VIII – KINDERJAREN, ALS HERINNERING VOOR EMANUELE

 

 

Witte kinderjaren, die als een zucht

door de groene bossen gaan.

W.H. AUDEN, Nieuwjaarsbrief

 

 

Mijn zoon Emanuele, toen nog een kind, en ik woonden nadat ik gescheiden was van mijn eerste man bij mijn moeder in een villa aan de oevers van de Brenta, in een plaats die Mira heette.

 

Een willekeurige dag, op goed geluk gekozen in de grote reeks van voorbije dagen die mijn leven waren.

Dit is jouw dag, Emanuele.

Laten we een novemberdag kiezen, in Mira.

De ochtend komt met koude handen en klopt op de ijskoude luiken die veel winters hebben gekend.

In mijn kamer, ingericht met antieke meubels en vloerkleden, het koperen en ijzeren bed dat me later zal volgen naar Afrika, maar nu glanst in het halfduister, arriveert de ochtend met het goedmoedige ronde gezichtje van Sandra, die vriendelijk glimlacht als ze mij mijn kopje thee brengt.

‘Goedemorgen, mevrouw...’ zegt ze, terwijl ze eerst het raam en dan de luiken opent en tegelijk een vlaag ijskoude ochtendlucht binnenlaat. Drie ramen en een loodgrijze lucht; en de grauwe mist hangt in mijn kamer als een dunne damp.

Ik neem slokjes van mijn citroenthee en neem haastig de krantenkoppen door.

Dan klop jij aan. Ik weet dat het jouw kleine kinderhand is, want ik heb het geren van je laatste stappen door de gang gehoord, voordat je voor mijn deur stil bleef staan.

Je kwam binnen. Met je lange fluwelen sloffen met randen, een blauwe trui en je witte bloes, met een bloezend kraagje als een laatste hardnekkige concessie aan je kleuterjaren.

Jouw steile haar en je pony over je intelligente, donkere ogen.

Zijn die ogen van jou ooit veranderd?

Zijn ze hun kinderlijke onschuld ooit kwijtgeraakt, of is die er misschien nooit geweest?

Er lag een wijsheid in jouw ogen waardoor ze ook op die willekeurig gekozen winterochtend al oud leken.

Je komt me begroeten, kust mij op mijn wang, je koele huid raakt de mijne een ogenblik aan, je vertelt me dat je buiten gaat spelen.

Cina, je kinderjuf, komt achter je aan, broodmager in haar rok en blauwe vest. Ze draagt je loden jas en je petje.

Je bent al weg en ik ga bij het raam staan om je na te kijken. Je loopt de stenen trap af tot aan het grind van de tuin, voorbij de stakerige rozenstruiken, die pas gesnoeid zijn, en nu ben je al het hek uit en loop je achter Cina aan over de weg naar het dorp.

Ik klop op de ruit om jouw aandacht te trekken, maar het ijzeren hek gaat achter jou dicht, de grijze mist lijkt je op te slokken, je hebt het klopje niet gehoord. Je bent al weg.

In die jaren volgden de dagen elkaar op in een soort vriendelijke nevel. Het was de tijd van afwachten, zodat de slapende zaden konden rijpen en de toekomst die voor je lag zich langzaam kon ontsluiten.

 

Ver, diep in jou begraven, lag al het verlangen naar een exotische wereld waarover je alleen maar gelezen had of mij over had horen vertellen.

Het was een wereld van fantastische dieren en van een ander soort mensen.

Een wereld van contrasten en van mateloze schoonheid. Van een oneindige ruimte, van oerwoud en bossen en savanne. Van voorhistorische meren en bergen van rozenkwarts en eilanden van zwart zand, van witte stranden en een blauwe oceaan, van palmen die bewegen in een voortdurende bries, baobabs als zuilen van verdwenen tempels.

Van olifanten die door het struikgewas kijken, als over een zee, van nijlpaarden die slapen aan de oevers van trage rivieren en van giraffes die de hoogste takken van de acacia’s met hun platte top afrukken.

Waar de mensen wonen in hutten van gedroogde modder, die op broden lijken, of van gevlochten bladeren als omgekeerde gele en rode manden, of in huizen van rode aarde met strooien daken.

Mensen die hun heupen omwikkelen met doeken en die sieraden dragen van glasparels en huiden en veren van struisvogels en rood met zwarte dekens en lansen. Prachtige oermensen, die nog dicht bij de bron van alles zijn.

Zo ver mogelijk verwijderd van Mira.

 

In zekere zin was het een somber huis. De rij cipressen achter de lindenlaan was erg donker, omdat er een verlaten dorpskerkhof achter schuilging. In die hoek van de tuin hing nog de lugubere herinnering aan toen we het lichaam van Moshe vonden.

Moshe was een vrolijke bastaardhond geweest die tijdens een hevig onweer bij ons zijn toevlucht had gezocht voor de deur van ons huis. Ik had hem daar gevonden, rillend, nat tot op zijn gebeente, smekend om onderdak en zich verschuilend tussen rododendronstruiken aan de voet van de marmeren trap die naar de ingang leidde. Zijn ruige haar, zwartbruin met geel, verried zijn laag-bij-de-grondse afkomst. Hij was gaan liggen, met zijn lange staart om zich heen, en keek me aan met de zielige berusting van vondelingetjes die niets te verliezen hebben. Zijn ogen waren levendig, beweeglijk en smekend en ik was meteen weg van hem.

Ik houd van honden, ik begrijp ze, en natuurlijk hebben ze dat dadelijk door.

Ik deed de deur open, wikkelde hem in een deken, gaf hem warme melk onder de argwanende blikken van onze foxterriërs, die opstonden om hem eens goed te bekijken, hem nieuwsgierig te besnuffelen en die, toen ze besloten hadden dat hij geen bedreiging vormde, hem accepteerden met een vriendelijk geknor.

 

Ik droogde zijn hangoren, gaf hem een zoen op zijn vochtige zwarte neus en adopteerde hem. Ik noemde hem Moshe, want ik wist dat dat ‘gered uit de wateren’ betekent. Hij liep overal achter me aan, speelde met Emanuele en ’s nachts sliep hij stilletjes op een oud versleten Perzisch kleedje aan het voeteneind van mijn bed.

In die dagen hadden we een knecht die helaas niet van honden hield. Hij had een opvliegend karakter dat hij verborg achter kruiperige en slaafse manieren en mijn instinct zei me dat hij niet te vertrouwen was. Zijn snobistische houding ten opzichte van dieren maakte dat hij alleen onze elegante foxterriërs duldde; vanaf het begin vond hij de aanwezigheid van Moshe onverdraaglijk en zonder dat wij het wisten begon hij een hardnekkige pestcampagne.

Ik ben nooit de hele martelgang van Moshe aan de weet gekomen, want Angelo was te slim om zijn ware aard te verraden, totdat Sandra alle details durfde te onthullen van wat er gebeurd was.

Het was tegen het eind van de winter dat ik merkte dat Moshe verdwenen was. We zochten overal naar hem, verspreidden het nieuws in het hele dorp en loofden een beloning uit voor degene die ons inlichtingen kon geven zodat we hem terug konden vinden.

Maar niemand had hem gezien. Angelo zei dat er een loopse teef in de buurt was geweest waar een sliert honden achteraan liep, en dus dachten we dat Moshe zich waarschijnlijk bij hen gevoegd had, en zoals hij gekomen was er ook weer vandoor gegaan was, als een zwerver gevolg gevend aan de aandrang van zijn zigeunernatuur, totdat hij misschien op de geasfalteerde weg onder een passerende auto gekomen was.

 

Weken later, op een lenteochtend - met ranonkels, margrieten en ver-geet-mij-nietjes - waagde ik me met Emanuele in dat verre deel van onze tuin achter de wijngaarden waar wij niet vaak kwamen. Daar stond een hoge oude put van grijze steen uit Istrië, die al generaties lang in onbruik geraakt was.

Ik weet niet door welke nieuwsgierigheid ik gedreven werd om het rooster van de putopening te halen en erin te kijken. Maar het opgezwollen kadaver, dat op de donkere olieachtige oppervlakte beneden in de put dreef, met zijn onmiskenbare geel met zwarte huid, en de stank die eruit opsteeg, lieten geen twijfel over.

Met de hulp van de tuinman haalden we hem eruit. Het keukenmes dat in zijn rug stak liet mij hopen dat hij niet te veel geleden had voordat hij verdronken was. De late bekentenis van Sandra gaf opheldering.

 

Angelo kreeg van ons slechts de tijd om zijn koffer te pakken en de eerste bus naar Venetië te nemen.

Het huis van mijn moeder was ruim, een herenhuis, met een prachtige tuin. Het was een brede tuin, waarin de oude bomen lange schaduwen wierpen en het vroeg donker werd in de herfst en in de winter.

Emanuele speelde tussen die eenzame bomen avontuurlijke spelletjes, maar vooral in huis, in de lange november- of decembermidda-gen, als de gele mist die uit de Brenta opsteeg de wereld verduisterde met stille dampen, draafde zijn fantasie ver weg, met de figuurtjes uit zijn duizenden verhalen.

Van mijn moeder mocht hij vrij gebruikmaken van de centrale ruimte op de bovenverdieping van haar huis, en dat was zijn domein geworden. Het was een grote zaal met een hoog plafond, en een plaveisel van oud Venetiaans terrazzowerk, dat deed denken aan een met beige amandelen bespikkeld koekje. Verder waren er nog versieringen van roze, zwarte en donkerrode arabesken. Hij was groot genoeg voor driewielerraces, en voor een steeds verder uitdijende fantasiewereld van oerwouden en heuvels, waar zijn plastic figuurtjes eindeloos de ruimte vonden.

Hij was gewend zichzelf - en wie er verder nog aanwezig was - ingewikkelde verhalen te vertellen over exotische plekken en vreemde dieren, waarbij hij vaak een passend deuntje neuriede.

Ik herinner me het begin van een van zijn favoriete liedjes: Plotseling komen uit de berg Kenia de cobra’s vandaan, woeste cobra’s.

De merkwaardige, onverklaarbare aankondiging van een vastliggende, al geschreven toekomst.

 

Emanuele. Er was iets in hem wat ik niet kon begrijpen, iets wat buiten de normale orde lag. Hij was wijs, oud voor zijn leeftijd, hij had herinneringen, en kon beter redeneren dan normaal was voor zijn jaren, ook al toen zijn nooit geknipte haarlokken nog over de piqué kraagjes krulden die door de nonnetjes geborduurd waren, en de rechte pony een schaduw over zijn ogen wierp.

 

‘Emanuele! Emanuele, waar ben je? Emanuele, kom alsjeblieft. Het is laat!’

De ijle stem van Cina klonk ongerust door de lege gangen en de kleine salons waar in de vroege ochtend nog de geur hing van de schoorsteenrook van de vorige avond. Hij klonk uit de ramen die openstonden om de prikkelende oktoberlucht binnen te laten, voorbij het kleed van gele bladeren dat de lindenlaan met goud bekleedde, naar beneden langs de rij cipressen die het oude kerkhof verborg, voorbij de wijngaard en de put waar we Moshe hadden gevonden.

De ongeruste stem van mijn moeder voegde zich bij het geroep.

Alleen het zwijgen van de kikkers kwam als antwoord in de vroege ochtend.

Ik wist waar hij naartoe gegaan was. Er was een verstandhouding tussen ons, ook al waren we zo verschillend; het was alsof hij voordat hij mijn zoon werd mijn vriend uit een vorig leven was geweest, en de manier waarop zijn beweeglijke geest werkte, de complexiteit van zijn geheime ziel waren voor mij geen mysterie.

Er stond een oude kromme treurwilg waarvan de neerhangende takken nog niet kaal waren door de eerste herfstwinden. Hij groeide in een hoek van het middelste gazon, gebogen over zijn loof, een ideale schuilplaats voor een jongetje dat niet wil dat ze hem vinden.

In het verleden, in het verre Crespano, klom ik als kind in de tuin van mijn opa ook in de geurige schaduw van een appelboom om lekker te kunnen dromen. Nu ging ik zonder aarzeling naar de wilg.

Tussen de bleekgroene bladeren zag ik donkere ogen, een klein gezichtje loerde naar me, bleek en gespannen als een gevangen bush baby. Een zwart schortje, een rond wit kraagje, een blauwe strik. Zijn eerste uniform.

Ik voelde een steek door mijn hart gaan. Ik wilde niet degene zijn die een eind aan zijn kinderjaren zou maken. Maar toch moest het.

‘Kom naar beneden,’ zei ik zachtjes tegen hem. ‘Wees niet ongerust. Je zult zien dat het best zal gaan. Vroeg of laat moet je toch naar school.’

Ik was ook nog te jong, het leven had me nog niet zijn ware lessen geleerd, om te beseffen wat een wrede enormiteit ik tegen hem zei.

Hij was vijf. Pas veel later las ik bij Lyall Watson: Teder kind van vijf weet al alles wat hij moet weten... dan sturen we hem naar school en zo begint de vrucht te rotten.’

 

Olifanten In Mijn Boomgaard - met foto's en recepten
cover.xhtml
content0001.xhtml
content0002.xhtml
content0003.xhtml
content0004.xhtml
content0005.xhtml
content0006.xhtml
content0007.xhtml
content0008.xhtml
content0009.xhtml
content0010.xhtml
content0011.xhtml
content0012.xhtml
content0013.xhtml
content0014.xhtml
content0015.xhtml
content0016.xhtml
content0017.xhtml
content0018.xhtml
content0019.xhtml
content0020.xhtml
content0021.xhtml
content0022.xhtml
content0023.xhtml
content0024.xhtml
content0025.xhtml
content0026.xhtml
content0027.xhtml
content0028.xhtml
content0029.xhtml
content0030.xhtml
content0031.xhtml
content0032.xhtml
content0033.xhtml
content0034.xhtml
content0035.xhtml
content0036.xhtml
content0037.xhtml
content0038.xhtml
content0039.xhtml
content0040.xhtml
content0041.xhtml
content0042.xhtml
content0043.xhtml
content0044.xhtml
content0045.xhtml
content0046.xhtml
content0047.xhtml
content0048.xhtml
content0049.xhtml
content0050.xhtml
content0051.xhtml
content0052.xhtml
content0053.xhtml
content0054.xhtml
content0055.xhtml
content0056.xhtml
content0057.xhtml
content0058.xhtml
content0059.xhtml
content0060.xhtml
content0061.xhtml
content0062.xhtml
content0063.xhtml
content0064.xhtml
content0065.xhtml
content0066.xhtml
content0067.xhtml
content0068.xhtml
content0069.xhtml
content0070.xhtml
content0071.xhtml
content0072.xhtml
content0073.xhtml
content0074.xhtml
content0075.xhtml
content0076.xhtml
content0077.xhtml
content0078.xhtml
content0079.xhtml
content0080.xhtml
content0081.xhtml
content0082.xhtml
content0083.xhtml
content0084.xhtml
content0085.xhtml
content0086.xhtml