VIII – OLIFANTEN IN DE TUIN

 

 

Ex Africa semper aliquid novi. (Uit Afrika komt steeds iets nieuws.)

PLINIUS DE OUDERE, Naturalis Historia

 

 

In mijn huis in Kuti, gebouwd op een hoogte midden in de savanne, vanwaar je in de verte de heuvels langs het Riftdal kunt zien, probeer ik te leven met eerbied voor mijn omgeving. In mijn dagelijkse leven wil ik de schoonheid die mij omringt eer aandoen, en ook alle gulle gaven die Afrika ons steeds opnieuw te bieden heeft: de boomstammen die geleid door de wind wegdrijven, of de merkwaardige lelechwa-wortels en de takken van de wilde olijf, waaruit je een kom, een lepel of een nijlpaardkop kunt snijden.

Maar er zijn ook de mboga ya mussua - de reuzenpaddestoel die tijdens de juliregens op de termietenheuvels groeit-, de trossen donkerrode bessen die in de plaats komen van de wolken carissabloemen en de lange, magere lap vlees, die we op een dag uit het karkas van een eland haalden, die net door een leeuw gedood was. Hiermee namen we trouwens revanche op de leeuwen, die iedere maand talloze stuks vee van ons verslonden.

Ik heb altijd graag gebruikgemaakt van de dingen die de natuur ons biedt, zoals hier sinds mensenheugenis gedaan is; ik ben nooit opgehouden me te verbazen over de schoonheid van de natuur en ben nog steeds dankbaar voor haar kostbare gaven.

Een week na het begin van de regens begonnen wij rond te kijken of we de paddestoelen konden vinden die op de termietenheuvels groeiden.

Als we ’s avonds met de auto thuiskwamen, was de lucht verzadigd van water, het licht was grijs met een opalen glans en het dal van Lera was erg groen en droop van het water; soms waren er enorme gele-koortsbomen op de wegen neergevallen - hun schors afgebladderd en zwart van de lange littekens, hun bladeren van een fijn filigraan al lang verdwenen en moesten we eromheen rijden over de zompige bosgrond.

De dikdikantilopen stonden roerloos onder de bladeren van de heesters als beelden van faunen, de waterantilopen keken ons onbevreesd aan, en de wortels van de wilde vijgen klampten zich vast aan de grijze granietblokken in een zwijgende omhelzing, een verstrengeling van de plantenranken en stukken rots.

Zwermen termieten die hun bruidsvlucht uitvoerden dansten voor onze landrover, met hun bleke goudkleurige vleugels in de weerschijn van de ondergaande zon, als een soort luchtgeesten.

Die bedrijvige wezentjes hadden namelijk in hun geheime onderaardse akkers hun verborgen tuinen aangelegd; in het donker en in de vochtige bodem groeiden paddestoelen uit sporen, en sommige wisten door te dringen tot het bleke licht van de luchtverversingstunnels.

Reusachtige paddestoelen spleten het grondoppervlak als krachtige vuisten afkomstig uit het centrum van de aarde en terwijl ik langs de murram-paden van Ol ari Nyiro reed zag ik in de verte een witte stip op een hoop aarde en door mijn verrekijker zag ik dan een of twee - maar soms ook acht of tien - paddestoelen in verschillende fases van hun ontwikkeling.

In het begin leken ze op trommelstokken. Maar langzaam veranderden ze in brede vlezige parasols, zo groot als een bord, en boorden ze zich door de aarde om al gauw, buiten bereik van hun jaloerse bewakers, aangevallen te worden door allerlei soorten levende wezens.

 

Van de dikdiks tot aan de olifanten en de elegante Turkana-meisjes die de lange stelen op hun ranke blote schoudertjes balanceerden, naast hun vele halsringen met blauwe en rode kraaltjes, was iedereen gek op die monsterlijke lekkernijen.

De termieten, die ze gekweekt hadden, vochten tevergeefs om ze bij zich te houden - als ik ze plukte rukte ik lachend de donkere machteloze koppen weg, die zich in mijn vingers hadden vastgebeten – maar ik zorgde ervoor dat ik altijd een paar paddestoelen voor hen overliet, waarbij ik de gulzige verleiding weerstond om ze allemaal te plukken. Zo voelde ik mij deel uitmaken van een evenwichtige wereld, waarin de olifanten en de stekelvarkens mijn groente roofden, maar ik, als mijn beurt gekomen was, ook mijn mannetje wist te staan als dief.

 

Iedereen wist dat ik dol was op die paddestoelen; en zodra de eerste regens kwamen vormde er zich een lange stoet mensen voor mijn keuken die hun paddestoelen wilden ruilen voor wat suiker, thee, zeep of tabak.

Simon stond daar te stralen met zijn witte gesteven koksmuts aan een kant geplet, als een schuinsmarcheerder, en leek zelf ook wel zo’n paddestoel. Hij bedankte iedereen hartelijk, en ging meteen aan de slag om ze op allerlei manieren klaar te maken.

Je had natuurlijk ook andere soorten paddestoelen: de bruine, die in de oude boma’s groeiden, en die gedroogd konden worden, zoals het eekhoorntjesbrood en die hallucinogene zwammen die alleen maar op buffelpoep groeiden: minuscule elfjes die ons dromen kwamen brengen. Maar die liet ik staan, want elk van hen had wel een soortgenoot die er bijna net zo uitzag, maar zeer giftig was, en het was altijd moeilijk om ze te herkennen. Ik plukte alleen de paddestoelen die ik goed kende en die, door hun speciale vorm, niet met andere verward konden worden.

 

In een wereld van alleen carnivoren zou ik me niet erg goed raad weten, want ik ben geen enthousiaste vleeseetster.

Toch heb ik altijd gevonden dat er een enorm verschil is tussen een tam dier dat weggevoerd wordt om gekeeld te worden in de gruwelijke omgeving van een slachthuis - waar het de bloedlucht ruikt van zijn voorgangers en de doodsangst opsnuift van zijn ongelukkige makkers - en een dier waarop geschoten wordt of dat een snelle dood sterft door een roofdier, terwijl het zich vrij en zonder achterdocht in zijn natuurlijke omgeving bevindt, als de adrenaline van de doodsangst de smaak en de samenstelling van zijn vlees nog niet bedorven heeft.

Weinig vlees is lekkerder dan dat van de eland, de grootste van de Afrikaanse antilopen. Op deze indrukwekkende en plechtstatige dieren, met zware halskwabben, lange voortdurend zwaaiende staarten, zwartgevlekte poten en rechte hoorns waar aan alle kanten diepe groeven in zitten, als in reusachtige ijsco’s, wordt vanwege hun uitstekende vlees in gelijke mate jacht gemaakt door mensen en roofdieren.

Het is erg moeilijk om ze te benaderen; zodra ze in de gaten krijgen dat je in hun buurt komt, lopend of in de auto, zijn ze meteen op hun hoede en vluchten alle kanten op. En dan zie je ze ook echt niet meer: ze verdwijnen met hoge spectaculaire sprongen, zoals de dieren die je ziet op oude rotsschilderingen.

Ik hield van de elanden en respecteerde hun eenzame nobelheid. Maar vroeger kwam Paolo af en toe met een eland terug van de jacht, en vanwege die grote karkassen die voor mijn huisdeur lagen leerde ik, al was het dan met tegenzin, noodgedwongen - en ik gaf mijn kennis door aan Simon - hoe je er de juiste stukken uit moet snijden, zodat er niets verloren gaat en men hun verrukkelijke vlees en zijn talloze gastronomische mogelijkheden recht kon doen.

 

Jaren later, toen er niemand meer was die op jacht ging om ons voedsel te verschaffen, zou Aidan mij af en toe een enorme achterpoot van een eland cadeau geven, vaak een van de hardnekkigste plunderaars die gewend waren om nachtelijke strooptochten in zijn dierbare aloë-tuin te houden.

Maar meestal was het in Laikipia een leeuw die ons van een eland voorzag.

Merkwaardig dat juist de eland, zo’n voorzichtig dier, gevolgd door de buffel, en op flinke afstand de zebra, door onze gulzige leeuwen – waarschijnlijk dezelfde die het liefst onze pasgeboren lammetjes opaten - werd uitgekozen om aan te vallen.

 

In Laikipia zag ik op de wegen waar we met de auto langsreden vaak merkwaardige vogels enorm hard rennen, met een stijve kop en hun borst vooruit. Af en toe fladderden ze onverwachts op in korte, wankele vlucht.

Dat waren frankolijnen.

Frankolijnen zijn kleine vogels, zo groot als een jong haantje, met korte poten. De grootste soort staat bekend als geelhalsfrankolijn, vanwege de schitterende kleur van zijn brede verenkraag. Ze waagden zich vaak in mijn tuin en woelden met hun poten de grond om, om insecten te vinden in het korte, verschroeide maartgras dat vlak bij de omheining groeide, op een plek die te ver weg was om te kunnen besproeien. Mijn honden keken ernaar met strakke ogen en gespitste oren, gespannen maar zonder in te grijpen, en ze hielden iedere beweging in de gaten van die halzen die zich driftig vooroverbogen om hun maaltje bijeen te pikken.

Het was of er een - voor mij onzichtbare - barrière bestond, een grens waarna mijn terrein, of liever dat van mijn honden, fel verdedigd zou worden. Als de vogels daar zonder het te beseffen overheen kwamen, stonden de honden allemaal tegelijk op en stormden op hen af, woedend blaffend met een soort oorlogsgehuil.

Met een beledigd gekakel namen de frankolijnen dan de poten, terwijl er een paar veren in de onbeweeglijke middagzon bleven zweven en als een zuchtje op de grond vielen.

 

Hun neefjes waren de parelhoenders.

Er is een korte pauze in Afrika, een paar minuten stilte, wanneer de natuur zich even lijkt te bezinnen en zich voorbereidt op een verandering, waarbij de ene fase voorbij is en de andere begint en de geluiden van de dag door die van de nacht gevolgd worden.

De laatste roep van de dag is het gekrijs van de parelhoenders, als de hele troep plaatsneemt op een boomtak, buiten het bereik van de jakhalzen.

Parelhoenders zijn prachtige vogels, met hun witgespikkelde lijf, hun grijze buik en hun kleine Egyptische kop met een soort helmpje erbovenop, een beetje blauwgetint zoals de Turkana-kapsels.

 

Op sommige avonden, na het begin van de regens zag je massa’s hazen op de weg. Ze sprongen op voor de auto, verblind door de koplampen, zigzagden dan pijlsnel met dolle sprongen, en dan minderde ik vaart en deed de lichten uit om ervoor te zorgen dat ze in het donker de goede richting weer konden vinden.

Waar ze overdag schuilgingen was een mysterie, wat trouwens ook gold voor de meeste dieren: in de hitte van het middaguur was de savanne, bedekt met lelechwa, onbeweeglijk en zilvergrijs, de paden van rode korrelige murram waren verlaten en alleen uitwerpselen van al-

lerlei soort en vorm, sporen van allerlei dieren die in de harde grond stonden afgedrukt, verrieden de aanwezigheid van leven.

 

Maar ’s avonds verschenen plotseling de jakhalzen met zilverkleurige rug, ze staken de open plekken over in een schuin drafje; de elegante vossen-met-vleermuisoren, met hun grote pluimstaart met zwarte punt, sprongen achter de vliegende termieten aan; en soms zagen we de bizarre kale miereneter, een meester in het graven van kuilen, of een caracal, raadselachtig als een Egyptisch bas-reliëf, of een gestreepte genetkat of een wilde kat met gele ogen.

De gewoonste dieren waren trouwens de dikdiks, tere heel kleine gazellen, altijd met zijn tweeën, met enorme fosforescerende ogen die hen meteen verrieden als ze vanonder het nachtelijk struikgewas uit loerden, en de kleine snelle langoorhaasjes.

De boomkikkers kwaakten met vochtige stem een waterliedje, en de adelaarsuilen met hun dikke oogleden klapperden met hun zware vleugels, en vlogen langzaam van tak tot tak, om hun prooi beter te kunnen zien.

Emanuele ging er met zijn geweer en een fakkel op uit om op hazen te jagen onder de menanda en kwam uren later thuis om mij zijn buit te schenken, die enkele dagen later zou veranderen in wildbraad in kruidige marinade van rode wijn.

 

Op Ol ari Nyiro fokten we ook koeien van het boranaras, die van de zeboes afstamden en op hun rug een bult droegen met een vetvoorraad die geleidelijk hun organisme voedde, zodat ze in leven konden blijven gedurende de lange maanden van droogte. Ze gaven erg veel melk: een koele rijke melk, enigszins geurig, met een zomergeur van wilde bloemen en kruiden, erg lekker.

Die melk werd iedere ochtend naar Kuti gebracht door een knecht te paard en vaak veranderde de dikke room in boter als de ruiter in galop moest rijden om een overstekende kudde olifanten te vermijden.

Ik houd erg veel van mozzarella. Vroeger werd die gemaakt van de melk van waterbuffels die in het wild rondliepen op de drassige grond van de Toscaanse Maremma en ten zuiden van Rome, in de Pontijnse moerassen. Dat was voordat die woeste gebieden ontgonnen werden en de malariamug werd uitgeroeid door primitieve, dodelijke insecticides, die op den duur beslist veel schadelijker voor mens en milieu zouden zijn dan de malaria zelf.

Carletto Ancilotto - een oude vriend die in Italië mijn buurman was geweest en hier door een merkwaardig toeval de eigenaar was van een uitgestrekte ranch die Colcheccio heette, op maar enkele kilometers van Ol ari Nyiro - had met succes een kudde van deze buffels uitgezet op zijn landgoed Valle Averto, waar ze vrij rondbanjerden. Vaak, als we met de auto op weg gingen om bij hem te eten, stuitten we tot onze verbazing op enorme zwarte gestalten die een paar meter voor ons het pad overstaken.

De rijke melk van de boranakoeien deed me erg aan de melk van deze buffels denken, en meermalen probeerde ik zonder succes om weer die verse kaas te maken, die zo uniek en speciaal is als je hem bereidt met basilicum, olijfolie en rijpe tomaten.

Het wilde me nooit lukken. Het stremsel dat ik in de warme melk deed liet hem elke keer weer samenklonteren tot een rubberachtige, korrelige massa, tot op een keer... Het was nacht in Kuti en Paolo, die altijd voor zonsopgang opstond, was in diepe slaap verzonken. Ik sloop de keuken in, waar de melk van de vorige dag, bewaard in de buitenbijkeuken, net bezig was zuur te worden. De góden van het goede eten moeten dat magische moment vastgesteld hebben dat, zoals voor alle dingen des levens, het kleine verschil uitmaakt tussen mislukken en slagen, en ik wist dat dit de juiste nacht zou zijn.

Op het hete fornuis veranderde de melk in een massa zachte draden, die ik langzaam om een houten lepel wond, die gemaakt was van een stuk oud mutamayo-hout, tot ik een soort kluwen gevormd had.

Met mijn handen kneedde ik die tot een ovale vorm en dompelde die snel in koud zout water; het had het uiterlijk, de samenstelling en zoals ik al gauw merkte, de smaak van de beste buffel-ovolina.

Door mijn triomfgehuil werd Paolo verbijsterd wakker, met een geperste mozzarella onder zijn neus; en van dat moment af aan zou deze bepaald niet orthodoxe, maar toch heel acceptabele mozzarella deel gaan uitmaken van onze keuken en van een keur van gerechten, tot ons grote genoegen.

Carletto kwam me vaak opzoeken en gaf me raad over alles wat de moestuin en de keuken betrof.

‘Als je wilt dat je fruitbomen vruchten krijgen en dat die lekker smaken, moet je stukjes ijzer onder in de stam steken. Ook spijkers zijn daar heel geschikt voor,’ zei Carletto toen hij mijn vier avocado-bomen met een kritisch oog bekeek. ‘Steek ze in de bast, je zult zien dat ze daarvan opknappen.’ Ik was daar niet erg zeker van, en eigenlijk had ik het gevoel dat het ook niet nodig was.

De avocado’s groeiden snel uit halve zaden, waaruit een krachtige loot tevoorschijn kwam. In een mum van tijd werden ze een paar decimeter hoog, en na drie of vier jaar - als ik er echt aan dacht om onder aan de stam spijkers en ijzerwerk te stoppen - zouden de eerste vruchten geoogst kunnen worden. Ze waren peervormig, met een harde donkergroene schil, en ze hadden een romig vruchtvlees, dat heerlijk smaakte naar amandels en room. Je kon ze zowel in zoete als in hartige gerechten gebruiken, van salades tot desserts.

Mijn honden waren dol op avocado’s, en de katten ook. Die katten leidden op Ol ari Nyiro een klimmend leven op de hoogste takken van de bomen of boven op de daken, buiten bereik van de Duitse herders; ze waren geduldig en liefdevol tegen mij, maar in hun jaloezie verdroegen ze geen enkel ander dier.

Toen er in de loop van de jaren steeds meer honden kwamen, werden onze katten wild en waren ze met geen mogelijkheid meer te temmen.

Algauw konden we ze niet eens meer namen geven, want ze doken blazend als luipaarden weg als de honden hen verrasten terwijl ze lekker in de zon lagen boven op de pizzaoven op het plaatsje bij de keuken.

We wisten dat ze paarden met de wilde katten met grijze vacht, die in het struikgewas leefden: mooie dieren, met gele ogen en korte donkere staarten.

Ze paarden en jongden onder het dak, en vulden de nacht met onophoudelijk gemiauw, ze klommen op zolders en takken, of lieten zich soms op een ijskast zakken. En vaak lieten alleen de afdrukken van hun nagels en hun scherpe tanden in het groene vruchtvlees van een avocado zien dat er een kat over de keukentafel gewandeld had, terwijl de honden sliepen.

In het nabijgelegen Colcheccio had Carletto een moestuin aangelegd, die net een klein fort leek. Colcheccio was heel wat dorder dan Ol ari Nyiro. Allerlei dieren, vooral olifanten en giraffes, werden onweerstaanbaar aangetrokken door die open ruimte vol groente die daar midden in de kilometers grote, kale savanne prijkte, met eromheen een formidabele dubbele muur van gestapelde stenen, zoals men die tweeduizend jaar geleden al in Apulië bouwde om de olijfgaarden te beschermen. Op het zanderige terrein gedijde alles goed, mits er voldoende water en mest was, vooral de mediterrane groenten die de vreugde en de sterke kant van de Italiaanse zomerkeuken zijn: paprika’s, aubergines en tomaten.

Om zijn tomaten werd hij door iedereen benijd.

Hij had ze vooral in twee variëteiten: de Emiliaanse nerftomaat en ossenhart.

Ze bereikten werkelijk indrukwekkende afmetingen en terwijl de eerste, breed, met de vorm van een glanzende rode pompoen met brede nerven, bijna even groot werden als die pompoenen, leken de tweede net op het lillend ossenhart waaraan ze hun naam te danken hadden.

Ze zagen er monsterlijk uit, maar smaakten voortreffelijk.

 

Carletto was een relikwie uit vroeger tijden, een immens gulle gentleman, wiens gastvrijheid legendarisch was; hij had de moed te leven zoals hij dat zelf wilde, en eten en drinken waren voor hem erg belangrijk.

Als het om eten ging, smolt Carletto’s hart meteen, en ik hoefde niet lang te soebatten of ik een paar hele tomaten mee naar huis mocht nemen om ze te drogen, de verborgen zaden eruit te halen, en die op mijn beurt uit te zaaien.

Alleen hebben tomaten erg veel aandacht nodig.

Van de ene dag op de andere kunnen er in het warme Afrikaanse klimaat, opzij van de hoofdstengel, massa’s wilde scheuten opkomen, die meteen weggehaald moeten worden; de erg schadelijke witte vlieg houdt ervan en ook moet je ze nooit van bovenaf begieten, anders verrotten de bladeren.

De grond op Kuti was heel anders dan die van Colcheccio, en de nachten waren er koeler.

Ik hield die tomaten in de gaten alsof het kinderen waren, en pootte er overal koriander en afrikaantjes omheen, om de bladluizen en de witte vliegen af te leiden, en ik strooide as rondom de planten om te verhinderen dat de insecten de stengels konden bereiken.

Omdat het hybriden waren, verpieterden sommige planten tot piepkleine kromme versies van hun ouders, en produceerden dan vruchten zo groot als kersen, maar andere wisten, dankzij de onophoudelijke enthousiaste bestuivingsactiviteit van tienduizenden insecten, op wonderbaarlijke wijze aan dit lot te ontkomen, en mijn tomaten werden een roemrucht onnavolgbaar mengsel van de beide variëteiten. Een tomaat van een pond was normaal, en Simon wist er met grote elegantie gerechten op basis van hemels smakende reuzentomaten, sauzen en conserven van te maken.

 

In tegenstelling tot de tuin van Carletto was mijn moestuin nog alleen maar beschermd door een metalen hek, dat verre van stevig was. Behalve een uitgebreide keuze aan natuurlijke weilanden, hadden de olifanten op Ol ari Nyiro dus de guaves, de bananen en de pompoenen ontdekt.

Er was een olifant bij, een groot mannetje, dat nu misschien zo’n jaar of vijftig is, met lange gebogen slagtanden en een gulzige blik in zijn kleine oogjes, die ik goed heb leren kennen, en aan wie ik uiteindelijk ook een naam heb gegeven, namelijk Njoroge. Toen wij op Ol ari Nyiro kwamen wonen was het een jonge drieste olifant van twintig, en hij verstopte zich graag in het acaciabos bij mijn huis, dat al veel langer zijn territorium was dan het mijne.

Ik accepteerde zijn eerdere rechten, maar hoewel ik respect en genegenheid voor Njoroge voelde, probeerde ik natuurlijk ook uit alle macht om hem te slim af te zijn.

Ik kwam hem tegen de avondschemering al tegen in de menanda van Kuti, soms met zijn familie of een groepje kameraden, terwijl hij zich tegoed deed aan wilde spinazie of pelargonium, een soort kruid dat uitbundig groeide na de regens in het rijk bemeste terrein. Hij maaide het gras af ter hoogte van de wortels, met een snelle gebalanceerde beweging van zijn voet, pakte het handig op met één enkel gebaar van zijn slurf, en bracht het naar zijn bek, om de hele operatie daarna meteen opnieuw uit te voeren.

Ik kreeg er nooit genoeg van olifanten te observeren terwijl ze aan het eten waren en hun vreedzame, rustige leven leidden. En toch veranderden deze rustige dieren ’s nachts, vooral in het droge seizoen voor de regens, in uiterst slimme rovers. In volmaakte stilte, soms alleen verraden door een zacht gerommel van hun enorme maag, forceerden ze de omheining, en gingen op de palmen, de drakenbloed-boom en de acacia’s uit mijn tuin af, of op de bananen, de guaves en de courgettes van de moestuin.

Het was een strijd die ik niet kon winnen.

 

Mettertijd leerde ik dat het enige middel om de olifanten te ontmoedigen erin bestond dat ik de courgettes bemestte met een overvloedige dosis van hun eigen uitwerpselen, en daar een mengsel overheen spoot van mest en de scherpste peper die ik kon vinden, opgelost in water.

Maar als het om de bananen ging was er echt niets aan te doen. Dat die bananen, met hun lange, sappige bladeren, in mijn moestuin het konden redden was op zich al een wonder, met al die olifanten die ’s nachts om Kuti heen zwierven. Als de elektriciteit op ons hek om de een of andere reden uitviel - een kortsluiting veroorzaakt door een dikdik of een gevallen tak - deden de olifanten een inval in de moestuin, en gingen meteen op twee planten in het bijzonder af: de courgettes en de bananen, waarvan ze vol overgave het ene blad na het andere afplukten. Tot mijn grote ergernis lieten ze voor mij alleen maar dampende uitwerpselen en uitgekauwde vezels achter.

 

Ik moest alles weer opnieuw beginnen, met als enige troost dat met water en goede zorgen hier in Afrika alles weer snel aangroeit.

 

 

Olifanten In Mijn Boomgaard - met foto's en recepten
cover.xhtml
content0001.xhtml
content0002.xhtml
content0003.xhtml
content0004.xhtml
content0005.xhtml
content0006.xhtml
content0007.xhtml
content0008.xhtml
content0009.xhtml
content0010.xhtml
content0011.xhtml
content0012.xhtml
content0013.xhtml
content0014.xhtml
content0015.xhtml
content0016.xhtml
content0017.xhtml
content0018.xhtml
content0019.xhtml
content0020.xhtml
content0021.xhtml
content0022.xhtml
content0023.xhtml
content0024.xhtml
content0025.xhtml
content0026.xhtml
content0027.xhtml
content0028.xhtml
content0029.xhtml
content0030.xhtml
content0031.xhtml
content0032.xhtml
content0033.xhtml
content0034.xhtml
content0035.xhtml
content0036.xhtml
content0037.xhtml
content0038.xhtml
content0039.xhtml
content0040.xhtml
content0041.xhtml
content0042.xhtml
content0043.xhtml
content0044.xhtml
content0045.xhtml
content0046.xhtml
content0047.xhtml
content0048.xhtml
content0049.xhtml
content0050.xhtml
content0051.xhtml
content0052.xhtml
content0053.xhtml
content0054.xhtml
content0055.xhtml
content0056.xhtml
content0057.xhtml
content0058.xhtml
content0059.xhtml
content0060.xhtml
content0061.xhtml
content0062.xhtml
content0063.xhtml
content0064.xhtml
content0065.xhtml
content0066.xhtml
content0067.xhtml
content0068.xhtml
content0069.xhtml
content0070.xhtml
content0071.xhtml
content0072.xhtml
content0073.xhtml
content0074.xhtml
content0075.xhtml
content0076.xhtml
content0077.xhtml
content0078.xhtml
content0079.xhtml
content0080.xhtml
content0081.xhtml
content0082.xhtml
content0083.xhtml
content0084.xhtml
content0085.xhtml
content0086.xhtml