Hoofdstuk 17

Nicodemus staarde naar de restjes stoofschotel in zijn lege kom.

De middagzon scheen uitbundig de refter in, een grote Lornische zaal met tapijten aan de muren en ramen met doorzichtig glas. De brede dakspanten bovenin deden dienst als ophangpunt voor de academische vaandels. Een eindje verder aan tafel zaten een paar bibliothecarissen met elkaar te fluisteren over het afschuwelijke nieuws uit Trillinon.

Met zijn lepel drukte hij klontjes stoofschotel plat tegen de binnenkant van zijn kom. Allerlei tegenstrijdige emoties vochten in hem om voorrang. Een halfuur geleden was hij met kloppend hart de refter binnengevallen. De nachtmerrie was even levendig geweest als zijn droom van vannacht over de draak. Hij wist zeker dat deze ook afkomstig was van de moordenaar, maar hij begreep niet waarom die ellendeling hem zulke vreemde visioenen zond.

Terwijl hij zijn maaltijd had gehaald en een rustig plaatsje had gezocht waar hij kon zitten, had hij onophoudelijk over de nare beelden gepiekerd. Hoe langer hij nadacht, hoe meer het hem voorkwam dat de episode over de noviet en die over de schildpadden niets met elkaar te maken hadden. Dat had hem enigszins gerustgesteld. Normale nachtmerries zaten vol onlogische wendingen. Misschien betekende de bizarre opeenvolging van gebeurtenissen juist dat het een gewone droom was geweest.

Maar hoe het ook zat, Shannon zou er wel raad op weten, dacht hij. Het was zinloos zich er nu zo druk over te maken. Eigenlijk had hij van zijn eerste, geslaagde les willen nagenieten, maar in plaats daarvan zat hij zich te verbijten dat de bewakers hem hadden bespioneerd. Zagen ze hem nog steeds als een potentiële moordenaar? Hij dacht aan James Berr, de moordende kakograaf uit een ver verleden. Dachten de bewakers soms dat hij een tweede James Berr was?

Daarna peinsde hij over wat de druïde hem had verteld. Haar woorden hadden een diep weggestopt verlangen bij hem gewekt. Was het mogelijk dat hij toch de Halcyon was? Kon hij verlost worden van het onvermogen dat hij al jarenlang probeerde te accepteren?

Een deel van hem wilde dolgraag dromen over hoe zijn leven eruit zou zien als de druïde gelijk had, maar een ander deel was sceptisch en bang. Stel dat hij er nogmaals in durfde te geloven dat hij niets mankeerde en het bleek weer een leugen te zijn? Was hij opgewassen tegen een tweede teleurstelling?

Hij tastte naar zijn beurs waarin het magische voorwerp zat dat hij van Deirdre had gekregen. Ze had het Zoekzaad genoemd. Zelfs door de stof heen deed het voorwerp zijn vingers tintelen.

Afgaande op de kracht van het Zoekzaad had de druïde misschien wel de waarheid gesproken. Toch was ze duidelijk nog op iets anders uit dan alleen de genezing van zijn kakografie. Hoe langer hij erover nadacht, des te dubieuzer vond hij haar motieven.

‘Krijg een bloedblaar,’ mompelde hij, terwijl hij met nog meer kracht weer een klontje onder zijn lepel plette. Wat had hij trouwens tegen de brutale kakografische leerling gezegd? ‘Als je je beperking accepteert, ben je vrij.’ Dat was de kern van zijn boodschap geweest. Op dat moment had hij het ook geloofd, maar nu hoopte hij vurig van zijn eigen beperking verlost te worden. Was dat niet hypocriet?

Hij bracht de lepel naar zijn lippen en tikte ermee tegen zijn voortanden. ‘Ja,’ bromde hij. ‘Dat was het inderdaad.’ Ineens wilde hij dat hij nergens meer over na hoefde te denken. Hij zou dolgraag teruggaan naar zijn kamer en de rest van de dag lezend doorbrengen in de ridderroman die onder zijn bed lag.

Devin zette haar kom met een klap op tafel en kwam naast hem zitten. ‘Heb je het nieuws gehoord?’ vroeg ze. ‘Je kijkt alsof je de geestverschijning van Erasmus hebt gezien.’

Hij liet zijn lepel vallen, die op het tafelblad kletterde met het geluid van hout op hout. ‘De hemel zij dank dat ik je zie! Ik moet je iets vertellen...’ Zijn stem stierf weg toen hem te binnen schoot dat hij Shannon volstrekte geheimhouding had beloofd. ‘Ik heb mijn eerste les in spreukschrijven gegeven. Het ging best goed, maar het nieuws is zo afschuwelijk dat ik... nogal in de war ben.’

‘Wie niet?’ mompelde ze, terwijl ze een gebutste houten lepel in haar stoofschotel stak. ‘Denk je trouwens dat Sterrenstee ook maar iets om ons geeft?’

‘Natuurlijk wel. In Astrophel hadden ze onze magische geletterdheid voor altijd uit ons brein gecensureerd.’

‘Dat lijkt me niet eens zo erg. Gewone mensen raken echt niet van streek door de brand in Trillinon. Wat geeft een varkensboer om het nieuws van buiten?’

‘Maar dan zou je ongeletterd zijn.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik lees de hele dag niets anders dan onderhoudsteksten. Soms krijg ik het gevoel dat we mieren zijn in een mierenhoop en nog kreupele mieren ook. Kijk, daar komt de mierenkoning.’ Ze knikte naar het podium aan het einde van de zaal. Verscheidene decanen en buitenlandse spreukschrijvers hadden zich daar om een lange tafel geschaard.

De provoost, tronend op een houten stoel met een hoge rugleuning, zweefde boven het podium. Zelfs op deze grote afstand kon Nicodemus de murisspreuk zien die onder de zetel van de hoogste magiër uitstak. Had hij dichterbij gezeten, dan had hij een stokoude man gezien, wiens rug in de loop der jaren zo krom als een hoepel was gegroeid. Ook had hij dan de oude, grijze wasbeer gezien die de man als vertrouweling hield.

‘Aanschouw de provoost Ferran Montserrat,’ declameerde Devin plechtig. ‘De enige onafhankelijke geest in deze steenhoop. Die man luistert alleen naar onze god en zijn avatar, terwijl wij als mieren aan hem ondergeschikt zijn.’

Nicodemus zag de provoost naar het hoofd van de tafel zweven. Met verrassende behendigheid zette de aartsmagiër zijn stoel aan de grond en pakte zijn vork. De decanen en de gasten gingen zitten en begonnen te eten.

‘Het is allemaal zo verdomd ingewikkeld,’ mopperde Nicodemus. Hij slaakte zachtjes een verwensing. ‘Bij het bloed van Los.’

‘Pis en stront in een zilveren po!’ siste Devin. ‘Er schiet me opeens wat te binnen!’

Nicodemus veerde verschrikt op. ‘Wat dan?’

Devins bleke gezicht werd vuurrood terwijl ze met zichtbare moeite een scheldkanonnade binnenhield. ‘Magistra Hoogsmid betrapte me er eergisteren op dat ik tijdens mijn werk zat te slapen. De oude tang heeft me opgedragen een voordracht over Los te houden voor de andere vrouwen van de onderhoudsploeg. Dat is haar idee van straffen. Ze weet natuurlijk best dat kakografen geen theologie krijgen. Ik had informatie over Los moeten opzoeken, maar dat ben ik vergeten.’

Nicodemus trok zijn wenkbrauwen op. ‘Wanneer moet je die voordracht houden?’

‘Over een halfuur,’ antwoordde Devin uitdagend, in de hoop dat hij haar op haar kop zou geven. Gelukkig wist hij wel beter en hield hij zijn mond stijf dicht. Op rustiger toon ging ze verder: ‘Nico, vertel me alles wat jij over Los weet.’

‘Ik ben een kakograaf, weet je, dus ik heb ook geen theologie gehad.’

‘Maar je herinnert je vast nog wel wat Shannon erover heeft verteld.’

‘Vooruit dan maar. Lang geleden, op het oude continent, was er een gouden eeuw waarin het Solaire Rijk... dus niet het Neosolaire Rijk van ons continent... In elk geval leefde men in het Solaire Rijk vredig samen met de goden. Maar daar kwam een einde aan toen iemand een ernstige zonde beging, waardoor Los, destijds een machtige aardgod, de eerste demon werd.’

‘Welke zonde?’

Nicodemus haalde zijn schouders op. ‘Iedere religie heeft daarover een ander verhaal, maar misschien zitten ze er allemaal wel naast. Die kennis is waarschijnlijk verloren gegaan toen onze voorouders de oceaan overstaken. Wij magiërs houden er geen geloof op na, dus we zijn niet gebonden aan een religie of koninkrijk. Het belangrijkste wat je moet weten is dat Los een derde van de goden meenam naar de berg Calax en ze in demonen veranderde. En die demonen bundelde hij tot een leger dat hij het Pandemonium noemde. Het woord zegt het al. Pan betekent alle, demonium staat voor demonen. Dus als we zeggen dat het in de klas een pandemonium was, gebruiken we een hyperbool om –’

‘Zeikstraal niet zo, en –’ Devin onderbrak zichzelf en zei op rustiger toon: ‘Het is me duidelijk. Zou je me gewoon de geschiedenis willen vertellen zonder je taalkundige uitweidingen?’

Hij mopperde even dat het een niet zonder het ander kon, maar nam de draad weer op. ‘Nadat Los het Pandemonium had gevormd, ontbrandde er een oorlog tussen de goden en de demonen, die de Apocalyps werd genoemd. Toen het duidelijk werd dat de demonen zouden overwinnen, bouwden de menselijke goden enorm grote schepen voor de Uittocht over de oceaan. Een groep heldhaftige mensen wist Los in een steenklomp te veranderen – niemand weet hoe – zodat de schepen meer tijd kregen om weg te varen. De demonen, die aan het oude continent waren gebonden, konden de vloot niet volgen. Een krachtige storm, die de Maalstroom wordt genoemd, heeft vervolgens de vluchtende schepen verstrooid. Daarom hebben de bewoners van de huidige koninkrijken allemaal een andere bouw en huidskleur.’

Devin kneep haar ogen half dicht. ‘Leken mensen in de oudheid allemaal op elkaar?’

‘Min of meer wel. Iemand met zwart haar en een olijfkleurige huid, zoals ik, komt in elk geval uit een ander koninkrijk dan iemand met jouw rode haar en sproeten.’

‘Niet zo verwaand, Nico. Kakografen krijgen geen les in dit soort dingen en ik hang niet aan de lippen van jouw magister. Ik luister alleen naar de roddels van de magiërs, maar hun academische kletspraat interesseert me geen zier.’ Ze snoof minachtend. ‘Nog een reden waarom ik beter ongeletterd kan zijn.’

‘Sorry, Dev, het was niet mijn bedoeling... Maar je moet niet zo ontevreden zijn. Ook als je voor altijd wordt gecensureerd, ben je niet echt vrij. Je hebt me zelf verteld dat de ongeletterden vastzitten aan een bepaald stuk grond of aan een ambacht en dat ze op de velden moeten zwoegen voor een landheer, baron of andere edelman.’

Schouderophalend wijdde ze zich weer aan haar maaltijd. ‘Het kan nooit erger zijn dan hier.’

Hij boog zich naar haar toe. ‘Als ongeletterde heb je geen spreuken waarmee je je gezicht kunt wassen en je tanden poetsen, geen constructies om je po te legen. En je zou niet erg oud worden.’

In haar bruine ogen laaide ineens weer het oude vuur op. ‘Dat kan me geen f –’ Opnieuw moest ze zichtbaar een lelijk woord inslikken. ‘Het kan me geen fust schelen! We zijn niet allemaal zo sterk als jij! Ik ben al bijna vijftig, al zou je dat niet zeggen. Als ik ongeletterd was, hoefde ik tenminste mijn familie niet te overleven.’

Hij wilde er tegenin gaan, maar bedacht zich. ‘Had je graag willen trouwen?’

‘Wat ben jij een achterlijke bilspleet!’ snauwde ze. ‘Ik wil verdomme geen vent.’ Ze roerde met trillende handen in haar stoofpot.

Omdat hij even niets wist te zeggen, bleef hij wachten tot ze was gekalmeerd. Na een tijdje zei hij: ‘Weet je nog dat ik gisteravond vroeg wat Kleinwoud met Shannons troetelkakograaf bedoelde?’

‘Vergeet het. Het is onbelangrijk,’ zei ze met een boze blik. ‘Maar het bewijst dat je beter ongeletterd kunt zijn.’

Hij legde zijn hand op haar elleboog. ‘Vertel het me, alsjeblieft.’

Ze keek hem aan. ‘Het zijn alleen maar geruchten.’

Hij knikte.

Nadat ze haar lepel had neergelegd, schoof ze samenzweerderig naar hem toe. ‘Jaren geleden was de magister een rijzende ster in Astrophel, zowel op het gebied van onderzoek als in de politiek. Hij viel ook op omdat hij anders was dan de rest: zijn moeder kwam uit Dral en zijn vader uit Trillinon. Daarom heeft hij zo’n merkwaardige naam, Agwu Shannon. Zijn partij, de Zonen van Ejindu, wilde dat de magiërs harder zouden optreden tegen de spreukschrijvers die op eigen houtje meevochten in de Spirische burgeroorlog. Shannon was hun vertegenwoordiger in de Raad van Bestuur. En toen...’ Ze dempte haar stem. ‘Toen verwekte hij een kind bij de achternicht van de provoost.’

Hij keek haar ongelovig aan. ‘Maar spreukschrijvers kunnen geen kinderen krijgen. We zijn steriel.’

Ze glimlachte. ‘Soms vergeet ik dat je nog zo jong bent. Dat verhaal vertellen we altijd aan de eerstejaars. Als we een stel vormen, zijn we inderdaad onvruchtbaar. Er is nog nooit een kind geboren uit een relatie tussen twee spreukschrijvers. Maar een ongeletterde en een spreukschrijver kunnen samen een kind verwekken. Dat gebeurt ook af en toe.’

‘Dus Shannon heeft een ongeletterde vrouw zwanger gemaakt!’

‘Sst!’ Ze gaf hem een klap op zijn schouder. ‘Niet zo hard. Nu begrijp je misschien ook waarom we geen gezin mogen stichten. We zouden moeten meemaken dat iedereen eerder sterft dan wij. Daarom werd het zo’n groot schandaal toen de achternicht van de provoost een kind van Shannon verwachtte.’

Stomverbaasd schudde hij zijn hoofd.

‘Shannon probeerde de baby te verbergen, maar zijn tegenstanders ontdekten het en ontketenden een groot schandaal. De provoost van Astrophel was razend en plaatste Shannon over naar de Trommeltoren in Sterrenstee. Ze wilden van hem af.’

‘En toen?’

‘Niemand weet precies hoe het zit. Volgens sommigen wierp de magister zich wanhopig op zijn onderzoek, in de hoop dat hij met een wetenschappelijke doorbraak vergiffenis kon krijgen. Sommigen beweren dat hij blind is geworden doordat zijn gewone gezichtsvermogen werd overbelast. In elk geval zit de magister nog steeds in Sterrenstee. Hij heeft twintig jaar Astrophel niet mogen bezoeken. Tegen die tijd was zijn vrouw gestorven en zijn zoon getrouwd. Bij zijn terugkeer heeft de magister geprobeerd het contact met zijn zoon te herstellen, maar die haatte hem omdat hij zijn gezin in de steek had gelaten en nam in het openbaar afstand van zijn vader.’

Nicodemus slaakte een diepe zucht.

‘Dus hij ging weer naar Sterrenstee, waar hij zich opwierp als beschermer van de kakografen.’ Haar grote ogen flitsten even naar hem. ‘Uit elke lichting kiest hij een jonge kakograaf uit en helpt hem met het behalen van de kap. Jouw voorganger was Tomas Rylan. Tom woonde bij John en mij op de verdieping. De magister heeft hem opgeleid tot lagere magiër en hij werkt nu bij de onderhoudsdienst van Valster.’

Nicodemus’ gezicht begon te gloeien. Had Shannon hem alleen aangenomen omdat hij behoefte had aan een nieuwe beschermeling?

Devin roerde in het laatste restje van haar maaltijd. ‘Al meteen vanaf je komst in de Trommeltoren was je zijn favoriet. Het verbaasde ons daarom niet dat je, ver voordat je die promotie had verdiend, bij ons op de bovenste verdieping kwam wonen.’

‘O.’ Meer kon hij niet uitbrengen.

Devin keek hem aan. ‘Dat bedoelt Kleinwoud ermee.’

Zijn gedachten tolden. Had Shannon hem alleen uit medelijden tot assistent benoemd? Hij voelde zich misselijk worden. ‘Dank je, Dev,’ zei hij zacht.

‘Je mag het de magister niet kwalijk nemen. Hij wilde je alleen maar helpen.’

Hij stond op. ‘Ik moet gaan.’

Devin greep zijn hand en gaf hem een kneepje. ‘Iedereen in de Trommeltoren houdt van je. John en ik... Zit er niet mee.’

‘Ik heb een afspraak met de oude man in het compluvium.’ Hij gaf haar ook een kneepje. ‘Ik mag niet te laat komen.’

‘Ga maar gauw.’

‘Tot vanavond.’ Met zijn kom en beker in de hand liep hij weg.