Callum, de mooiste en grootste van allemaal, een eeuwig hongerige schrokop, ook aan koorts. Alleen Hector, mijn lievelingshond, de trouwste, de erfgenaam van Gordon, is nog over.

 

Maar ook Hector zou het niet lang volhouden. Toen ik terugkwam van een volgende reis, was hij ook dood, alweer een slachtoffer van de tseetseevlieg.

 

Ja, ik heb gehuild op de hoop stenen en aarde waar zijn lichaam gehuld in een zak was neergelegd, stug en stijf in de dood, dicht bij de botten van zoveel voorouders. Ik dacht treurig, met een gevoel van schuld, aan zijn laatste dagen, toen hij al voelde dat zijn krachten weken, maar toch volhield, in de hoop, op zijn trouwe-hondenmanier, dat de kracht van zijn liefde en zijn verlangen mij naar huis terug zouden brengen, om voor hem te zorgen en voor het laatst zijn snoet te strelen.

Maar er was geen tijd meer geweest voor een laatste ‘Hoe gaat het met je, lieve Hector’, zoals ik altijd tegen hem zei als ik van een lange reis terugkwam en hij onveranderlijk de eerste was die op de vleugel van het net in Kuti gelande vliegtuig sprong, bezitterig, jankend van geluk. Er was geen tijd geweest voor een laatste nacht om te dromen van de jacht, op de vloer van mijn kamer, voordat de schaduw van de dood hem bereikte.

Een andere bijzondere hond was een jonge teef die Sky heette.

Op 16 oktober 2000 schreef ik in mijn dagboek:

 

Het overgebleven puppie - haar zus is een week geleden door een leeuw gedood en zij is op de een of andere manier erin geslaagd om in leven te blijven - die met de grappige afgestompte staart die we Sky noemen, net als het eiland ter hoogte van Schotland, is niet teruggekeerd uit de bush, waarheen ze de anderen gevolgd was voor een strooptocht.

Het regende de hele nacht na haar verdwijning en ook de nacht daarop, en vanuit mijn gerieflijke bed, onder een dekbed met een warme kruik en de flikkerende vlammen van het lelechwa-vuur voor me, dacht ik treurig en machteloos aan haar rillende ijskoude lijf in de aanhoudende regen, hoe ze misschien vastzat in de modder, of in een boom in de muil van een luipaard, of misschien doodsbenauwd en bloedend in een kuil onder een euclea, verwond door een wrattenzwijn, terwijl haar bloed in het slijk sijpelde.

 

En de volgende dag, 17 oktober:

 

Wat ik vreesde dat Sky was overkomen was een duidelijk voorgevoel geweest. Dat had een sterk beeld voor me opgeroepen, dat merkwaardig precies met de werkelijkheid overeen bleek te komen.

Vanochtend, toen ik wanhopig rondkeek op het gras, en me probeerde voor te stellen waar ze wel zou kunnen zijn - we hadden nergens een spoor gevonden na de regen van de vorige nacht - was daar opeens een uitbundig gekwispel en daar waren mijn honden weer, uitgeput, met hun tong uit de bek. Toen de groep uiteen ging en de honden hijgend her en der verspreid waren gaan zitten of liggen, zag ik wat roods op het gras en hoorde Grote Mary, gebogen over een rillend lijfje, uitroepen: ‘Ni Sky! Kwisha rudi!’ Dat is Sky. Ze is teruggekomen! En Kleine Mary kwam ook aanrennen. Gezamenlijk bogen ze zich bezorgd over de hond, en daarna wendden ze zich tot mij om me erbij te roepen. Maar ik was er al, en daar lag mijn kleine Sky, rillend van de kou, klappertandend en zo zwak dat ze niet eens haar kop op kon tillen.

Het was haar gelukt om zich naar huis te slepen, na twee nachten bloedend in de regen gelegen te hebben, en met haar laatste krachten was ze tot de deur van mijn kamer gekomen.

Het lichte gedeelte van haar borst vertoonde een groot gat in het midden, een diepe wond veroorzaakt door de slagtand van een wrattenzwijn. Haar tandvlees was bleek van het bloedverlies, maar haar neus was vochtig, en toen ze me zag probeerde ze te kwispelen.

Ze dronk dorstig de schuimende melk die ze haar in een kom gaven, en nadat ik haar geschoren en gedesinfecteerd had, gaf ik haar happen rauwe lever, die ik haar voerde als een ziek kind. Ze likte aan mijn vingers en keek mij vol aanbidding aan, met haar zachte vochtige gazellenogen.

Ik wist dat Sky een ontembare geestkracht had en in leven zou blijven.

Maar nu nog steeds, meer dan een jaar later, als er ’s nachts een leeuw in de buurt van mijn tuin komt, staat Sky, die vlak voor mijn deur slaapt, op en begint te janken met een onnatuurlijk loeiende klank, een eeuwenoud geluid, eentonig en intiem tegelijk. Dat komt van duizenden jaren strooptochten in de prairies, en van generaties wolven. Het is een soort instinctieve erkenning vol respect van de superieure kracht van de grote katachtige, die aan de grenzen van mijn tuin rondzwerft.

Dan roep ik haar zachtjes en komt zij met hangende kop naar me toe om geaaid te worden, maar in haar ogen lees ik haar moed, en de herinnering aan de leeuw.

 

Olifanten In Mijn Boomgaard - met foto's en recepten
cover.xhtml
content0001.xhtml
content0002.xhtml
content0003.xhtml
content0004.xhtml
content0005.xhtml
content0006.xhtml
content0007.xhtml
content0008.xhtml
content0009.xhtml
content0010.xhtml
content0011.xhtml
content0012.xhtml
content0013.xhtml
content0014.xhtml
content0015.xhtml
content0016.xhtml
content0017.xhtml
content0018.xhtml
content0019.xhtml
content0020.xhtml
content0021.xhtml
content0022.xhtml
content0023.xhtml
content0024.xhtml
content0025.xhtml
content0026.xhtml
content0027.xhtml
content0028.xhtml
content0029.xhtml
content0030.xhtml
content0031.xhtml
content0032.xhtml
content0033.xhtml
content0034.xhtml
content0035.xhtml
content0036.xhtml
content0037.xhtml
content0038.xhtml
content0039.xhtml
content0040.xhtml
content0041.xhtml
content0042.xhtml
content0043.xhtml
content0044.xhtml
content0045.xhtml
content0046.xhtml
content0047.xhtml
content0048.xhtml
content0049.xhtml
content0050.xhtml
content0051.xhtml
content0052.xhtml
content0053.xhtml
content0054.xhtml
content0055.xhtml
content0056.xhtml
content0057.xhtml
content0058.xhtml
content0059.xhtml
content0060.xhtml
content0061.xhtml
content0062.xhtml
content0063.xhtml
content0064.xhtml
content0065.xhtml
content0066.xhtml
content0067.xhtml
content0068.xhtml
content0069.xhtml
content0070.xhtml
content0071.xhtml
content0072.xhtml
content0073.xhtml
content0074.xhtml
content0075.xhtml
content0076.xhtml
content0077.xhtml
content0078.xhtml
content0079.xhtml
content0080.xhtml
content0081.xhtml
content0082.xhtml
content0083.xhtml
content0084.xhtml
content0085.xhtml
content0086.xhtml