Epiloog

De taalkundige had het gevoel dat hij stikte in zijn eigen woorden. Het waren korte, eenvoudige woorden die in zijn oude hart opwelden. Hij haalde Azure vanonder zijn mantel vandaan. De papegaai, die in de warmte lekker was ingedut, stuurde hem een bitse zin. Nu hij door haar ogen kon zien, stond de magiër op en begaf zich op weg naar de trap. ‘Ik ga alvast,’ zei hij tegen zijn assistent. ‘Kom maar als je zover bent.’

Nicodemus knikte.

Bij de trap stond Boann op Shannon te wachten. ‘Heb je hem kunnen overtuigen?’ vroeg de godin.

Shannon glimlachte mistroostig en wierp een paar vlamvliegjes om hen bij te lichten. ‘Hij is veel te ingenomen met zijn nieuwe vaardigheden.’ En na een korte stilte: ‘Hij heeft tijd nodig om in te zien dat hij nog niet aan zijn beperkingen is ontsnapt.’ Van Azure kreeg hij het beeld door dat Nicodemus zijn ogen sloot en tegen de wind in leunde.

‘Maar hij maakt razendsnel vorderingen,’ zei de godin. ‘Misschien heeft hij gelijk. Misschien is hij bijna zover en kan hij jou nog het leven redden.’

Shannon zuchtte hoorbaar. ‘Dat weten we niet, maar ik hoop...’ Het verstikkende gevoel bekroop hem weer. Om het te verjagen, riep hij: ‘Nicodemus, ik denk toch dat ik je hulp nodig heb.’

De jongeman sprong op en kwam aanrennen met een bezorgde uitdrukking op zijn donkere gezicht.

‘Er staat trouwens een stoofpot op ons te wachten,’ zei Shannon glimlachend. ‘En omdat ik deze keer heb gekookt, smaakt die tenminste niet naar een mengsel van zweet met paardenkeutels.’

Nicodemus schoot in de lach en nam Shannon voorzichtig bij de arm, waarbij hij goed oplette de oude man niet rechtstreeks aan te raken.

De taalkundige haalde ineens fluitend adem en wendde zijn gezicht af.

‘Wat is er, magister? Doet het pijn?’

‘Nee, nee,’ antwoordde Shannon zo kordaat mogelijk. ‘Ik heb hier...’

Hij bracht zijn hand naar zijn keel. ‘Ik voel hier... Ik weet niet of er een woord voor is...’

Hij probeerde opnieuw het gevoel te benoemen, maar de woorden klonterden samen tot een ruwe bal, die in zijn keel bleef steken. Hij stikte bijna in een mengeling van woorden als ‘verlies’ en ‘dankbaarheid’, ‘wanhoop’ en ‘opluchting’, ‘angst’ en ‘bewondering’. Hij verslikte zich bijna in de pijnlijke wetenschap dat hij langzaam maar zeker stervende was.

‘Misschien hebt u maagpijn gekregen van mijn zweet met paardenkeutels,’ zei Nicodemus.

Shannon schoot in de lach en bedacht dat ‘liefde’ nog het beste woord voor al zijn vreemde emoties was. Hij keek zijn assistent aan. De jongen was een man geworden. In hem zag hij iemand die sterk genoeg kon worden om de wereld hoop te geven.

Nicodemus keek Shannon aan. In zijn jonge gezicht straalden een paar glanzende alinea’s. De heldere woorden maakte zijn glimlach blinkend wit en lieten zijn donkere ogen sprankelen.