Hoofdstuk 28

Hoewel zijn longen zich nog steeds met verse lucht vulden en het bloed naar zijn hart stroomde, staarde hij als verdoofd naar Devins ontzielde lichaam. Hij bracht zijn vingers naar zijn lippen, maar voelde niets. Hij sloot zijn ogen, maar zag niet het donker achter zijn oogleden, alleen Devins lichaam.

Deirdre bracht hem naar een stoel. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze, terwijl ze hem liet plaatsnemen.

Als verdoofd vertelde Nicodemus het hele verhaal: dat Shannon had ontdekt dat de jonge kakografen door een golem waren gedood; dat hij daarom de jongens uit de Trommeltoren had willen evacueren, wat Simpele John hem had belet. ‘Maar... waarom...’ stamelde hij toen hij was uitgesproken. ‘Ik begrijp het niet.’ Hij pakte de druïde bij haar arm. ‘Leg het me eens uit.’

Ze gaf een kneepje in zijn hand. ‘De naam Felgram zegt me niets, maar Typhon of Typhoneus was een machtige demon van de oude wereld. Hij voerde het bevel over het Pandemonium en was de hoogste in rang na Los. Het woord “tyfoon” is afgeleid van zijn naam. Hij heeft de Maalstroom veroorzaakt, waardoor de schepen tijdens de Uittocht uiteen werden gedreven.’

Kyran dook naast Deirdre op. ‘We moeten ons haasten.’ Hij overhandigde haar het Zoekzaad. ‘Ik heb deze spreuk herschreven.’ Een onzichtbaarheidstekst wikkelde zich om zijn benen.

Deirdre nam het Zoekzaad aan en stak het in Nicodemus’ buidel. ‘Als we elkaar kwijt raken, trek je de wortel eraf zoals je daarnet hebt gedaan. Begrepen?’

Nicodemus knikte, maar bedacht nog iets. ‘Wat Typhon betreft... ik bedoel... hoe kan John een demon hebben ontmoet? Demonen kunnen de oceaan toch niet oversteken?’

Deirdre knikte ernstig. ‘En toch is dat gebeurd. De kracht van de Separatie neemt toe. Het Pandemonium zal spoedig ook overkomen. John heeft dus inderdaad de demon ontmoet. Wie anders kan zijn geest zo hebben misvormd?’

Vanuit het donker fluisterde een onzichtbare Kyran: ‘Kom, Deirdre, schiet op!’

Nicodemus haalde hijgend adem. Een allesbeheersend verlangen dreef hem ertoe de gebeurtenissen te begrijpen, omdat hij dan misschien weer iets kon voelen. Vastbesloten zich niet door Kyran te laten intimideren, ging hij verder: ‘Dus een demon heeft Johns geest met een bloedspreuk vervormd en hem nog meer beperkt?’ Hij huiverde. ‘Ja, dat moet het zijn. John kon maar drie zinnetjes zeggen, maar hij kon wel eenvoudige teksten in de gangbare talen schrijven. Hij had zelfs geleerd het Numinus en Magnus te lezen. Ik heb nog nooit een kakograaf als hem gezien. Iemand heeft zijn geest misvormd, zodat hij de typische kenmerken van zwakzinnigheid zou vertonen.’

Kyran zei haastig: ‘De geest van de arme man was door een vloek getroffen, waardoor hij jou in Sterrenstee wilde vasthouden. Mijn verdovingstekst heeft de vloek waarschijnlijk verwijderd. Dat neemt niet weg dat we ons moeten haasten.’

Nicodemus schudde zijn hoofd. ‘Volgens John bracht de demon me om de vier jaar een bezoek als ik sliep. Waarom deed hij dat?’

‘Misschien kon de demon je vermogen tot spellen slechts gedeeltelijk wegnemen en moest hij om de een of andere reden de vloek elke vier jaar herhalen.’

Nicodemus sperde zijn ogen open. ‘De golem heeft Shannon verteld dat zijn meester een smaragd moest aanvullen.’ Een onverwachte ingeving sloeg hem met stomheid. ‘Wacht even,’ zei hij na een tijdje. ‘De demon heeft magistra Finn en John gebruikt om bij me te komen als ik sliep. De golem wist van het bestaan van magistra Finn af en probeerde haar voor zijn zaak te winnen, maar dat John er ook bij betrokken was, wist hij niet.’

Ineens keerde zijn gevoel terug in de vorm van een snijdende angst. ‘John zei dat Typhon werd vergezeld door Felgram, een man met rode ogen. Dan moet hij de schrijver van de golem zijn.’

‘En daarom moeten we ons haasten,’ verklaarde Deirdre, terwijl ze Nicodemus uit zijn stoel hees. ‘De demon heeft de spin uitgerust met een magisch signaal. Je zei dat John die Felgram verwachtte nadat hij de perkamenten had gebruikt. Als dat schepsel komt, moeten wij hier weg zijn.’

‘Je hebt gelijk. We moeten vluchten.’ Nicodemus drukte zijn hand tegen zijn mond. ‘We moeten –’ Hij zweeg abrupt. Er klopte iets niet. ‘Deirdre, waarom heb jij je mouwen niet losgeknoopt voor het spreukschrijven?’ vroeg hij.

‘De magie werkt bij mij anders! Dat is te ingewikkeld om nu uit te leggen. Zeg eens gauw wat je allemaal mee moet nemen.’

‘De Index! Die heb ik op –’ Zijn stem stierf weg toen hij zich omdraaide naar de deur, waar Devins lichaam lag. ‘O, Devin,’ fluisterde hij.

Deirdre trok hem aan zijn arm weg. ‘Er is nu geen tijd om te rouwen. Luister, we moeten je naar Grauws Kruising brengen, want daar geniet je de bescherming van mijn godin. Daar kunnen we rouwen, maar eerst moeten we vluchten.’

‘Nee,’ zei hij, ‘we vertrekken niet zonder de jongens van de Trommeltoren. We moeten ze meenemen, omdat ze anders één voor één door de golem worden gedood. Het monster weet niet dat hij mij moet hebben.’

‘Ik wist het niet,’ zei een zachte, krakerige stem.

Deirdre en Nicodemus draaiden zich om. In de deuropening stond een gebochelde figuur, die gehuld was in een wit kleed.

‘Maar nu wel,’ sprak de onbekende.

Deirdre duwde Nicodemus achter haar rug en trok in één beweging haar indrukwekkende slagzwaard.

‘Laten we er geen drama van maken,’ zei het schepsel spottend. ‘Ik ben zo weer weg.’

In het maanlicht zag Nicodemus niet veel meer dan zijn witte gewaad. Toen het schepsel sprak, werd alles onder zijn kap een wazige vlek. Ineens schoot de spreuk hem te binnen die Shannon als weermiddel had geschreven. Zoekend keek hij waar zijn knapzak lag. Hij voelde zich onvoldoende voorbereid om Shannons nieuwe spreuk zomaar uit te spreken, maar als hij de Index had, kon hij haar vooraf doornemen en daarna toepassen. Het boek lag echter aan de andere kant van de gemeenschappelijke ruimte, een meter of twee van de golem verwijderd.

‘Daar hebben we de reeds lang aangekondigde Felgram,’ beet Deirdre hem toe terwijl ze haar zwaard hief. ‘Smeerlap, ben je een lagere demon of Typhons schoothondje?’

Het schepsel kakelde zacht: ‘Je weet wie ik ben en je weet dat ik Typhoneus ruim een jaar geleden in jullie land heb gedood. Dus laten we de beleefdheidsfrases overslaan en meteen aan de uitruil beginnen. Ik kan de jongen nu niet meenemen. Ik moest naar dat ellendige dorpje rennen en hier heb ik alleen deze stomme golem tot mijn beschikking. Natuurlijk, ik had kunnen raden dat Typhon de jongen zou laten bewaken.’ Het witte gewaad bewoog en het leek of het schepsel om zich heen keek. ‘Wie hield hem in de gaten? Die reusachtige sukkel daar op de grond of die slettenbak met het kapotte gezicht?’

‘Ik ruk je hart uit je lijf!’ grauwde Nicodemus, op hem af stappend.

Deirdre hield zijn hand vast. ‘Niet doen,’ siste ze. ‘Vlucht weg als je kunt.’

De golem lachte tussen zijn piepende ademhaling door. ‘Je bent een dapper ventje, Nicodemus. Fijn dat ik eindelijk je naam weet.’ De lucht achter de witte kap werd mistig, alsof er fijn poeder opstoof. Hij wendde zich tot Deirdre. ‘Betekent het dat je de uitruil weigert? Ik kan me niet voorstellen dat je zo stom bent.’

‘Je kletst uit je nek, Felgram. De laatste keer dat we elkaar tegenkwamen, heb ik je hoofd afgehakt. Dat doe ik graag nog eens.’

Nicodemus zag bij de achterste muur een lichte trilling. Kyran! De gesubtektualiseerde druïde sloop naar de golem toe.

Het schepsel lachte. ‘Je hebt meer lef dan wijsheid, kind! Denk eens goed na. Ik heb je steen in handen en je komt Sterrenstee niet uit als er een dode sloerie op de grond ligt.’ Hij wees naar Devins ontzielde lichaam. ‘De bewakers zullen niet aarzelen je gevangen te nemen en te censureren. Ze smijten je in een kerker onder de een of andere toren. Voor mij is het dan een fluitje van een cent om jou en de jongen te grazen te nemen.’ De golem haalde fluitend adem. ‘En als je je toch buiten de muren van Sterrenstee waagt, kan ik spreukschrijven en krijg je te maken met mijn volle kracht. Je kunt geen kant op, dus wees verstandig. Geef me de jongen en je wordt ruimschoots beloond.’

Deirdre schudde haar hoofd. ‘Felgram, je kunt me niet omkopen. Als ik jou was, zou ik me druk maken over mijn eigen leven. Je kunt hier immers geen gebruik maken van je magie.’

‘Stommeling,’ schold de golem. ‘Je denkt toch niet dat ik bang ben voor het zwaard van jouw man, die me achter mijn rug besluipt?’ Hij barste in lachen uit. ‘Je kunt me niet –’

‘Nu!’ Deirdre sprong naar voren.

Kyran schoot met een luide strijdkreet uit de schaduwen tevoorschijn.

Deirdre was er het eerst. Ze liet het zwaard met een klap op de schouder van het monster neerkomen en scheurde het witte kleed open van zijn borst tot aan de grond. Kyran stak een onzichtbaar zwaard in zijn rug. Het witte gewaad plofte in elkaar alsof het met lucht was gevuld.

Nicodemus rende naar de Index, maar voordat hij het boek had opgeraapt was het gevecht al voorbij. De twee druïden wapperden met hun handen en kregen een hoestbui. De lucht om hen heen was grijs.

‘Hij wist dat we hem niets konden doen,’ bracht Kyran tussen twee hoestaanvallen uit. ‘Uit zo’n soort lichaam kan hij zich bijna meteen losmaken.’

Nicodemus kwam dichterbij. Om de druïden hing een dikke, grauwe stofwolk.

‘Het duurt hoogstens een uur voordat hij een nieuw en sterker lichaam heeft geschreven,’ zei Kyran. ‘We moeten opschieten!’

‘Maar de andere kakografen?’ vroeg Nicodemus, die de Index stevig tegen zijn borst drukte.

‘Ze zijn veilig,’ antwoordde Deirdre. ‘Het monster weet nu dat hij jou moet hebben. Schiet op. Ons leven en het lot van de wereld hangen ervan af. Vertel me eerst waarom de bewakers geen wacht meer lopen bij de Trommeltoren. Ik wil alles weten.’

Nicodemus opende zijn mond, maar aarzelde. Puur uit angst had hij Deirdre over de golem en Simpele John verteld. Hij was te veel van streek geweest om argwanend te zijn, maar nu begon hij zich af te vragen of hij de druïden wel kon vertrouwen.

Deirdre pakte zijn hand. ‘Je leeft nog omdat ik je het Zoekzaad heb gegeven en wij je te hulp zijn geschoten. Je kunt ons vertrouwen.’

Nicodemus schudde zijn hoofd. ‘Ik weet niet –’

Kyran nam het woord. ‘Nu de vijand weet wie hij moet hebben, zal hij je komen halen. Het monster had gelijk dat we niet in Sterrenstee kunnen blijven. De bewakers zullen denken dat wij je vriendin hebben vermoord.’ Hij gebaarde naar Devins lichaam. ‘Hier zijn we ons leven niet zeker. Bovendien kun je niet in je eentje vluchten. Het schepsel is oppermachtig buiten de muren van Sterrenstee. Je bent alleen veilig bij de ark van onze godin in Grauws Kruising. Zij zal je beschermen.’

De druïde had gelijk. Er zat niets anders op dan hen beiden te vertrouwen. ‘Maar we nemen John mee,’ zei hij.

Deirdre schudde haar hoofd. ‘Hij zal ons ophouden.’

‘We nemen hem mee,’ herhaalde hij. ‘Anders denken de bewakers dat hij Devin heeft gedood. Als we hem hier achterlaten, wacht hem de strop.’

‘Maar de man droeg de vloek van een demon,’ zei Deirdre aarzelend. ‘We weten niet of we hem kunnen vertrouwen.’

‘Hij gaat mee.’

Kyran keek naar Deirdre. ‘We kunnen de jongen verdoven.’

‘Probeer het maar!’ antwoordde Nicodemus verontwaardigd. ‘Je kunt me censureren, vastbinden, misschien wel buiten westen slaan, maar je krijgt me nooit de poort uit gesmokkeld. Vooral niet op dit tijdstip. De schildwachten zullen alles grondig onderzoeken.’

Deirdres mond werd een rechte streep. ‘Weet jij een andere weg uit Sterrenstee?’

‘Alleen als John meegaat.’

Ze bekeek hem van top tot teen. Met een wrang lachje zei ze: ‘Ky, maak die reus maar wakker. En Nicodemus, vertel me eens waarom de bewakers niet meer bij de Trommeltoren staan. Je moet me alles vertellen over onze vijand.’

Terwijl Kyran een onbekende taal over John uitsprak, vertelde Nicodemus haar beknopt wat er de laatste tijd was voorgevallen. Zodra Kyran zijn spreuk had geworpen, kwam Simpele John luid geeuwend bij. De druïde hielp hem snel overeind. De verdovingsspreuk leek Johns geheugen te hebben vertroebeld. Hij was verward en wist niet waar hij was, maar reageerde wel op de stem van Nicodemus.

Met zijn vieren verlieten ze haastig de gemeenschappelijke ruimte en renden de trap af. Nicodemus hield de Index in zijn ene hand en met zijn andere hield hij Johns hand vast.

‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg Kyran terwijl ze de trap afdaalden.

‘Naar de Satale Overloop en het compluvium,’ riep Nicodemus over zijn schouder. ‘Maar eerst moeten we de andere druïden ophalen om ons te beschermen.’

‘De afvaardiging in Sterrenstee is niet te vertrouwen,’ wierp Kyran tegen.

‘Net zoals er onder de magiërs allerlei partijen bestaan, hebben wij die ook,’ viel Deirdre hem bij. ‘We vertrouwen alleen de druïden die in Grauws Kruising de ark van onze godin bewaken.’

Toen ze op de begane grond waren, duwde Kyran de deur naar de Steenhof open. Het blauwe maantje scheen helder boven hun hoofd. Het gezelschap spoedde zich tussen de staande stenen door naar een brede zuilengang die in oostelijke richting liep, van het Imperiale naar het Chtonische kwartier. John maakte soms verwarde, angstige geluiden. Hij leek last van zijn ogen te hebben, maar zijn vriend wist hem met een paar woorden en de geruststellende druk van zijn hand te kalmeren. Nicodemus huiverde bij de gedachte aan wat de demon John had aangedaan en vroeg zich af of de forse man zich ooit zou herinneren dat hij Devin had gedood.

‘Als we in de problemen komen, moet je je achter Deirdre en mij verschuilen,’ zei Kyran. ‘En als je kunt ontsnappen, moet je dat doen.’

Nicodemus knikte, gedachtig aan de snelheid waarmee de druïden de bloedspreuk hadden uitgeschakeld. ‘Daarnet in de gemeenschappelijke ruimte, toen je de aracknus bestreed, was er een vreemde beer. Wat was dat?’ vroeg hij aan Kyran, terwijl zijn donkere haar door een windvlaag opwaaide.

De mannelijke druïde lachte. ‘Heb je me niet herkend?’

‘Maar dat kan toch niet? Alleen een godenspreuk zou –’

De wind rukte aan Kyrans lange blonde haar. ‘Het was geen echte beer, maar een partiële constructie, samengesteld uit druïdentaal en eikenhout, die ik als magisch harnas had aangetrokken.’

Nicodemus trok zijn wenkbrauwen op. Dat verklaarde inderdaad waarom de beer een houten gezicht en een vacht van splinters had. ‘Maar hoe kom je in Sterrenstee aan eikenhout?’

‘Ik zal mijn wandelstaf erg missen,’ verzuchtte de druïde, terwijl hij naar zijn onwillige been wees.

‘Had je een spreuk op die staf geschreven? Hoe kun je hout bezielen met taal? Het lijkt me onmogelijk –’

Kyran viel hem in de rede. ‘De druïdentalen stammen nog uit de oudheid. Daarom kunnen we ze met levende materie verbinden – vooral met bomen – op een manier die moeilijk uit te leggen is.’ Hij glimlachte. ‘Neem van mij aan dat taal veel meer mogelijkheden heeft dan jullie je kunnen voorstellen met al jullie spellingregels.’