Hoofdstuk 4

Magister Shannon keek vanachter zijn bureau op naar waar de stem van Kleinwoud vandaan kwam. ‘Fijn dat je zo laat nog kon komen, Timothy.’

‘Geen probleem. Ik ben altijd laat op,’ zei Kleinwoud met zijn gebruikelijke hartelijkheid.

Shannon kon de andere magiër niet zien, maar aan zijn stem te horen stond hij bij de boekenkast.

‘Het verbaast me dat jíj zo laat nog aan het werk bent,’ voegde Kleinwoud eraan toe. ‘Ik wist niet dat je een nachtbraker was.’

De oude man bromde: ‘Dat ben ik ook niet. Twee uur geleden lag ik al in bed. Ik werd gewekt door een boodschappersspreuk van een van mijn onderzoeksprojecten met de mededeling dat er ongewone activiteit in de buurt van de Trommeltoren was gesignaleerd. De bewakersspreuken schenen iemand op het dak te achtervolgen.’

‘Bewakersspreuken,’ snoof Kleinwoud minachtend. ‘Slordig proza, als je het mij vraagt. Reageren op de kleinste beweging. Ze zaten vast achter een zwerfkat aan, die kwam aanlopen uit het onbewoonde deel van de stad.’

‘Dat dacht ik eerst ook. Ik ging naar mijn werkkamer om uit te zoeken hoe ik de bewakersspreuken minder gevoelig kon maken, maar toen kwam mijn assistent binnen met het verhaal dat hij iemand over het dak had horen lopen.’

Hij zweeg even en keek in de richting van de boekenkast. Met zijn magische zicht zag hij de lichtgevende teksten door de lederen boekomslagen heen schijnen. Een rechthoekige groene tekst maakte zich los van de andere en splitste zich in twee kleinere rechthoeken. Kleinwoud had een boek gepakt en bladerde het door. ‘Timothy, luister je wel?’

‘Hè? Jaja, natuurlijk,’ antwoordde Kleinwoud en hij sloeg het boek dicht. ‘Dus je denkt dat een van de afgevaardigden rondsluipt over de daken?’

Shannon haalde zijn schouders op. ‘Het zou een buitenlandse spreukschrijver kunnen zijn, of een van onze magiërs.’

‘Maar waarom bij de Trommeltoren? Ik snap dat de kakografen je aan het hart gaan, maar voor politieke intriges ligt een andere plaats meer voor de hand. De Hoofdbibliotheek of het Bureau van de Provoost bijvoorbeeld.’

‘Dat is nu juist wat me zorgen baart.’

Kleinwoud kuchte. ‘Agwu, reageer je niet wat overdreven? Ik weet dat je in Astrophel meer... betrokken was, maar dit is Sterrenstee.’

Om zijn frons te verbergen, wreef Shannon over zijn snor.

Na een korte stilte vervolgde Kleinwoud: ‘Misschien ben je nerveus geworden van de delegatie uit Astrophel. Een oud reactiepatroon?’

‘Kan zijn, maar ik denk het niet,’ hield Shannon vol. ‘Ik heb twee bewakersspreuken in de taalkundige bibliotheek, die ik naar de Steenhof wil sturen. Maar eerst heb ik jou nodig om ze te herschrijven, zodat ze kunnen communiceren met de spreukbeelden die daar slapen.’

Voetgeschuifel gevolgd door: ‘Vannacht nog?’

Shannon sloeg zijn armen over elkaar en keek in de richting van Kleinwouds stem. ‘Graag, dan kan ik me morgen beter concentreren op onze zoekspreuk.’

‘Vooruit dan maar. Ik ben je overigens dankbaar dat je me bij dat onderzoek hebt betrokken.’

Onwillekeurig ontsnapte de oude man een zucht. De rechthoek van groene tekst keerde terug naar zijn plek in de boekenkast: Kleinwoud had het boek weer teruggezet. ‘Is Azure er niet?’

Shannon schudde zijn hoofd. ‘Ze is onderweg met een boodschap.’ Hij vertelde niet dat ze ook over de daken vloog om te kijken of daar iets ongewoons te zien was.

‘Jammer,’ zei Kleinwoud, terwijl zijn stem bij de deur klonk. ‘Ik moet haar Numinusdialect weer nakijken. Agwu, voordat ik ga... klopt het dat jouw assistent voor de Halcyon is aangezien?’

‘Dat klopt.’

Aarzelend vervolgde Kleinwoud: ‘Je angst voor... Ik bedoel, misschien trek je voorbarige conclusies?’ Een moment zweeg hij. ‘Laat ik je het zo vragen: denk je dat Nicodemus de geprofeteerde is?’

‘Absoluut niet.’

‘Goed, goed, natuurlijk.’ De deurknop klikte. ‘Ik zorg ervoor dat de bewakersspreuken over een uur klaar zijn. Dan zie ik je morgen na twaalven?’

‘Inderdaad,’ antwoordde Shannon en voordat hij de scharnieren van de deur hoorde knarsen, voegde hij eraan toe: ‘Timothy, ik dank je hartelijk.’

‘Geen dank, Agwu, geen dank.’ De deur ging dicht.

Met een zucht van opluchting pakte Shannon zijn onderzoeksverslag op. Het was een in leer gebonden boekwerk van ongeveer twintig centimeter. Op de rug en de voorkant zaten drie opgewerkte sterren, zodat hij kon voelen om welk boek het ging. Hij sloeg het verslag open en maakte wat aantekeningen. Na een kwartier schrok hij op van onverwacht licht.

Hoewel hij de deur niet kon zien, wist hij precies waar die was doordat die meestal een donkere rechthoek vormde te midden van de lichtgevende teksten in zijn boekenkasten. In plaats van de donkere plek zag hij nu een zwerm gouden alinea’s. Het betekende, wist hij uit ervaring, dat iemand een vlamvliegspreuk in de gang had geworpen.

Zijn eerste gedachte was dat Kleinwoud was teruggekeerd. Maar Timothy kende de weg op zijn duimpje en hoefde geen vlamvliegspreuk te werpen om zichzelf bij te lichten. De schrijver van deze spreuk had kennelijk wel veel licht nodig om zich door de gangen van de academie te verplaatsen. Daaruit leidde hij af dat het waarschijnlijk om een vreemdeling ging.

Shannon tuurde naar de tekst, die uit robuuste woorden en complexe zinnen bestond. De schrijver had een voorkeur voor samengestelde bijstellingen, wat een ongebruikelijke zinsbouw was. Hij grinnikte omdat hij aan de zinsbouw kon herkennen wie de spreukschrijver was. Het was al heel lang geleden dat ze elkaar voor het laatst hadden gezien. ‘Bij de Schepper, wat staat er vannacht nog meer te gebeuren?’ mompelde hij, in afwachting van de klop op de deur.

Maar ze klopte niet op de deur. Shannon sloot zijn onderzoeksverslag en wachtte. Hij kon haar proza zien, maar niet haar lichaam. Vreemd dat ze de vlamvliegalinea’s uit elkaar liet vallen in koudvuur dat op de grond viel. Waar wachtte ze eigenlijk op?

Zo vriendelijk als hij kon opbrengen riep hij: ‘Kom maar binnen, Amadi.’

Met knarsende scharnieren ging de deur langzaam open. Een vrouw zei kalm: ‘Ik merk dat de oude magister Shannon niet zo blind is als men zegt.’ De deur klikte weer dicht.

Glimlachend kwam hij overeind. ‘Oud? Ik ben nog niet zo seniel dat ik je scherpe tong ben vergeten. Kom hier en omhels je oude leermeester.’ Hij liep om het bureau heen en hoorde Amadi schoorvoetend naderen. Haar omhelzing was kort maar krachtig. Hij was vergeten hoe lang ze was. ‘Maar het is waar wat men zegt,’ zei hij terwijl hij enkele stappen achteruit deed. ‘Ik ben stekeblind.’

Een moment zweeg ze, waarna ze opmerkte: ‘U ziet er niet oud genoeg uit om uw gezichtsvermogen al verloren te hebben.’

Hij lachte droog. ‘Dan moeten we ons zorgen maken over jóúw ogen. Ik ben bijna aan het eind van mijn tweede eeuw.’

‘Magister, het zou me tegenvallen als het van ouderdom komt,’ zei ze op dezelfde plagerige toon als vroeger. ‘Ik heb geruchten gehoord dat u blind bent geworden door het lezen van verboden boeken tijdens de Spirische burgeroorlog, of tijdens een gevecht met twintig huurschrijvers, terwijl uw baard in brand stond.’

Shannon, die zijn opgewektheid eerst had geveinsd, schoot nu welgemeend in de lach. ‘De waarheid is lang zo heldhaftig niet.’

‘Toch ziet u er niet oud uit.’

‘Je bent altijd koppig geweest.’ Hoofdschuddend lachte hij weer.

In Astrophel had hij enkele machtige vijanden gemaakt, die misschien een spion met de Noordelijke delegatie hadden meegestuurd. Daarom vormde elke magiër uit Astrophel een mogelijke bedreiging. Desondanks vond hij het fijn met een oud-student te praten en herinneringen op te halen aan zijn vroegere leven. ‘Amadi, ik ben van plan over vijf jaar te gaan geestschrijven,’ zei hij op luchtige toon. ‘Dus doe geen moeite me te vleien met opmerkingen over hoe jong ik eruitzie. Dat maakt alleen duidelijk hoe groot het leeftijdsverschil tussen ons is. Mijn vertrouweling is er niet, dus die kan niet voor me kijken, maar ik ben heel benieuwd hoe jíj eruitziet na... hoe lang is het geleden? Vijftig jaar?’

Amadi’s schoenen schuifelden over de grond. ‘U mag met uw vingers kijken,’ zei ze. Ineens stond ze vlak voor hem.

Daar was hij niet op voorbereid. ‘Dat...’ Zijn stem stierf weg toen ze zijn beide handen pakte en die op haar voorhoofd legde.

Er viel een ongemakkelijke stilte, waarna hij zijn vingers over haar wenkbrauwen liet glijden, langs haar diepliggende ogen naar haar lange, spitse neus, en tot slot zacht over haar dichtgeknepen lippen en mooi gevormde kin. Zijn herinnering gaf er kleur aan: ivoorwit voor de huid, zwart voor haar haren en lichtblauw voor haar ogen. Hij vermengde zijn herinneringen met wat hij voelde om een beeld van haar te krijgen: een bleke magiër met dunne vlechten en een uitdrukkingsloos gezicht.

Moeizaam slikte hij. Hij had niet verwacht dat het weerzien met een vroegere student hem zo zou aangrijpen. ‘Je bent misschien al een beetje grijs geworden,’ flapte hij er zomaar uit.

‘Meer dan een beetje.’ Ze stapte achteruit. ‘Vertel eens hoe u me door de deur heen kon herkennen.’

‘Sinds ik blind ben geworden, is mijn magische zicht scherper geworden en kan ik teksten zien in de gewone wereld. Door de deur heen

herkende ik je aan je zinnen vol samengestelde bijstellingen.’

‘Herinnert u zich mijn schrijfstijl nog?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik wist dat je bij de delegatie van Astrophel hoorde, dus ik dacht wel dat ik je vroeg of laat zou tegenkomen, maar zo snel had ik het niet verwacht.’

‘Magister, ik wil iets bespreken –’

‘Noem me alsjeblieft Agwu,’ onderbrak hij haar. ‘Of Shannon. Zo noemen mijn vrienden me hier als ze moeite hebben met mijn Noordelijke voornaam.’

‘Dat lukt me vast niet.’ Ze giechelde als een schoolmeisje. ‘Weet u nog dat u mij en de andere eerstejaars betrapte toen we ons bed uit waren gekomen? Hoe zou ik u Shannon kunnen noemen?’

Bij de herinnering schoot hij ook in de lach en hij liep weer naar zijn bureau. ‘Dat was ik bijna vergeten. Wat wilden jullie ook alweer naar binnen smokkelen? Een stel modderige varkens? Ga zitten.’

‘Varkens in Astrophel?’ vroeg ze. Toen ze ging zitten, kraakte de stoel. ‘Nee hoor, één brandschone geit.’

‘Wat het ook geweest is, nu je de staf van een groot-magiër bezit, mag je me Shannon noemen.’ Hij ging zitten.

‘Goed dan, Shannon, ik heb een boodschap van je kleindochter.’

Zijn maag kromp ineen. Hoewel haar toon nog steeds luchtig was, betekenden haar woorden dat er nu serieuze zaken besproken werden. ‘Is dat zo?’ Hij zorgde ervoor dat hij bleef glimlachen.

Amadi schraapte haar keel. ‘Ze is vorig jaar met een rijke Ixonische handelaar getrouwd.’

‘Dat is mooi,’ hoorde hij zichzelf zeggen. ‘Is er nog meer nieuws?’

‘Niet veel, vrees ik. Ik heb zijn naam ergens opgeschreven.’ Ze zweeg een tijdje. ‘Vergeef me, het zal je moeilijk vallen te praten over het leven dat je door je verbanning bent kwijtgeraakt.’

Hij wuifde haar opmerking weg. ‘Ach, het was geen verbanning. Ik heb deze positie aanvaard. Bovendien zweren magiërs hun familie af. In het begin vond ik het moeilijk zo weinig nieuws over mijn zoon te horen. Maar nu ben ik bezig met een veelbelovend onderzoek en heb ik toegewijde studenten. We ontdekken zulke fascinerende dingen. Vanochtend kreeg ik toestemming om te beginnen met een heel bijzonder onderzoek.’

Amadi’s stoel kraakte weer. ‘En bevalt zo’n... rustig leven je?’

De oude man trok zijn wenkbrauwen op. Blijkbaar dacht ze nog steeds dat hij politieke ambities had. Dat kon gevaarlijk voor hem zijn, vooral als ze verslag aan Astrophel uitbracht.

‘Amadi, soms heb ik het gevoel dat het iemand anders was die flitsend carrière in het Noorden maakte. Sterrenstee is een kleinere academie en we zijn verder van de beschaving verwijderd, maar hier...’ Zo opvallend mogelijk liet hij zijn blik over zijn boeken glijden. ‘Ik vind het prettig dat het leven hier minder gehaast is.’

Toen ze niet reageerde, veranderde hij van gespreksonderwerp. ‘Ik ben net naar een nieuw onderkomen verhuisd boven de Bolidetuin. De onderhoudsploeg is bezig de tuinen opnieuw aan te leggen. Het plantsoen ziet er nu niet uit. Overal liggen hopen aarde en modder, maar het wordt prachtig. Ik kan het je laten zien.’

Opnieuw kraakte haar stoel. ‘Sommige magiërs uit Astrophel hebben geciteerd uit je Klacht tegen het College van Bestuur.’

Zijn glimlach verdween. ‘Dat was mijn beste redevoering.’

‘Velen vinden die nog steeds inspirerend.’

‘Leuk om te horen, maar dat leven is voorbij. Het heeft geen zin me warm te maken voor dat soort zaken. In Sterrenstee houd ik me verre van de intriges. Als onderzoeker kan ik me niet geheel distantiëren van de politiek, maar vanwege mijn verleden houden de provoost en zijn medewerkers me meestal buiten de verwikkelingen.’

Amadi zweeg. Het perkament op tafel ritselde, waarschijnlijk doordat er een zuchtje wind door het raam viel.

‘Maar laten we het niet over mij hebben,’ sprak Shannon. ‘Hoe is het jou deze halve eeuw vergaan? Heb je je bekwaamd in de diplomatie? Breng je daarom mijn verleden ter sprake?’

‘Mijn kap heeft een paarse voering.’

‘Een bewaker? Ja, daar zul je goed in zijn.’

Gewichtig schraapte ze haar keel. ‘Ik heb de leiding over de belangrijkste expedities van Astrophel, ook over de reis van de delegatie naar Sterrenstee. Ik heb zelfs een persoonlijke assistent: een jonge Ixoniër. Hij heet Kale en is een lagere magiër, maar bijzonder intelligent en kundig.’

‘Neem me niet kwalijk, maar ik vind het vreemd dat Astrophel bewakers naar onze bijeenkomst stuurt.’

‘Het is een lange reis vanuit het Noorden en alleen de goden weten waarom onze orde deze reusachtige vesting in de wildernis nooit heeft bezet. Toegegeven, vanaf de Westverste Weg ziet het er indrukwekkend uit. De hoogste toren steekt zelfs boven de bergen uit en doet de toppen in het niet vallen.’

Shannon steunde met zijn ellebogen op tafel en legde zijn handen tegen elkaar. ‘Maar Amadi, waarom vond Astrophel het nodig bewakers met de delegatie mee te sturen?’

‘De diplomaten hadden bescherming nodig.’

‘Ik begrijp het.’

‘Shannon, is dit vertrek veilig voor nieuwsgierige oren?’

Hij knikte. ‘Heel veilig. Heb je nieuws van buiten?’

‘Nieuws van hier.’

‘Ga door.’

Amadi ging verzitten en fluisterde: ‘Moord in Sterrenstee.’

Shannons hart sloeg over. ‘Wie?’

‘Het is een gevoelig onderwerp dat geheim moet blijven tot na de bijeenkomst. De delegaties moeten eerst hun verdrag verlengen.’

‘Dat begrijp ik. Wil je me nu vertellen wie er is vermoord?’

‘Heb geduld, magister. Vijf uur geleden was een onderhoudsspreuk aan het werk onder de Spilbrug. Hij vond een vrouw en nam aan dat ze stervende was.’

‘Was dat niet zo?’

‘Ze bleek al gestorven te zijn, maar haar lichaam bleef opzwellen door een giftige Numinus-foutspreuk. Het spreukbeeld, dat tweevoudig denken bezat, dacht daarom dat ze nog leefde en bracht haar naar de waarnemend provoost, het hoofd van de bibliotheken. De waarnemend provoost gaf het door aan de provoost, die mij vervolgens inlichtte.’

‘Zei je dat die vrouw van de brug was gevallen?’

‘Daar lijkt het wel op. Wat kun je me vertellen over die brug?’

Shannon vroeg zich af hoeveel informatie hij haar zou geven. Amadi was opgeklommen tot hoge bewaker, een carrière die onmogelijk was zonder steun van de politieke groeperingen waarin juist zijn vijanden zaten. Hij besloot haar alleen algemene informatie te geven totdat hij meer wist.

‘Je ziet er bezorgd uit,’ merkte Amadi op. ‘Is het vreemd dat de vrouw op die brug was?’

‘Buitengewoon vreemd,’ zei hij na een poosje. ‘Volgens de geschiedkundigen is de brug door de Chtoniërs aangelegd kort nadat ze de bouw van Sterrenstee hadden voltooid. Maar de brug leidt nergens heen. Hij overspant een enorme afstand om in een steile rotswand te eindigen. De Chtoniërs hebben prachtige rotsgravures gemaakt: ten noorden van de brug hebben ze een bladpatroon aangebracht, van klimop als ik het goed heb. En aan de zuidkant een zeshoekig patroon.’

‘Is er een verklaring voor die versieringen? Of voor de brug zelf?’

Shannon haalde zijn schouders op. ‘Volgens de overlevering liep er vroeger een weg naar een paradijselijke streek, die de vallei van de Hemelse Boom werd genoemd. Toen het Chtonische volk door het Neosolaire Rijk uitgemoord dreigde te worden, zou hun godin hen naar die vallei hebben gebracht en liet ze daarna een berg op de weg vallen. Sommigen beweren dat de brug ooit naar die weg leidde.’

‘Zijn er bewijzen gevonden die dat verhaal ondersteunen?’

‘Geen enkel bewijs. De geschiedkundigen blijven intussen de rots-wand onderzoeken en proberen een opening te vinden naar de Hemelse Boom. Zonder resultaat tot nu toe.’ Hij zweeg even. ‘Denk je dat de moord iets met dit verhaal te maken heeft?’

Een zacht geritsel van kleding vertelde hem dat Amadi in haar stoel verschoof. ‘Ik geloof het niet,’ zei ze zuchtend.

‘Ik ben geschokt door dit nieuws. Toch... en ik hoop niet dat je het harteloos van me vindt, wil ik er niet bij betrokken raken. Ik moet aan mijn onderzoek en mijn studenten denken. Als ik jou zou helpen, raak ik verwikkeld in politieke kwesties. Zoals ik al zei, ben ik een ander mens dan toen ik nog in het Noorden woonde. Maar als je mijn naam erbuiten houdt, zal ik je met raad en daad bijstaan. Vertel me alleen eerst hoe het slachtoffer heette.’

Na een gespannen stilte antwoordde ze: ‘Nora Finn, de taalkundige.’

‘Lieve hemel!’ fluisterde Shannon geschokt. Nora was de decaan van de Trommeltoren en zijn grootste academische rivaal.

Onmiddellijk tolden de mogelijke gevolgen van de moord door zijn hoofd. Het kon een indirecte aanval van zijn oude vijanden zijn. Het kon eveneens iets te maken hebben met de onrust onder de bewakersspreuken en de geluiden die Nicodemus op het dak had gehoord. In dat geval liep de Trommeltoren gevaar.

Hij gleed met zijn vingers over de sterren op zijn boek. Misschien hoopten zijn vijanden hem via zijn studenten te treffen. Hij dacht aan Nicodemus. Diens kakografie had bewezen dat hij niet de Halcyon was, maar Shannons vijanden uit Astrophel hadden misschien zijn naam opgevangen en hem daarom tot doelwit gemaakt. Of misschien stond de jongen toch in verbinding met de Erasmineprofetie, al was dat nog beangstigender omdat dan ook het lot van de menselijke talen werd bedreigd.

‘Kende je magistra Finn?’ vroeg Amadi.

Shannon schrok op uit zijn overpeinzingen. ‘Wat zei je?’

‘Of je magistra Finn kende,’ herhaalde Amadi geduldig.

Shannon knikte. ‘Nora en ik waren belast met de zorg voor de leerlingen van de Trommeltoren. Als Meester van de toren hield ik toezicht op de lopende zaken. Nora was hun decaan en regelde de onderwijszaken. Maar het zijn geen erg ijverige studenten. De paar die voldoende vorderingen maakten om een lagere kap te kunnen halen, nam ik onder mijn hoede. Nora had weinig contact met hen. We waren beiden voorgedragen voor dezelfde leerstoel, dus we waren in zekere zin elkaars rivalen.’

‘Ga door.’

De oude man aarzelde, want hij wilde niet verdergaan voordat hij wist aan welke kant Amadi stond. Daarom deed hij iets waar academici erg bedreven in zijn: hij hief zijn armen ten hemel en jammerde. ‘Dit valt wel erg ongelukkig samen met de bijeenkomst. Hoe kan de moordenaar gepakt worden nu het overal zo chaotisch is? En mijn onderzoek dan? Daar kan ik niet mee stoppen; ik heb net een boodschap naar mijn assistent gestuurd.’

Langzaam liet Amadi de lucht uit haar longen ontsnappen. ‘Zoals ik al zei, we willen niet dat de bijeenkomst verstoord wordt door het onderzoek naar de moord.’

‘We? Zou het Bureau van de Provoost dat onderzoek niet moeten uitvoeren?’

Ze schraapte haar keel. ‘Provoost Montserrat heeft me zelf de leiding erover gegeven.’

Met zijn vingers tastte hij naar de knopen op zijn mouw. ‘Waarom zou de provoost een magiër uit Astrophel opdragen een onderzoek in Sterrenstee te leiden?’

‘Ik heb een aanbevelingsbrief van de aartskanselier.’

‘Ik twijfel niet aan je kwalificaties,’ zei hij, maar hij twijfelde wel aan haar eerlijkheid.

‘We moeten het onderzoek geheim houden voor de afgevaardigden. Ze zullen niet gauw geneigd zijn om de verdragen te verlengen als ze weten dat er een moord –’

‘Ja, dat heb je al gezegd. Maar waarvoor ben je hier? De provoost had je ongetwijfeld ook over de Spilbrug kunnen vertellen.’

Opnieuw kraakte haar stoel. ‘Heb je een vertrouweling?’

‘Dat heb ik je al verteld.’

‘Ik zou het schepsel graag willen zien.’

Shannon knikte. ‘Dat kan. Ze zal zo wel terugkomen. Ze bezorgt een boodschap aan mijn assistent. Maar Amadi, je onderzoekt een moord. Waarom wil je mijn vertrouweling zien?’

Er viel een geladen stilte. De bewaker antwoordde uiteindelijk op zachte, beheerste toon: ‘Omdat jij onze hoofdverdachte bent.’