Hoofdstuk 37

In zijn cel hoorde Shannon een man schreeuwen alsof hij stervende was. Hij wilde snel uit bed springen, maar de Magnuskettingen om zijn polsen rukten hem terug. Zelfs in de kerker hielden ze hem geketend.

Nog vervelender was de censuurtekst om zijn geest, waardoor de duisternis om hem heen tolde en hij werd belemmerd magische taal te zien. Nu was hij echt volkomen blind.

Opnieuw hoorde hij schreeuwen. Langzamer dan daarnet schoof hij zijn benen over de rand van het bed en fatsoeneerde zijn pij. Hij wilde het einde waardig tegemoet treden. Er klonk een dof gebonk van de kant waar de deur zat. Hij vertrok geen spier. Opnieuw gebonk, dat deze keer vergezeld ging door gekraak van brekende Magnuszinnen.

Hij schikte zijn vlechten en streek zijn baard glad. Na nog een doffe bonk gaf de deur met een metalig knarsen mee. Stilte. Hakken van leren laarzen, klakkend op de stenen.

‘Overmoedig van je dat je in je ware lichaam bent gekomen,’ zei Shannon zo kalm mogelijk. ‘Als je me vermoordt, weten de bewakers meteen dat je echt bestaat.’

‘Jou vermoorden?’ vroeg Felgram geamuseerd. Shannon voelde de lucht naast zich bewegen. ‘Zo eenvoudig is het niet. Kom.’

Ineens stond Shannon met de handen gestrekt voor zich, terwijl Felgram hem aan zijn ketenen voorttrok. ‘Ik kan je niet helpen,’ riep hij. ‘De jongen is weg. Je zult er nooit achter komen wie hij is –’

‘Nicodemus Kras. Hij bevindt zich momenteel in het bos ten zuiden van Sterrenstee,’ zei Felgrams krakende stem. ‘Ja, ik weet hoe hij heet. En ja, ik kan hem uit zijn schuilplaats verjagen. Maar het wordt een tijdrovende zaak, die hij in het ergste geval niet overleeft.’ Ze liepen haastig door een lange gang. ‘Daarom moet jij hem een boodschap bezorgen.’

Ze maakten een bocht. Onverwacht moest Shannon een trap op klauteren. ‘Ik weet niet hoe ik hem kan vinden,’ zei de oude magiër, vechtend tegen de duizeligheid door de censuurtekst.

‘Magister, je bent een slechte leugenaar,’ beet Felgram hem toe. ‘Ik zal je vrijlaten en jij brengt mijn boodschap aan de jongen over.’

Shannon schudde zijn hoofd. ‘Ik breng geen boodschap over, ook al zou ik hem kunnen vinden.’ Hij had het einde van de trap bereikt en liep weer door een andere gang.

Felgram snoof minachtend. ‘Je onderschat mijn mensenkennis. Ik weet dat je nooit naar hem toe zou gaan als ik je in de gaten houdt, dus beloof ik je dat ik je niet zal volgen. Loop gerust een paar keer terug. Onderzoek het bos de hele nacht grondig op subtekstuele spoorzoekers, maar je zult niets vinden. Als je zeker weet dat ik je niet volg, breng je mijn boodschap aan de jongen over.’

Een koude wind blies in Shannons gezicht. Ze hadden de gang verlaten en liepen in de buitenlucht.

‘Het eindspel begint,’ knarste Felgram. ‘Het maakt me niet uit dat de bewakers van mijn bestaan af weten, want de rest voltrekt zich buiten Sterrenstee. Ook als de magiërs Nicodemus te pakken krijgen en hem terugbrengen, zal het me geen moeite kosten hem uit de kerker te halen. Dat is ook de boodschap die ik de jongen wil geven: hij moet met jou terugkeren naar Sterrenstee en daar moeten jullie je overgeven aan de bewakers. Ik zal een golem van zand gebruiken om jullie onmiddellijk uit handen van de zwartrokken te bevrijden.’

‘Waarom denk je dat we dat zouden doen?’

Felgrams voetstappen maakten een dof geluid op de houten ondergrond. Shannon vroeg zich af of ze over de ophaalbrug liepen.

‘Je voelt het nog niet,’ siste Felgram, ‘maar ik heb de spieren rond je maag geïnfecteerd met een woekeringspreuk in de Oertaal. Daardoor ga je een gevaarlijke hoeveelheid tekst afscheiden. Alleen heb ik de spreuk herschreven om dat proces te vertragen. Deze versie noem ik logorroe. Je gaat er niet meteen dood aan, maar het wordt steeds erger totdat je maag uit elkaar spat. Als je geluk hebt, overlijd je aan koorts. Als je pech hebt, stik je in je eigen ingewanden.’

Shannon hoorde de wind door de bomen ruisen. Ze liepen op de onverharde weg buiten Sterrenstee. Wat was er met de schildwachten gebeurd? ‘Ik ga liever op een pijnlijke manier dood dan dat ik je Nicodemus in handen speel,’ zei hij bars.

‘Zeg maar tegen de jongen dat alleen de smaragd van Arahest je van de woekeringvloek kan genezen.’

‘Ik zeg tegen hem dat hij er zo snel mogelijk vandoor moet gaan.’

Felgram bromde ontstemd. ‘Als hij vlucht, zal ik hem vinden en anders zal hij sterven.’ Het monster trok hem hard naar rechts.

Aan het kniehoge gras dat tegen zijn laarzen zwiepte, merkte Shannon dat ze niet meer over de onverharde weg liepen.

‘Zeg tegen Nicodemus dat hij gebruik mag maken van de smaragd als hij zich overgeeft. Zeg tegen hem dat ik je ziekte zal genezen.’

Shannon schudde zijn hoofd. ‘Je bent niet goed wijs.’

De voetstappen voor hem kwamen tot stilstand. ‘Twintig stappen hiervandaan ligt een weiland. Daar vind je een paard dat vastgebonden staat aan een lage tak. Je blauwe papegaai heb ik met een spreuk aan het zadel bevestigd.’

‘Azure,’ riep Shannon onwillekeurig uit.

Felgram lachte spottend. ‘De bewakers hadden de vogel met kinderlijk eenvoudig proza in de stal opgesloten. Ga en zeg tegen het joch wat ik jou heb verteld.’

‘Nooit –’ Twee koude handen trokken hem aan zijn polsen naar voren en maakten de ketenen om zijn armen en benen los. Hij hapte naar adem toen de censuurtekst van zijn hoofd werd gehaald. Het duizelde hem nu zijn geest weer openstond voor de magie en hij kreeg het gevoel dat er overal ijskoude naaldjes over zijn huid krasten.

‘Vertel de jongen wat ik heb gezegd!’ snauwde Felgram. Hij gaf Shannon een harde zet. De oude magiër wankelde, zijn voet bleef haken en hij viel languit achterover. Toen hoorde hij alleen het geluid van voetstappen op de dennennaalden.

‘Ik ga nog liever dood!’ riep Shannon het monster na.

Stilte.

‘Hier is het,’ zei de oudere bewaker. Amadi stond in de gang van een kleine voorraadtoren. De avondlucht kleurde paars. De grijsharige vrouw die voor haar stond was een bewaker uit Sterrenstee, niet een van haar vertrouwde schrijvers uit Astrophel. ‘Ik heb nu geen tijd,’ zei Amadi. ‘De provoost wil dat ik een rapport opstel –’

‘Een van mijn jonge ruiters heeft het gevonden langs de kant van de weg naar Grauws Kruising,’ onderbrak de vrouw haar. ‘Het lag in een greppel, dus ik begrijp wel dat het niet eerder was opgevallen. Maar de schildwachten geloofden de ruiter niet toen hij het hun rapporteerde.’ De vrouw wierp een kort Numinuswachtwoord om de deur te openen.

In Amadi’s voorhoofd verscheen een diepe rimpel. ‘Wat geloofden ze niet?’

De grijsharige bewaker schudde haar hoofd. ‘Ik kan het u beter laten zien. Om allerlei geruchten te voorkomen heb ik het hier gelegd.’

Ze gingen een vertrek in dat door kaarsen werd verlicht. Een lagere magiër keek verbijsterd naar een groot, donker voorwerp op de grond.

Amadi dacht eerst dat het een mens was. Het lag met de buik naar beneden en de linkerarm was gesmolten tot een dunne staak. Op de borst en schouder lagen plasjes metaal, die weer waren gestold.

‘Los naar de hel!’ Amadi stapte dichterbij. Het had een mensengezicht, afgezien van een rechthoekig venster in zijn voorhoofd. Ze bukte zich. Het hoofd was van binnen hol.

‘Het ding is helemaal van ijzer,’ zei de vrouw achter haar. ‘Er kwamen twee magiërs aan te pas om het met de ezelwagen op te halen.’

‘Shannon, ik heb je verkeerd beoordeeld,’ mompelde Amadi. ‘Inderdaad, monsters van klei en metaal.’

‘Magistra Okeke!’ Amadi draaide zich om. Kale stond in de deuropening en riep haar.

Amadi kreunde. ‘Elke keer als ik je zie, breng je afschuwelijk nieuws. Dus voordat je me iets vertelt, wil ik dat je je over dit voorwerp ontfermt.’ Ze knikte naar het ijzeren karkas. ‘Ik heb drie bewakers nodig om het naar de grote zaal van de provoost te brengen. En ik wil dat Shannon wordt gewekt om een paar vragen te beantwoorden.’

‘Dat is het juist,’ zei Kale hijgend. ‘Shannon is weg.’

‘Weg?’

‘Iemand heeft hem meegenomen. De wachter is dood. De tekst om de cel is gewist en de deur werd van buitenaf geforceerd.’

Amadi werd bestormd door allerlei vragen. Wie had Shannon van haar willen afpakken? De golem? Hoe moest ze dit aan de provoost uitleggen? ‘Weten we waar hij naar toe is gebracht? In welke richting ze zijn vertrokken?’

Kale knikte. ‘Door de hoofdpoort.’

‘Hoe kan dat nou?’ vroeg de grijsharige vrouw. ‘De hoofdpoort wordt veel te goed bewaakt.’

Kale keek de vrouw angstig aan. ‘Veel bewakers en wachters zijn gewond geraakt bij het bestrijden van de boekenwurmplaag. De anderen werden ingezet om Nicodemus te zoeken. Er stonden geen wachters bij het poorthuis en maar twee op de ophaalbrug. Beiden zijn dood.’

‘Sla alarm,’ beval Amadi. ‘Roep iedereen die Nicodemus aan het zoeken is terug uit Grauws Kruising en de bossen. Niemand mag de bewoonde torens en gebouwen van Sterrenstee verlaten. En zorg dat de vermoorde wachters een fatsoenlijke begrafenis krijgen.’

Kale knikte.

‘Zeg tegen de grafdelver dat hij een extra kuil moet graven,’ zei Amadi tot slot. ‘En leg me daarin als ik de provoost alles heb verteld.’