Hoofdstuk 24

Deze keer wist Nicodemus vreemd genoeg dat hij droomde. Hij reisde door een tunnel van ziedende grijze en zwarte taal, een onafzienbare brij van geschreven woorden. Boven hem klonk Shannons stem: ‘Wat hebben die schildpadden ermee te maken?’ Met zijn eigen stem antwoordde hij: ‘Kijk eens naar die zeshoekige figuren...’ De woorden klonken steeds zachter. ‘... sprekend op de schaal van een schildpad...’

Zijn stem stierf weg en maakte plaats voor een lang, ritmisch geklikklak. Toen stond hij ineens in de grot van zijn vorige nachtmerrie met het lage plafond, de grijze vloer en de zwartstenen tafel in het midden. Het lichaam op de tafel was, net als de vorige keer, in het wit gehuld en hield een druppelvormige smaragd in zijn gehandschoende handen. Maar er was ook iets nieuws: een staande steen, manshoog en zo breed als de schoft van een paard. De steen stond achter de tafel en over de hele lengte liepen drie golvende, verticale lijnen.

Uit de grond ontsproten witte ranken, als van een wijnstruik, die heen en weer deinden op een onwaarneembare bries. De ranken kregen lichte klimopblaadjes en verstrengelden zich met elkaar. In een paar tellen was de grond bedekt door een kniehoge wirwar van kleurloze woekeraars.

‘Ik was slaaf van de demon,’ bromde een diepe stem, die van alle kanten leek te komen. ‘Ik stak hem neer in de rivier.’ De stem werd luider. ‘Ik stak hem neer in de rivier.’

Nicodemus wilde wegrennen, maar de kleurloze klimop slingerde zich om zijn benen. Hij wilde schreeuwen, maar hij kon slechts een lang, pijnlijk gesis uitbrengen. Hij probeerde de woekerende planten los te trekken, maar zag tot zijn ontzetting dat zijn handen bedekt waren met de zeshoekige schaal van een schilpad. Ineens kon hij zich niet meer bewegen, niet eens met zijn ogen knipperen. Hij was van top tot teen overdekt met een dun, zwart schild.

‘Ik stak hem neer in de rivier!’

Hij werd omgeven door een oogverblindend rood licht. Een ondraaglijke pijn schoot door hem heen toen zijn schaal aan stukken viel.

Zodra hij opkeek, zag hij dat de smaragd een groen schijnsel uitstraalde. Het was zacht en wazig aan de randen, maar in het midden helder en fel. Het licht van de edelsteen werd steeds sterker totdat het de hele grot en alles erin wegvaagde.

Een lichtblauwe hemel strekte zich boven zijn hoofd uit en onder zijn voeten groeide weelderig weidegras. Oude eiken bespikkelden de heuvelrug, vanwaar je uitkeek op een groot, groen waterbassin. Nicodemus herkende de plaats als de voorjaarsweide bij de Spirische vesting van zijn vader.

In het weiland lag een oud kleed, waarop een vrouw en een jongen zaten. De vrouw was uitzonderlijk mooi. Ze had een lichte huid bezaaid met sproetjes, heldere lichtbruine ogen boven een wipneusje, smalle lippen en een welgevormde kin. Haar grootste schoonheid was echter haar lange, koperkleurige haar dat in golven tot op haar rug viel en glansde in het zonlicht. Op haar schoot lag een ridderroman en ze bewoog haar lippen onder het lezen, maar zonder geluid te maken. De jongen had lang, zwart haar en een olijfkleurige huid. Hij was een jaar of acht en keek de vrouw met gretige groene ogen aan. De vrouw heette April en de jongen Nicodemus.

Het was een beeld uit een ver verleden, toen de heer van Severn, de vader van Nicodemus, de tijd rijp achtte om iets aan zijn opvoeding te doen. Daarom had hij April aangesteld als gouvernante voor zijn zoon, hoewel iedereen wist dat hij zelf elke avond haar slaapkamer bezocht.

April was een lieve, maar niet erg doortastende lerares geweest. Nadat ze Nicodemus eerst een tiental vruchteloze leeslessen had gegeven, begon ze hem zelf uit haar lievelingsboeken voor te lezen. Omdat ze van Lornische afkomst was, was ze dol op ridderromans. Na het eerste verhaal over maagden en monsters, was de jonge Nicodemus dat ook.

De droom begon te verschuiven en het beeld van April met zijn jongere ik vervaagde. Ineens was hij tien jaar. Hij zag beelden voorbij flitsen: dat hij in zijn eentje een boek las, maar vaak ook dat hij April smeekte of ze iets voor hem wilde doen. Wat ze moest doen, liet de droom niet zien, maar hij kon het uit zijn geheugen aanvullen. Met een voor haar ongewone sluwheid had April gebruik gemaakt van zijn liefde voor ridderromans door hem steeds minder voor te lezen. Als ze dat wel deed, stopte ze vaak op een spannend moment onder het voorwendsel dat ze moe was.

Omdat de jonge Nicodemus dolgraag wilde weten hoe het verhaal afliep, deed hij zijn best te leren lezen. Hij vorderde langzaam en reageerde zijn frustratie dikwijls af op zijn gouvernante. Toen hij op een gegeven moment zelfstandig kon lezen, las April hem niet meer voor, maar bleef hem wel de nodige boeken geven. De volgende beelden toonden hem in zijn eentje met een boek.

De droomwereld verschoof. De zonnige weide was verdwenen. Hij zag zijn tien jaar oude ik op bed liggen in zijn slaapkamertje in Slot Severn. Hij las Het vlammende zwaard. De kaarsvlammen naast zijn bed dansten, terwijl er meerdere nachten voorbij flitsten. Het had hem drie maanden ploeteren gekost, maar nu kon hij zelf lezen dat Aelfgar, een jonge ridder, zijn kapotte zwaard repareerde met de Vuurstenen van Ta’nak, en met behulp van dat wapen de mooie Shahara uit de handen van Zade bevrijdde, een boosaardige geestelijke die het bevel voerde over de slangachtige Zadsernak.

Het kostte hem moeite al die merkwaardige fantasienamen te onthouden, maar hij genoot van het meeslepende verhaal en wilde de volgende zevenentwintig delen ook lezen, hoewel hij betwijfelde of ze allemaal even spannend zouden zijn.

Weer een flikkering en de tijd verschoof. Nicodemus zag de warme avond waarop hij Het vlammende zwaard uit had. Zijn jongere ik liet het boek op zijn borst zakken en viel in slaap, terwijl buiten het getik klonk van de voorjaarsregen en het gepiep van kleine roodborstjes in een vol nest.

‘Nee,’ kreunde de volwassen Nicodemus. Op deze avond zou hij, tijdens een droom over April, tot de magie worden gewekt. Door de vrijkomende magische energie zou de hele westelijke vleugel van Slot Severn in brand vliegen, waarbij een paard zou omkomen en twee staljongens ernstig verminkt werden.

‘Word wakker!’ schreeuwde Nicodemus. ‘Word wakker!’ Maar zijn jongensachtige ik bleef doorslapen. Hij probeerde te bewegen, maar zijn volwassen benen weigerden dienst. Boven de jonge Nicodemus kierde een raam open. Een dikke arm van griezelig witte klimopranken kwam schokkerig en akelig snel uit de raamlijst zetten en kromde zich rond zijn bed. De volwassen man probeerde zichzelf wakker te schreeuwen.

Hoewel de griezelige klimop er in het echt niet was geweest, sprong die in zijn droom op bed en overdekte het kind met zijn wasbleke bladeren. De wereld om hem heen explodeerde in een lichtflits. Overal bulderden de vlammen. Een paard ging hinnikend onder in het vuur, terwijl de dakspanten instortten. De stenen muren wankelden en vielen met een diep, gruizig geraas omver.

Plotseling hing er boven hem een drukkend lage hemel met een ziedende massa grijze tekst. April stond naast hem, ongedeerd door de vlammen. ‘Je moet rennen,’ schreeuwde ze. ‘Hij heeft je schaduw!’ Er sloeg een donkere gloed van haar af, die de grijze lucht verduisterde.

‘Ik kan nergens naar toe!’ Hij zag dat haar haren in slingers van sterren veranderde, die uitwaaierden tegen de donker wordende lucht.

‘Het witte beest zal je vinden, tenzij je uit Sterrenstee vlucht! Vlucht met alles wat je hebt!’ Haar lichaam ging op in het niets en haar gezicht werd de gloeiende bol van een witte maan. ‘Vlucht en kijk niet om.’

Er klonk een oorverdovende knal en... alles werd zwart voor zijn ogen.

‘Kijk onder geen beding om!’

Amadi zat in de hal. Met twee Magnuszinnen probeerde ze de splinters

uit haar arm te trekken.

Kale, die haar zo aantrof, vroeg verschrikt: ‘Wat is er gebeurd?’

Ze kromp in elkaar toen ze een splinter van ruim een centimeter te pakken kreeg. ‘De boekenwurmen hebben beide zijden van de brug aangetast. We hadden de ene explosie nog niet bedwongen of vlakbij ging de volgende af. De vervangend provoost heeft gelijk dat deze wormen over een griezelig soort intelligentie beschikken. Telkens als we denken de laatste uitgeschakeld te hebben, komt er een nieuwe opduiken.’

Ze keek naar haar secretaris, die een paar boekrollen onder zijn ene arm en een dik manuscript onder zijn andere droeg. Achter hem stonden de twee mannen die Shannons woonverblijf hadden bewaakt.

‘Waar hebben jullie in hellesnaam zo lang uitgehangen?’ vroeg ze. ‘De wachters van de Trommeltoren zijn er allang.’

Kale glimlachte. ‘We hebben fantastisch nieuws! We hebben een gewonde boekenwurm gevonden die gehoorzaamde aan een eerdere terugkeeropdracht.’

Hij hield een van de boekrollen op. ‘Zes kleinere bibliotheken kampen met de plaag, maar de hoofdbibliotheek is met hulp van Hakeem tot dusver gespaard gebleven. Sterrenstee is er uitstekend in geslaagd de hele zaak stil te houden, maar dat neemt niet weg dat het ongedierte met man en macht wordt bestreden in de aangetaste bibliotheken. Nu schijnt het dat deze boekenworm wel op een heel fortuinlijke manier gewond is geraakt.’

‘Fortuinlijk?’ Amadi nam de boekrol van hem over.

‘De wisspreuk had toevallig het grootste deel van zijn basistekst vernietigd. Daarom viel hij terug op een ouder, uitgeschakeld programma wat hij moest doen als hij gewond zou raken.’

Kale hield een andere boekrol op. Amadi pakte die ook aan en keek naar de twee bewakers die van hun post waren gehaald. Kale was slechts een lagere magiër en de boekenwurmen waren geschreven in het Numinus en Magnus. ‘Hebben jullie de constructie verdoofd en zijn structuur geanalyseerd?’

De twee bewakers knikten heftig.

Kale nam het weer over. ‘De andere gewonde boekenwurmen zochten een veilig heenkomen, maar deze was zodanig gewond dat hij dat niet kon. Daardoor konden we hem onderzoeken. En nu weten we ook waar hij naar toe had móéten gaan.’

Amadi trok haar wenkbrauwen op.

‘De boekenwurmen hebben zich gesubtekst en keren terug naar een privé-bibliotheek in een toren bij de Bolidetuin,’ legde hij uit. ‘Daar dompelen ze zich onder in de teksten die daar worden bewaard. Zodra ze hersteld zijn, gaan ze weer op pad om andere bibliotheken te vernielen.’

‘Dus de schrijver van de boekenwurmen gebruikt die privé-bibliotheek als uitvalsbasis voor de vraatzuchtige monsters?’

Kale hield haar de andere rollen en het manuscript voor. ‘Inderdaad. En de beesten kunnen zich zo goed subteksten dat het nooit was ontdekt als we die gewonde worm niet hadden gevonden.’

Amadi legde de boekrollen op de grond en bekeek aandachtig het manuscript. ‘Wat is dat allemaal?’

‘U hebt het onderzoeksverslag van Nora Finn in handen.’

Amadi keek verrast op. ‘Het verslag dat volgens Shannon door het monster was meegenomen?’

Kale grijnsde van oor tot oor. ‘Precies! Het schijnt dat Nora Finn werd omgekocht door een Spirische edelman om een bepaalde student in de gaten te houden. Maar er zou nog een tweede spion moeten zijn. In die boekrol staan aantekeningen over een briefwisseling met een andere Spirische hertog en een Ixonische admiraal. We hebben niet kunnen achterhalen hoe het precies zit, maar de edelen schijnen een bepaalde spreukschrijver geld te geven om de bijeenkomst te verstoren.’

‘Wil je beweren dat de Spirische edelen er meerdere spionnen op nahouden?’ vroeg Amadi met overslaande stem. ‘Nora Finn en de eigenaar van de privé-bibliotheek? En dat de tweede spion is omgekocht om de boekenwurmen los te laten?’

‘Dat is nog niet alles,’ antwoordde de secretaris. ‘Bij uw voeten liggen boekrollen vol aantekeningen. Iemand heeft een formule uitgewerkt voor het infiltreren van het lichaam van een spreukschrijver, die zichzelf daardoor noodgedwongen uitput!’

Amadi’s handen werden gevoelloos. ‘Dat klinkt als de foutspreuk waaraan Nora Finn en de noviet zijn overleden. Heb je aanwijzingen gevonden voor de identiteit van de tweede spion?’

Kale schudde zijn hoofd. ‘Nee, natuurlijk niet. Daarvoor is de schrijver te intelligent. Maar ik vertelde u toch over die boekenwurm die we vonden? Eigenlijk had hij naar die privé-bibliotheek moeten terugkeren, maar omdat hij daarvoor te ernstig was beschadigd, keerde hij terug naar een eerder geprogrammeerde bestemming. We hebben die plaats doorzocht en vonden er een ontzagwekkende hoeveelheid Spirische en Ixonische munten. U hebt me nog niet eens gevraagd waar dat was?’

Amadi keek naar Kale en de twee bewakers die achter hem stonden. ‘Dat hoeft niet.’ Ze legde haar hand op haar voorhoofd. ‘Ik weet het al.’