Hoofdstuk 25

Weliswaar had Shannon tegen Nicodemus gezegd dat hij op tijd naar bed moest, maar zelf was hij zonder er erg in te hebben naar zijn werkkamer gelopen. De bewakers die hem volgden, hadden niet geprotesteerd. Ze moesten toch de hele nacht wakker blijven, of Shannon nu in bed lag of achter zijn bureau zat.

Hij liet de wachters buiten staan, deed de deur op slot en zette Azure op haar stok neer. De papegaai mocht slapen. Hij kende zijn werkkamer goed genoeg om er zich blindelings in te kunnen verplaatsen.

Ook al was hij doodmoe, toch liet de ontdekking van de golem hem niet los. Hij vroeg zich af hoe iemand met magische taal zo’n wezen kon scheppen? Terwijl hij diep over deze vraag nadacht, pakte hij gewoontegetrouw zijn onderzoeksverslag en streek afwezig met zijn vinger over het reliëf van de drie sterren op de voorkant. Voor zover hij wist kon een spreuk slechts op twee manieren intelligentie meekrijgen: door ‘instructie’ of ‘impressie’. Een schrijver die tekstuele intelligentie wilde creëren door instructie, moest heel helder kunnen formuleren. In de eenvoudigste vorm betekende het een keten van opdrachten: als dit gebeurt, doe dat; als dat niet gebeurt, doe dit, enzovoort. Maar er bestonden ingewikkelder manieren om constructies te instrueren hoe ze patronen konden herkennen of besluitvormingsprocedures konden ontwikkelen. Dat nam niet weg dat zelfs het meest ingewikkelde spreukbeeld dat met ‘instructieve’ intelligentie was begiftigd nog een wonder van eenvoud was vergeleken bij zijn ‘impressieve’ tegenhanger. Het proces van ‘impressie’ was gebaseerd op een oude toverspreuk die de Uittocht had overleefd en gebruik maakte van twee matrices. De eerste matrix bevond zich in het brein van een menselijk wezen; de tweede was verweven met de uitvoerende taal van een spreuk. Als ze in elkaars nabijheid waren, begon de impressieve matrix het denkproces van het levende brein te imiteren. Een spreukschrijver kon op deze manier bepaalde aspecten van zijn intelligentie op een constructie overdragen.

Door middel van impressie had Shannon zijn vogel vloeiend Numinus leren spreken. De meeste spreukbeelden en alle geestverschijnselen bezaten gedachten die naar het voorbeeld van een levend wezen waren gevormd.

Wat hem aan de golem intrigeerde, was dat hij klaarblijkelijk een product van impressie moest zijn. Een spreukschrijver moest zijn tekstuele ‘geest’ in een lichaam van klei gieten om het wezen te bezielen. Om zo’n geestesspreuk te maken, moest de schrijver een radicale vorm van impressie gebruiken die zijn eigen geest in een tekst veranderde. Dat betekende dat het lichaam van de schrijver een lege huls bleef tot de geest weer naar hem terugkeerde. Ergo moest hij, voordat hij zijn geest in de golem overgoot, een plan maken voor de terugkeer van de geest naar zijn lichaam. Een golem moest daarom uitgerust zijn met een ontsnappingsclausule, die het mogelijk maakte dat zijn geest zich van hem losmaakte zodra hij gewond was.

Shannon wilde een taalkundige aanval schrijven die de ontsnappingsclausule van de golem zou lamleggen of vernietigen. Als hij dat voor elkaar kreeg, kon hij de schrijver van de golem verslaan zonder dat hij zijn levende lichaam hoefde te vinden.

Met een enthousiasme dat hij al een halve eeuw niet had gevoeld, ging hij aan de slag. Nadat hij snel de literatuur over dat onderwerp had doorgenomen, wist hij welke taken een ontsnappingsclausule moest kunnen uitvoeren. Nu hoefde hij alleen nog maar te bedenken hoe een tekst die functies kon vervullen en hoe een aanvalsspreuk diezelfde functies kon stilleggen. In een uur had hij zijn plan in grote lijnen uitgewerkt.

Het schrijven van de spreuk bleek veel moeilijker. Hij werkte in het Numinus en zette zijn eerste kladaantekeningen op oude boekrollen, die hij vervolgens uitwerkte op zijn beste perkament. Soms trilden zijn handen van opwinding, wat het lastig maakte om leesbaar te schrijven.

Na vier uur was het concept klaar. Het bestond uit bijna achtduizend tekens en besloeg vierentwintig bladzijden van zijn onderzoeksverslag. Zijn vingers deden pijn doordat hij de gladde runen had vastgehouden. Op het laatst zette hij nog enkele verklarende notities op papier als geheugensteuntje voor hoe de ingewikkelde passages werkten.

‘Je bent het nog niet verleerd,’ complimenteerde hij zichzelf. ‘Maar je wordt oud.’ Hij leunde achterover en gaf toe aan de spierpijn in zijn armen en de scheuten in zijn knieën. Het enige wat hem nog wakker hield, was de wetenschap dat hij de geest van de schrijver in het lemen lichaam kon vangen door deze nieuwe spreuk naar de golem te werpen.

Met zijn rug tegen de leuning luisterde hij naar het vertrouwde gekraak van de houten stoel. Toen bedacht hij dat hij de nieuwe spreuk zo snel mogelijk aan Nicodemus moest geven. Moest hij naar de Trommeltoren gaan? Het was van levensbelang dat de jongen de spreuk kreeg, maar hoe legde hij dat aan?

Azure liet een tweetonig fluitje horen. Shannon wierp haar een vraag toe en kreeg meteen antwoord: de papegaai had een vreemd geluid gehoord. Toen hij naar de deur tuurde, zag hij geen lichtende teksten op de gang, maar een eindje verder, in wat het trappenhuis moest zijn, verscheen een drie meter lange, goudkleurige stoet. Hij wist wat het was, want hij had zoiets eerder gezien: een rij magiërs, een stuk of zes achter elkaar, die vlamvliegspreuken wierpen om de donkere trap te verlichten. Er was iets mis. Heel erg mis.

Shannon tilde Azure op en bracht de tekstuele uitwisseling tot stand waardoor hij met haar ogen kon zien. Gezeten aan zijn bureau keek hij naar de spreuk die hij zojuist had geschreven. Nicodemus moest de spreuk in handen krijgen, want zijn leven hing ervan af. En dat niet alleen, maar als hij inderdaad verband hield met de profetie, moest hij de strijd tegen de Separatie kunnen voeren om de menselijke taal te redden.

‘Hakeem, sta me bij,’ fluisterde Shannon.

Toen hij opkeek, zag hij de vlamsvliegjes langzaam uitdoven, terwijl de dragers ervan dichterbij kwamen. Hij keek weer naar zijn spreuk. Die was te lang om aan Azure mee te geven en hij had geen tijd haar over te brengen naar een perkamentrol waarmee de papegaai wel naar de toren kon vliegen. Hij had een geschreven tekst nodig.

Hij tastte zijn bureau af. Er lag een Numinustekst die hem bekend voorkwam. Azure gaf hem door hoe de tekst er door haar ogen uitzag. Het was de boekrol waarmee hij nog geen twee dagen geleden toestemming had gekregen voor het onderzoeken van de Index.

In de gang klonken gedempte stemmen. Met bevende handen vond hij een ganzenveer en een inktpot. Hij schreef zelden echte letters en had er weinig vertrouwen in dat zijn vermoeide handen nog iets leesbaars konden voortbrengen. Daarom doopte hij de veer in de inkt en trok met de kleverige vloeistof een dikke lijn over de regels die hem toestemming verleenden voor zijn onderzoek. Hij vormde snel de Numinusparagrafen waarmee de barrière op de deur van de Trommeltoren werd opgeheven en bevestigde die boven aan de boekrol, samen met een aantekening in de gemeenschappelijke taal: sleutel voor de extra sloten.

Er werd op zijn deur geklopt. ‘Magister Shannon.’ Hij herkende de stem van Amadi. ‘Een momentje graag!’ antwoordde Shannon. Hij moest nog iets over de andere passages schrijven voordat de bewakers tussenbeide konden komen. Amadi zou nooit toestaan dat Nicodemus

zo’n krachtige spreuk bezat.

‘Shannon!’ riep Amadi. ‘Doe die deur open!’

De oude man trok wit weg van angst. Hoe kon hij Nicodemus van zijn bevindingen op de hoogte brengen? Ineens kreeg hij een briljante inval. Hij smeedde een aantekening die in vertaling luidde: Onderzoek. Ook die plakte hij aan de bovenkant van de rol. Toen maakte hij een woord dat Hondenvoer betekende, kopieerde dat en plaatste het woord boven de eerste en de kopie boven de tweede paragraaf.

Op de gang verscheen een muur van zilveren tekst. Blijkbaar waren de bewakers van plan de deur in te trappen. Hij rolde de boekrol op en bond die dicht met een Magnuszin. ‘Naar Nicodemus,’ fluisterde hij en hing de tekst aan Azures pootje met het uiteinde van het Magnuskoordje. ‘En pas op voor de bewakers van de Trommeltoren.’ Daarna herhaalde hij zijn instructies in het Numinus.

Met veel gekraak werd de deur door een spreuk uit zijn scharnieren getrokken. Shannon sprong naar het raam en sloeg het houten scherm ervoor weg.

‘Magister! Verroer je niet!’ riep Amadi.

Azure liet haar hoge tweetonige fluitje horen en klapwiekte naar buiten. Nu kon Shannon opgelucht ademhalen. Amadi schreeuwde naar hem en ruwe handen grepen hem bij zijn schouders en draaiden hem rond. De kamer was vergeven van de censuurteksten. Er stonden wel zeven bewakers in het vertrek.

‘Ik hoop dat je een goede reden hebt voor deze inbreuk op mijn rechten en mijn privacy,’ zei Shannon koel.

‘Die heb ik inderdaad,’ antwoordde Amadi links van hem.

Hij keek in haar richting. ‘Mag ik weten welke reden?’

Ze lichtte hem in over de boekenwurmplaag en de privé-bibliotheek vol belastende manuscripten. Ze vertelde ook over het gewonde spreukbeeld dat naar Shannons woonverblijf had willen terugkeren.

‘Denk je echt dat ik zo stom ben om een vloek te schrijven die weer bij me terugkomt?’ vroeg hij ongelovig.

Iemand anders, die Shannon herkende als Kale, gaf antwoord: ‘De kans is erg klein dat een boekenwurm op precies deze manier gewond raakt, waardoor hij zijn subtekst en terugkeeropdracht vergeet. U kon er rustig van uitgaan dat het niet zou gebeuren en dat u nooit ontdekt zou worden, maar helaas heeft het lot zich tegen u gekeerd.’

Shannon snoof geërgerd. ‘Of de dader wil jullie laten geloven dat ik de schuldige ben.’

Amadi zei kortaf: ‘We hebben uw woonverblijf deze keer grondiger onderzocht en alle kamers uitgekamd.’

Kale vervolgde: ‘We vonden een kist, die in gesubtekste vorm aan het plafond hing en een fortuin aan Spirische goudstukken bevatte.’

Shannon stond perplex. Hoe kon de golem zoveel geld in zijn kamer hebben verstopt, als hij niet kon spreukschrijven binnen de muren van Sterrenstee?

‘Vertel op. Wie was het?’ vroeg Kale. ‘Welke Spirische edelman heeft u geld gegeven voor het verstoren van de bijeenkomst en waarom?’

‘Amadi, je begaat een grote vergissing,’ verweerde Shannon zich met hese stem.

Zijn vroegere studente nam de tijd voordat ze reageerde. ‘Wist je dat Nora Finn ook werd omgekocht door een Spirische edelman?’

Hij knikte. ‘Dat heb ik in haar verslag gelezen.’

‘Waarom heb je me dat niet verteld?’ vroeg Amadi.

Shannon keek vertoornd. ‘Omdat ik het belangrijker vond je te overtuigen dat de echte schurk nog vrij rondloopt.’

Amadi liet weer een stilte vallen. ‘Of misschien was je blij verlost te zijn van een concurrerende spion. Zeg eens, hoe komt dat Spirische goud in je woonverblijf?’

‘Dat heeft iemand daar doelbewust verstopt om mij verdacht te ma-ken.’

‘Dat lemen monster zeker? Uitgesloten. Zoals ik al zei stond er iemand voor je woonverblijf op wacht. Bovendien waren alle deuren en ramen afgesloten en beveiligd met stevige, doorklievende teksten. Ook als dat zogenaamde monster langs mijn wachters had weten te sluipen, was hij door de teksten doormidden gehakt. Hij had de kist moeten verbergen en was met zijn halve lichaam ontsnapt.’

Shannon sperde zijn blinde ogen wijd open. Dat was precies waartoe een lemen golem in staat was. ‘Amadi! Het wezen heeft in de Bolidetuin zijn spreuken vervaardigd en de uitgeschreven teksten gebruikt om naar binnen te sluipen en de kist te verbergen. Doorzoek de omgeving maar. Ergens moet je nog resten klei vinden.’

‘De Bolidetuin wordt opgeknapt,’ zei Amadi zacht. ‘Moet ik in die modder wroeten naar een klomp klei die op zo’n monster lijkt?’

Shannon haalde diep adem. Het monster had het slim aangepakt. Eerst had hij het onderzoeksverslag in zijn kamer verstopt, daarna had hij zichzelf uit het raam geworpen en was tussen de zandhopen uit elkaar gevallen.

Het zou onmogelijk zijn om Amadi daarvan te overtuigen. In elk geval niet hier en nu. Hij besloot het over een andere boeg te gooien. ‘Dus je denkt dat ik een spion ben. Geloof je ook dat ik Eric en Adan heb gedood, mijn eigen studenten?’

Er viel een diepe stilte. ‘Sommigen van ons herinneren zich nog wat een gehaaide politicus je vroeger in Astrophel was. Meerdere mensen hebben geopperd dat –’

‘Dat ik mijn eigen studenten heb vermoord om de bijeenkomst te verstoren?’ vulde Shannon aan. ‘Dat ik mijn ziel heb verkocht aan een ongeletterde heer? Zo’n valse beschuldiging heb ik nog nooit gehoord. Ik zweer bij wie je ook wilt –’

‘De heksenjacht is nog niet begonnen,’ onderbrak ze hem kil. ‘Zeg geen onbezonnen dingen. Alle bewakers in deze kamer staan onder mijn bevel.’

Shannon schrok. ‘Behalve de wachters die je bij de Trommeltoren hebt gepost, neem ik aan.’

‘Probeer je me nog steeds te laten geloven dat die man van klei het op je kakografen heeft voorzien?’ vroeg Amadi. ‘Ik denk dat je beter je mond kunt houden, magister. De deur en de ramen van de toren zijn afgesloten met dikke balken. Er kan echt niemand naar binnen. Bovendien kan ik geen bewakers missen, al zou ik het willen. Ze zijn hard nodig in de bibliotheken om de boekenwurmplaag te bedwingen, tenzij je ons natuurlijk vertelt hoe we daar een eind aan kunnen maken.’

‘Ik heb niets met die boekenwurmen te maken!’ riep Shannon. ‘Maar je mag de Trommeltoren niet onbewaakt laten!’

Niemand gaf antwoord.

Shannons ademhaling ging moeizaam. ‘Luister, Amadi! Toen we vandaag de Index onderzochten, heb ik ontdekt dat er een oude constructie bestaat, een golem die van klei is gemaakt en met de geest van de schrijver wordt bezield –’

‘Er zijn hier mensen aanwezig die meebeslissen bij uw proces,’ zei Kale. ‘Het doet uw zaak geen goed als u allerlei dwaze ideeën oppert.’

Shannon besefte dat het geen zin had met de bewakers in discussie te gaan. Hij sprong naar zijn boekenkast in de hoop de verdovingsspreuk te kunnen grijpen, die hij veilig in een boekrol bewaarde. Voordat hij erbij kon, schoot er een golf van censurerende taal op hem af. De teksten legden een strak net om zijn hoofd. De kamer begon om hem heen te tollen tot ook de gloeiende regels tekst waren verdwenen. Alles werd zwart om hem heen.