Hoofdstuk 18

De Satale Overloop werd op een hoogte van honderdvijftig meter door zes oostelijke torens ondersteund. Nicodemus probeerde niet te denken aan de afstand die hem van de grond scheidde terwijl hij oostwaarts over de promenade liep, die slechts uit een enkele stenen laag bestond. Om de twintig meter beklom hij een paar brede treden die toegang gaven tot het volgende plateau.

De omringende torens en bergen hielden de overloop het grootste deel van de dag uit de zon. Vroeger hadden de Chtoniërs er een schaduwtuin onderhouden. Oudheidkundigen schreven over hoge laurierstruiken en weelderige perken vol scheefblad, rotsheide en elfenbloem. In die bloembedden groeiden nu alleen nog onkruid en klimop. De stenen muren waren begroeid met borstelige mossen. Overal slopen zwerfkatten rond op zoek naar vers water. Hoewel Nicodemus niemand zag, nam hij aan dat hij werd gevolgd door een subtekstuele bewaker.

Naarmate hij verder naar het oosten liep, stonden de torens dichter op elkaar. Elke keer als hij een paar treden hoger klom, werd het plateau kleiner en de trap smaller. De overloop eindigde in een bemoste, besloten ruimte. Nicodemus stuitte op een tien meter hoge muur, die zich verhief tussen de verlaten Itan- en Karkintoren. Tot halverwege de muur hing een ijzeren trapje dat naar een smal looppad leidde. Boven hoorde hij stemmen.

Toen hij de ladder beklom, merkte hij dat de sporten te dicht bij elkaar zaten voor zijn grote handen. De Chtoniërs hadden veel kleinere handjes gehad, leidde hij daaruit af, of misschien wel klauwtjes, of misschien hadden ze zich met hun tanden aan de treden vastgegrepen.

Magister Shannon stond glimlachend boven aan de loopgang met Azure op zijn schouder. De oude man gaf opgewekt college aan zijn vier Noordelijke bewakers. ‘... daarom zijn de constructies op het compluvium zo krijgslustig gemaakt. We moeten dus... aha, daar heb je Nicodemus eindelijk.’

De bewakers, drie mannen en een vrouw, waren allen rond de zestig en droegen gouden en zilveren knopen op hun mouwen. Ze keken Nicodemus onderzoekend aan. Shannon stelde hen lachend voor als zijn lijfwachten.

Nicodemus maakte een buiging. Hij begreep hun verwarring wel. Ze waren met Shannon meegestuurd om hem in de gaten te houden, maar werden overdonderd door zijn enthousiasme. Dat kon hij zich maar al te goed voorstellen.

Shannon greep hem bij de arm en trok hem tussen de anderen door naar zich toe. Zijn greep had de kracht van een bankschroef.

Het looppad waarop ze stonden, kwam uit op een smalle opening tussen de hoge muur en de Karkintoren. Op dat punt liep een trappetje naar de bovenkant van de muur. De onderste trede werd bewaakt door een twee meter hoog spreukbeeld.

Als hij geen tweede stel armen had gehad, was zijn gespierde lichaam menselijk geweest. En de vleugels op zijn rug leken op vogelvleugels, maar door de twee extra handwortelgewrichten kon hij die ledematen omkrullen tot de vorm van een vioolhals. Zijn stenen ogen in de havikskop staarden de spreukschrijvers dreigend aan.

Shannon vervolgde zijn college. ‘Wie ooit met het spreukbeeld van een krijgsgewicht te maken heeft gehad, weet hoe nuttig, maar ook hoe gevaarlijk en onvoorspelbaar ze zijn. Dus wees voorzichtig als je het wachtwoord geeft.’ De oude man haalde een rol uit zijn mouw tevoorschijn en begon de in het Numinus opgestelde alinea’s los te trekken. Hij gaf iedere bewaker een setje wachtwoorden. De Noorderlingen hadden alleen maar oog voor het indrukwekkende spreukbeeld en wierpen elkaar heimelijke blikken toe.

Het viel Nicodemus op dat Shannon de gouden alinea’s ruimschoots gelegenheid gaf zich op te vouwen tot een klein pakketje. Daardoor werd de tekst weliswaar steviger, maar op de vouwen kwam spanning te staan, zodat de woorden soms van plaats wisselden of in lettergrepen uit elkaar vielen.

Er gebeurde precies wat hij had verwacht. Toen Shannon een kopie van de wachtwoorden aan de vrouwelijke bewaker overhandigde, knapten twee zinnen.

Nicodemus wilde waarschuwen. ‘Magister, haar tekst heeft –’

‘Wees maar niet bang, mijn jongen. Jij gaat met mij mee. Neem me niet kwalijk,’ zei hij tegen de bewakers, ‘maar mijn assistent beheerst het Numinus nog niet goed.’

Shannon pakte de jongeman stevig vast en sleepte hem mee naar het omvangrijke spreukbeeld. Nicodemus was misselijk van angst, wat pas overging toen de magister zijn arm losliet en twee wachtwoordteksten omhoogstak.

Het spreukbeeld stak zijn vier armen uit, nam met elk paar handen één alinea aan en begon die in elkaar te zetten. Als de spreuk klopte, ontstond de juiste, voorgeschreven vorm. Zodra het spreukbeeld met de havikskop de alinea’s tot een kleine ster had gevouwen, liet het hen luid kwetterend passeren.

Shannon legde een hand op Nicodemus’ rug en loodste hem over de trap tussen de Karkintoren en de muur. Twee bewakers gaven hun wachtwoord aan het vierarmige spreukbeeld.

‘Zet je schrap,’ mompelde Shannon.

Verbaasd draaide Nicodemus zich om. Precies op dat moment hief het krijgsgewicht een fel gekrijs aan. Twee omvangrijke stenen armen roffelden op de muur en een vleugel rolde zich uit om de bewakers de doorgang te beletten. Een koor van verschrikte stemmen steeg op.

‘Jullie hebben het wachtwoord beschadigd!’ wees Shannon hen terecht. ‘Hoe kon je zo slordig doen met een gevouwen stuk tekst? Ik zou de andere twee wachtwoorden maar goed controleren.’

De vrouwelijke bewaker riep beschaamd dat haar tekst ook uit zijn verband was geraakt.

‘Geweldig,’ beet Shannon hen toe. ‘Als ik jullie een nieuwe Numinustekst toewerp, raakt het spreukbeeld door het dolle heen en slaat er misschien op los.’

Een norse mannenstem zei: ‘We hebben de opdracht gekregen u geen moment uit het oog te verliezen.’

Shannon lachte smalend. ‘Wat een klungels zijn jullie. Nu moeten Nicodemus en ik het zonder de bescherming stellen die ons is beloofd! Gloeiende hemel! Ik voel er veel voor om mijn beklag bij Amadi te doen.’

De bewakers zwegen schuldbewust.

Volgens Shannon zat er niets anders op dan dat ze naar beneden gingen en via de Itantoren naar boven klommen. Van daaruit konden ze de Spilbrug bereiken, waar hij met Nicodemus op hen zou wachten. ‘Als jullie binnen een uur terug zijn, hoeft Amadi er niets vanaf te weten.’ Daarna draaide hij zich om en beklom de treden naar de bovenkant van de muur. De bewakers liepen in tegengestelde richting weg. Nicodemus volgde haastig de oude man.

‘Nu kunnen we vrijuit met elkaar praten,’ zei Shannon voldaan. ‘Zelfs de subtekstuele bewaker die jou volgde, kan niet voorbij die geweldenaar komen.’

Nicodemus fronste zijn voorhoofd. ‘Magister, waren de wachtwoorden verkeerd gespeld?’

‘Nee, hoor.’ Shannon draaide zich naar hem om en knipoogde met zijn blinde oog. ‘Ze waren precies goed.’

In de Itantoren lachte Deirdre hartelijk om het tafereel dat ze door het getraliede raam zag. Ze stond naast Kyran in een verlaten Chtonische gang, een donker hol met een leistenen vloer, muren waarvan het diepblauwe pleisterwerk vol barsten zat, en een zwart plafond dat bekleed was met een soort wortels of stenen. Over alles lag een eeuwenoude laag stof.

Het heldere najaarslicht viel schuin door de spijlen van het venster en bescheen de traag wervelende stofwolken. Als iemand een hand door een stofwolk haalde, verscheen daar even een heldere plek. Kyran nam in zijn kielzog een warreling van opvliegend vuil mee.

‘Shannon heeft de constructie met de havikskop gebruikt om de Noordelijke magiërs te misleiden,’ vertelde Deirdre. ‘De onnozelaars rennen naar beneden. Jij moet ze volgen. Ik wil weten of ze Shannons list aan Amadi rapporteren.’

‘Ik laat je liever niet alleen.’

Ze draaide zich om en keek haar beschermer aan. Hoewel hij gebogen op zijn dikke wandelstaf steunde, moest hij nog steeds zijn hoofd ongemakkelijk scheef houden om te voorkomen dat hij zich aan het plafond zou stoten. In de krappe gang leek hij wel een reus.

‘Gaan we daar weer ruzie over maken?’ vroeg ze glimlachend. ‘Je weet dat ik altijd mijn zin krijg.’

‘Omdat je het nooit over de kern van de zaak hebt.’

‘Een andere keer, Ky. Nu moet je die magiërs in de gaten houden.’

‘Er is in de omtrek geen levende ziel te bekennen. Zelfs de zwartrokken komen hier nooit.’

Haar glimlach verflauwde toen hij haar met zijn donkere ogen streng aankeek, maar uiteindelijk ging hij met een nauwelijks hoorbaar gemopper overstag. In één grote stap stond hij bij het getraliede raam. Het zonlicht gaf zijn haar een gouden glans en maakte zijn kleed spierwit. Hij zag de vier bewakers in snelle pas over het stenen plateau lopen. Toen draaide hij zich om en beende gebukt de gang door. Zijn wandelstaf tikte op de stenen vloer.

Toen Deirdre weer naar buiten keek, beklommen Shannon en Nicodemus de steile trap tussen de muur en de toren in. Ze zou een paar verdiepingen moeten klimmen om hen goed in het oog te kunnen houden. Snel begaf ze zich in tegengestelde richting als Kyran. Voor deze ene keer was ze blij dat ze zo klein was. Gelukkig hoefde ze niet steeds te bukken in de lage Chtonische deuropeningen en gleden haar voeten niet uit op de smalle treden. Een zwerm duiven vloog langs een nabijgelegen venster. Deirdre betrapte zich erop dat ze over Shannon piekerde. Was het terecht dat Nicodemus zoveel vertrouwen in de oude magiër had? Zou ze hem durven aan te spreken?

Omdat die vragen haar zo in beslag namen, hoorde ze de voetstappen pas toen ze een hele ronde had geklommen en op de volgende verdieping was aangekomen. Boven aan de trap bleef ze staan. De voetstappen hielden ook op.

‘Zit me niet als een moederkloek achterna, Ky. Je zou de bewakers volgen.’

Eerst viel er een diepe stilte, maar toen klonken de voetstappen weer, deze keer in looppas. Haar hart sloeg over. De magiërs hadden haar geen toestemming gegeven haar zwaard bij zich te houden. Automatisch zocht ze iets om zich mee te verweren en haar ogen vielen op de horizontale spijlen die de Chtoniërs in de ramen hadden gezet. Ze rende erheen en greep twee staven die muurvast in de raamlijst waren bevestigd. Geen levend wezen kon ze lostrekken, maar Deirdre hoefde alleen haar voet tegen de muur te zetten en er een ruk aan te geven. De tralies schoten onmiddellijk los en een paar wolkjes verpulverd steen vielen naar beneden.

De voetstappen klonken nu luid en galmend. Ze dook in elkaar en stak de twee ijzeren staven in Spirische vechtstijl omhoog. De figuur die de trap op kwam gerend, droeg een sjofele witte mantel, die meer weg had van een haastig in elkaar geflanst laken dan van een echt kledingstuk. Over zijn hoofd droeg hij een grote witte kap die zijn hele gezicht verborg.

Toen Deirdre haar primitieve wapens ophief, rende het schepsel juist door een bundel zonlicht. Het licht werd weerkaatst door wat hij in zijn hand hield, een fonkelend rechthoekig voorwerp. Het schijnsel verblindde haar even. Pas toen het schepsel nog maar een paar passen van haar verwijderd was, herkende ze het stalen geval als een eeuwenoud Lornisch slagzwaard.

‘Luister goed.’ Shannon ging op de muur staan aan het einde van de Satale Overloop. ‘We hebben weinig tijd.’ Azure zat op zijn schouder en keek in zijn plaats goed rond.

‘Natuurlijk, magis–’

Slechts enkele centimeters voor hem liep de muur vijfentwintig meter loodrecht omlaag naar het beschaduwde impluvium, een diep bassin om regenwater op te vangen en het vervolgens door een reeks aquaducten naar de bewoonde delen van Sterrenstee te leiden. Onder het wateroppervlak bevonden zich grote kleppen en schuiven. Nicodemus meende eerst dikke grijze vissen te zien rondzwemmen, maar even later begreep hij dat het de spreukbeelden waren die het systeem bedienden.

Achter het impluvium lag over een breedte van anderhalve kilometer een verzameling aflopende daken, gevels en goten waarlangs de regen in het bassin kon afvloeien. Deze stedenbouwkundige structuur, een samenstel van de uiteenlopende gebouwen in het zuidoostelijke deel van de stad, stond bekend als het compluvium. Waar je maar keek, zag je hurkende, bukkende of kruipende constructies, de zogenaamde gootbeelden, die bezig waren bladeren uit de aquaducten te vissen, vogels te verjagen of lekkende daken te repareren.

‘Onvoorstelbaar,’ fluisterde Nicodemus.

‘Al deze spreukbeelden staan onder leiding van de partij waartoe ik ooit heb behoord,’ vertelde Shannon, terwijl hij zo snel mogelijk naar een wenteltrap liep die aan de andere kant van de muur lag. ‘Als jij of de jongens in de Trommeltoren gevaar lopen, moet je ze allemaal hiernaartoe brengen. De woesteling die de Satale Overloop bewaakt, luistert naar jouw bevelen. Je moet de jongens meenemen naar het compluvium en ze daar verbergen. Het is enorm uitgestrekt en de spreukbeelden weten veel geheime schuilplekken.’

Nicodemus slikte moeizaam. ‘Welk gevaar? Van de moordenaar? Van de bewakers?’

‘Dat komt nog,’ antwoordde Shannon geprikkeld. ‘Eerst moet ik je uitleggen wat je moet doen. Kom.’ Ze waren bij de wenteltrap gekomen en renden de smalle treden af. Azure bewoog haar kopje heen en weer om te zien waar ze heen gingen.

Onder aan de trap bevond zich een afgesloten tunnel, die door een gebouw liep dat Nicodemus niet kende. Met behulp van een paar wachtwoorden in het Numinus opende Shannon het hek en zette dat wijd open. ‘Als zelfs het compluvium niet veilig is, moet je de jongens hierheen brengen.’ Azure begon nerveus te fluiten toen ze naar binnen liepen. ‘Pas op je hoofd.’

Het was een lange, donkere tunnel, maar wadend door het enkeldiepe water kwamen ze bij het volgende hek. Shannon liet het slot openspringen en bracht Nicodemus naar een soort terras dat uitkeek op de kaarsrechte wand van de Pinakelbergen. Ze hadden de meest oostelijke muur van Sterrenstee bereikt. Shannon rende over het terras naar de opgang van de Spilbrug. Naast de brug stond een ander vierarmig spreukbeeld met een havikskop. Voor het spreukbeeld bleef hij staan en richtte zich tot zijn assistent. ‘Hier moet je de jongens naartoe brengen. Dit schrikbeeld bewaakt een reeks constructies en spreuken die we de Fopladder noemen. Het is de enige manier om uit Sterrenstee te ontsnappen als je niet door de poort kunt. In geval van nood kun je met de jongens het bos in vluchten en ze naar Grauws Kruising leiden.’ Hij diepte een beurs op uit zijn pij en gooide hem naar Nicodemus.

Toen de jongeman hem opving, rinkelde de inhoud. ‘Magister!’ riep hij uit toen hij de beurs had opengemaakt. ‘Dit is genoeg goud om het hele dorp op te kopen.’

‘Zolang het maar genoeg is om jullie vlucht en overnachting te bekostigen.’

‘Maar als er gevaar dreigt, moet ik toch eerst naar u toe?’

‘Misschien heb je daar geen tijd meer voor.’ Hij wreef in zijn blinde ogen. ‘En trouwens, je loopt pas echt gevaar als ik er niet meer ben.’

Met een zwaard vol roestplekken haalde het schepsel uit naar Deirdres keel. Ze sprong naar achteren, waar ze haar voeten soepel op de smalle treden zette. De slordige witte kap van haar tegenstander bedekte nog steeds zijn gezicht. Hoe was het mogelijk dat hij iets zag, vroeg ze zich af. En waarom nam hij het risico haar in Sterrenstee aan te vallen, waar hij geen gebruik kon maken van magie?

Het merkwaardige wezen sloeg toe met een bovenhandse slag. Ze pareerde hem met de staaf die ze rechts vasthield, maar haar wapen werd door de klap bijna uit haar hand geslagen. Het wezen bezat een kracht die niet voor de hare onderdeed. Ze gaf hem een mep met de andere staaf.

Het schepsel hief net op tijd zijn linkerarm op om zijn hoofd te beschermen. De kracht waarmee de ijzeren staaf op zijn onderarm terechtkwam, had met gemak een steen kunnen splijten, maar ze hoorde geen botten kraken. Wel boorde de spijl zich vijf centimeter naar binnen om daar te blijven steken.

Het vreemde wezen draaide opzij. Door de plotselinge beweging verloor Deirdre haar greep op de staaf, die uit haar hand glipte. Het monster haalde opnieuw uit. Deirdre ontweek hem, maar bleef met haar hiel achter een trede haken en viel achterover. Het schepsel hief het zwaard boven zijn hoofd. De staaf stak intussen nog steeds uit zijn onderarm.

Klei! Tot haar schrik besefte ze dat het vreemde schepsel van klei was gemaakt. Fluitend kwam het slagzwaard omlaag. Deirdre liet zich naar rechts rollen en hoorde de kling op de trede naast haar afketsen, maar toen ze opkeek, flitste het wapen alweer op haar af.

Met beide handen hief ze de andere staaf op. Staal raakte staal met een oorverdovend gerinkel. Ze schopte van zich af. Haar hiel knalde dwars door zijn knie heen. Elk normaal kniegewricht van botten, pezen en bloed zou onder het geweld zijn bezweken, maar ze voelde dat het vlees van het schepsel gewoon meegaf. Hoewel het wezen met een snerpende gil in elkaar zakte, wist ze dat haar schop geen blijvende schade had aangericht.

Om een of andere reden had het monster geweten dat Deirdre geen gebruik kon maken van magie of van haar zwaard. Doordat het schepsel zelf van klei was gemaakt, had het van botte wapens niets te vrezen, hoe bekwaam ze ook werden gehanteerd. Alleen als Deirdre het ware lichaam van de schrijver vond, kon ze het geval uitschakelen.

Nu ze wist dat een nieuwe aanval tijdverspilling was, krabbelde ze overeind en vluchtte de trap op.

‘Maar waarom zou u er niet meer zijn?’ vroeg Nicodemus.

‘Ga met me mee naar de Spilbrug,’ zei Shannon vermoeid.

Ze liepen naast elkaar en hoorden de luide echo van hun klikkende hakken op de brug. In de diepte lag een bos met naaldbomen, en vóór hen de loodrechte bergwand. Onder het lopen vertelde Shannon zijn assistent alles wat hij wist: over de moord op Nora Finn, zijn ontmoeting met de niet-menselijke moordenaar, Amadi’s verdenkingen, de contraprofetie en de dood van Eric en Adan.

‘Hemelse goedheid!’ riep Nicodemus uit. ‘Die kleine Eric Everzoon met zijn lange bruine haar? Is hij dood? En Adan ook?’ Hoewel hij geen van beide jongens goed had gekend, was hij geschokt door het bericht van hun plotselinge dood. ‘Magister, toen ik vandaag een dutje deed, droomde ik van een monster dat een noviet aanviel bij de open plek even buiten Sterrenstee.’ Hij beschreef het bleke schepsel en vervolgens de grot vol vreemde schildpadden.

Shannon antwoordde niet meteen. Toen ze halverwege de brug waren, stak een koude windvlaag op, zodat Nicodemus’ pij klapperde en zijn haar alle kanten uit woei. Uiteindelijk nam Shannon het woord. ‘Deze nieuwe nachtmerrie – waarin jij zowel jezelf was als de figuur op de tafel – klinkt eveneens als een vorm van viervoudige gedachten. Wat weet je over de verschillende niveaus van cognitie?’

‘Ik weet dat mensen drievoudige cognitie hebben,’ antwoordde Nicodemus. ‘En dat constructies enkelvoudige of tweevoudige cognitie bezitten, die op drievoudige lijkt, maar beperkter zijn wat betreft hun gedachten, wensen en herinneringen.’

‘En viervoudige cognitie?’ vroeg Shannon.

Nicodemus aarzelde even. ‘Dat zijn ondenkbare gedachten, die alleen mogelijk zijn als er een bepaalde tekst om iemands geest is geworpen.’

‘Heel goed, maar weet je wat dat betekent?’

‘Geen flauw idee,’ gaf Nicodemus met een lachje toe. ‘Een ondenkbare gedachte klinkt als onhoorbaar geluid of verlichte duisternis.’

Shannon glimlachte. ‘Maar je hebt al ondenkbare gedachten gehad. In je dromen dacht je als jezelf en tegelijk alsof je iemand anders was. We noemen het gedeeld bewustzijn, en wat jij hebt gehad is de eenvoudigste vorm van viervoudige cognitie. Het komt er in wezen op neer dat je op z’n minst met twee breinen denkt. Het ene zit in je hoofd, het andere is gemaakt van magische teksten.’

‘Dus de moordenaar heeft een spreuk om mijn slapende brein heen gelegd waardoor ik viervoudig kan denken?’

‘Misschien heeft de moordenaar dat niet gedaan,’ antwoordde Shannon langzaam. ‘Uit wat die schurk me heeft verteld, maak ik op dat hij de dromen van Adan en Eric heeft gemanipuleerd om ze uit Sterrenstee te lokken. Maar jouw nachtmerries lijken niet bedoeld om je te lokken, eerder om je te waarschuwen. De droom over de open plek was een visioen over Erics lot. Ik denk niet dat je tegenstander je wilde laten zien hoe hij de jongen heeft vermoord.’

‘Maar waar komen die dromen dan vandaan?’

‘Dat kunnen we niet weten,’ antwoordde Shannon, in zijn baard krabbend. ‘We kunnen ons wel afvragen wat het verband is tussen de nachtmerries. Je hebt gedroomd dat de draak Trillinon aanviel en dat de moordenaar Erin aanviel. Beide gebeurtenissen hebben ook werkelijk plaatsgevonden. De zender van die dromen wil dat je weet wat er precies is gebeurd en hoe ze met elkaar samenhangen. Misschien is er wel een relatie tussen de moordenaar en de draak.’

‘En hoe zit het met die schildpadden in de grot?’

‘Dat is de vreemdste droom van allemaal. Later blijkt misschien wat hij betekent.’ Een nieuwe windvlaag rukte aan de witte vlechten van de oude man.

‘Maar waarom stuurt hij die dromen naar mij?’ vroeg Nicodemus steeds gespannener. ‘En hoe zit het met Eric en Adan? Wat heeft hun dood...’

Shannon legde een hand op zijn schouder. ‘Ik snap dat het allemaal afschuwelijk is, maar er is nu geen tijd voor angst en verdriet. We moeten logisch nadenken.’

De oude man blies met bolle wangen zijn adem uit. ‘We weten dat de moordenaar achter jou aan zit, zodat jij een magisch voorwerp kunt aanvullen, een smaragd. Ik vraag me af wat hij met “aanvullen” bedoelt, maar ik ben er zeker van dat hij de jongens uit de Trommeltoren aanvalt om jou te vinden. We moeten jou en de andere kakografen beschermen. Daarom zijn we hier.’

‘De druïde sprak over een demonvereerder die zich hier in de buurt bevindt. Moeten we niet met haar gaan praten?’

‘Niet voordat we meer over haar en de moordenaar weten.’ De magiër trok een bedenkelijk gezicht. ‘Op dit moment weten we feitelijk niets.’

Nicodemus knipperde met zijn ogen. ‘We weten dat de moordenaar mijn vermogen tot spreukschrijven heeft gestolen.’

‘Dat is wat de druïde zegt.’

Een vreemde hitte roerde zich in zijn borst. ‘Maar volgens u moet het schepsel een heilig voorwerp aanvullen. U zei zelf dat het monster had beweerd dat zijn meester de smaragd op me had gebruikt in mijn slaap. Daarom ben ik natuurlijk een kakograaf.’ Zijn handen begonnen te beven. Dat moest het zijn! Hij was door de magie beschadigd, dus de magie kon hem ook weer heel maken.

‘Magister, als ik aan dat schepsel kan ontsnappen en de smaragd te pakken krijg, raak ik mijn handicap kwijt! Misschien ben ik waarlijk de Halcyon.’

‘Ik wil zulke dingen niet van je horen.’

‘Denkt u soms dat ik de Stormvogel ben van de contra-profetie?’

De magiër schudde zijn hoofd. ‘Nee, maar na alles wat er is voorgevallen, denk ik dat je misschien toch met de profetie verbonden bent. Het is alleen te vroeg om te zeggen op welke manier.’

‘Maar het monster heeft u in de bibliotheek van magistra Finn verteld dat de smaragd hem de beheersing gaf over de Oertaal. Wat is de Oertaal?’

Een gouden Numinus sprong over tussen Azure en Shannon. De papegaai hief haar kopje op om Nicodemus te bekijken.

‘Luister, mijn jongen. De Oertaal is gevaarlijk en godslasterlijk. Je mag er in het openbaar nooit over praten.’

‘Waarom niet?’ vroeg Nicodemus, die de oude man per se wilde overtuigen dat hij niet van nature gehandicapt was.

‘Alleen heel grote magiërs mogen er kennis van nemen.’

‘Maar in deze situatie –’

De oude man stak zijn hand op. ‘Je hoeft me niet te overtuigen, maar beloof me dat je absoluut geheim houdt wat ik je ga vertellen.’

Nicodemus zwoer op elke halfgod uit de Hemelse Canon.

Met een plechtig knikje stak de magiër van wal. ‘Misschien heb je wel eens gehoord dat er aan het begin van de tijd alleen levenloze stof bestond. In die kale wereld sprak de Schepper de eerste woorden uit en dat deed hij in de Oertaal, de eerste magische taal, waaruit alle andere talen zijn voortgekomen.’ Een nieuwe rukwind blies Shannons zilvergrijze vlechten op. ‘Met die eerste woorden werd het leven op aarde en ieder schepsel geschapen. De moderne wetenschap gelooft dat daarna de Oertaal ophield te bestaan. Maar lang geleden, toen de goden na de Uittocht op het nieuwe continent waren ontwaakt, was er veel van hun herinneringen en kennis verloren gegaan. Velen deden alsof ze de taal van de Schepper kenden. Sommigen beweerden zelfs dat ze rechtstreeks met Hem konden praten. In hun pogingen de beheersing over de Oertaal te krijgen en op die manier de hele mensheid te regeren, begonnen de ontwaakte goden elkaar bloedig te vervolgen. Door de chaos en strijd die toen ontstond, stierf de mensheid bijna uit. Sindsdien wordt elke poging om de Oertaal te verwerven als een ernstige zonde beschouwd.’

Shannon zweeg om diep adem te halen. ‘Daarom komt het de moderne wetenschappers goed van pas om te geloven dat de Oertaal niet meer bestaat. Als ze het tegendeel geloofden, ontbrandden er misschien weer religieuze oorlogen die een einde zouden maken aan de vrede tussen de verschillende koninkrijken.’

Nicodemus knikte heftig. ‘Maar gelooft u er wél in? Denkt u dat de Oertaal nog bestaat?’

‘Dat geloof ik niet alleen. Ik weet het zeker.’

‘Waarom weet u dat zo zeker?’

Shannon streek bedachtzaam over zijn neus. ‘Het laatste wat ik ooit zag – het beeld dat het zicht uit mijn ogen wegnam – waren twee zinnen, geschreven in de Oertaal.’

Deirdre was al halverwege de toren toen ze van achteren werd geraakt. Haar linkerschouder deed gruwelijk veel pijn en ze viel languit op de stoffige vloer. Naast haar kletterde de ijzeren staaf op de grond, die ze even daarvoor in de onderarm van het schepsel had gestoken. Waarschijnlijk had het wezen de staaf naar haar toe gegooid.

Ze draaide zich om en kon net op tijd opstaan om zich met de andere stang te verweren tegen een neerwaartse slag en die met een snelle stoot te pareren. Het in het wit gehulde schepsel sprong achteruit. Met het gevest van zijn slagzwaard in beide handen stak hij weer toe. Deirdre mepte de kling weg en maakte van de opening gebruik om haar elleboog in zijn gezicht te planten. Door de klap sloeg ze iets plat wat waarschijnlijk zijn neus was geweest.

Luid krijsend viel het wezen neer. Een wolk stof dwarrelde op toen hij met zijn rug de vloer raakte. Deirdre dook naar het zwaard, maar het monster was haar te snel af. Hij kroop bij haar vandaan en hield het wapen buiten haar bereik. Sissend trof hij haar in haar zij. Toen de kling over haar ribben schraapte, werd het even heel donker. Deirdre sprong weg en viel naar achteren. Het schepsel probeerde op te staan, maar ze gaf hem een gelaarsde trap in zijn nek. Met een gesmoorde kreet klapte het wezen ruggelings tegen de grond. Deirdre wist zich omhoog te werken en boorde de staaf in zijn weke vlees.

Daarna sloeg ze op de vlucht.

Stomverbaasd keek Nicodemus zijn meester aan. ‘Bent u blind geworden door de Oertaal?’

De groot-magiër wreef vermoeid in zijn ogen. ‘Het verhaal begint in Astrophel. Ik was een fervent liefhebber van het politieke spel en een tikje arrogant. Op een gegeven moment werd ik verliefd op de achternicht van de provoost en toen ze in verwachting raakte, zijn we in het geheim getrouwd.’

Nicodemus knikte.

De oude man vervolgde: ‘Mijn vijanden kwamen erachter en grepen het aan om me zwart te maken. Het werd een gemeenschappelijk strijdpunt voor de ontevreden groeperingen, die ernaar streefden dat de Orde meer invloed in de koninkrijken zou krijgen. De provoost hoopte het schandaal in de kiem te smoren door aan te kondigen dat hij mijn vrouw en het kind weg zou sturen, ieder naar een andere plek, waar ze onvindbaar waren voor mij én de ontevreden groeperingen. Daar was ik verschrikkelijk bang voor. Ik vond dat ik iets moest doen voordat mijn vrouw was bevallen en de provoost haar van haar kind kon scheiden. En daarom zocht ik... goddelijke hulp.’

‘Hebt u Hakeem aangesproken, onze god?’

Shannon knikte.

‘Maar niemand... u ... hoe?’ stamelde Nicodemus.

De magiër glimlachte fijntjes. ‘Er bestaat een mondelinge overlevering onder taalkundigen die literaire bolwerken proberen binnen te dringen. Door mijn onderzoek naar tekstuele intelligentie had ik een voorsprong. Ik schreef een viervoudige cognitiespreuk waardoor ik net zo kon denken als het bolwerk.’

‘Denken als een bolwerk?’

De oude man tikte tegen zijn voorhoofd. ‘Ik weet dat het onmogelijk lijkt, maar je herinnert je misschien dat je met viervoudige cognitie het ondenkbare kunt denken. Beter kan ik het je helaas niet uitleggen, of ik moet de tekst over je heen werpen. Het komt er in het kort op neer dat ik gewapend met een viervoudige cognitietekst het bolwerk binnensloop om de defensieve taal uit te schakelen waarmee het was omgeven. Eerst moest ik me door een kilometer dikke verdedigingswal snijden en hakken voordat ik de tempel van onze god had bereikt.’ Met een bredere glimlach ging hij verder: ‘Toen ik aankwam, zat Hakeem aan zijn bureau te lezen. Hij manifesteerde zich als een magere man met een bruine tint, zilvergrijs haar en een lange baard. Prozaïscher kun je het je bijna niet voorstellen. En daar kwam ik zijn tempel binnenstrompelen, van top tot teen bewapend met aanvalsspreuken en onder het bloed. Zonder op te kijken stak Hakeem zijn hand op en zei: “Een ogenblikje, jongen, ik heb dit hoofdstuk bijna uit.”’

Nicodemus keek alsof hij water zag branden. ‘En toen?’

‘Hij las natuurlijk het hoofdstuk uit,’ zei Shannon lachend. ‘Ik wierp me aan zijn voeten en smeekte om genade. Ik zei dat ik alles voor mijn gezin overhad. Ik zou elke taak op me nemen, hoe zwaar ook, en als het moest zou ik zelfs mijn leven geven.’ Shannons mond veranderde in een grimmige streep. ‘Hakeem had inderdaad een taak voor mij. Een kwaadaardige godenspreuk van een van Hakeems vijanden was door zijn verdediging heen gebroken en had zich in zijn ark verschanst, de fysieke zetel van zijn ziel. Zijn pogingen om de verraderlijke vloek te verjagen waren op niets uitgelopen. De vloek kon niet uitgeschakeld worden, maar moest op een ander overspringen.’

‘Dus Hakeem dwong u de vloek over te nemen.’

‘Dat was geen dwang maar een zegen. De vloek was geschreven om een godheid te vernietigen en had het niet speciaal op mensen voorzien. Er bestond een kans dat hij me met rust zou laten, maar hij kon me ook onmiddellijk doden. Het maakte me niets uit. Zonder mijn vrouw en zoon wilde ik toch niet leven.’

‘Was de vloek in de Oertaal geschreven? Weet u daarom dat de Oertaal nog bestaat?’

Shannons gezicht betrok. ‘De goddelijke vloek plantte bepaalde kennis in het brein van zijn slachtoffer en probeerde met behulp van die kennis het slachtoffer kwaad te doen. Zonder omhaal zei Hakeem dat hij een godenspreuk zou gebruiken om mijn herinneringen aan de tekst te wissen, mocht ik het overleven.’ Shannon kneep zijn witte ogen dicht. ‘Ik herinner me dat ik een donker kamertje binnenging. Ik herinner me Hakeems ark, een hoge kristallen obelisk, beschreven met bewegende runen. Daarna werd alles wazig. Ik verplaatste me in hoog tempo zonder me te bewegen. Er verschenen twee zinnen. De ene draaide zich om de andere heen, als twee parende slangen. De runen explodeerden en een pijnscheut doorstak mijn ogen. Daarna niets meer. Geen beeld, geen visioen, alleen... blindheid.’

Nicodemus hield zijn adem in.

Zuchtend ging Shannon verder: ‘Ik werd wakker in een trekkerswagen die op weg was naar Besh-Lo. Hakeem had alle magiërs van Astrophel schrik aangejaagd om ervoor te zorgen dat ze mijn vrouw en zoon met rust zouden laten. Hij had zelfs de kooplieden in dienst van de Orde gedwongen mijn vrouw een goede betrekking te geven in een van hun handelshuizen. Zijn bescherming strekte zich echter niet tot mij uit, misschien als straf omdat ik zijn tempel was binnengedrongen. Hij hielp me niet toen de provoost beslag legde op mijn onderzoeksteksten en me naar Sterrenstee verbande.’

Nicodemus wachtte even uit medeleven, maar stelde toen de vraag waar het hem om was begonnen. ‘Hebt u de Oertaal geleerd door die goddelijke vloek?’

‘Inderdaad. Hakeem wiste al mijn herinneringen aan de spreuk, behalve het beeld van die twee met elkaar verweven zinnen. Tot nu toe heb ik geen levende ziel verteld dat ik ze nog wist, want ik was altijd bang dat Hakeem me pijn zou doen als hij die zinnen alsnog zou verwijderen.’

Nicodemus voelde zijn hart overslaan. ‘Dus het is waar: de Oertaal bestaat. Dan zou er een verband kunnen zijn tussen mij en die taal, en zit het monster daarom achter me aan. Dat moet het zijn. Ik hoor helemaal geen kakograaf te zijn.’

Shannon stak zijn hand op. ‘Je trekt overhaaste conclusies. Het schepsel zei dat hij je nodig had om een smaragd aan te vullen. Hij heeft niets over de Oertaal gezegd. Je moet weten dat geen mens de Oertaal kan bevatten.’

‘Hoe weet u dat?’

‘Omdat de Oertaal slechts uit vier runen bestaat.’

Een windvlaag over de brug woei Nicodemus’ zwarte haar omhoog en blies Azure van Shannons schouder. De arme vogel klapperde hard met haar vleugels om niet weggeblazen te worden.

‘Vier runen!’ riep Nicodemus verbaasd, terwijl hij zijn haar in bedwang probeerde te houden. ‘De grondtaal van alle talen bestaat slechts uit vier runen!’

Shannon stak zijn arm uit, zodat Azure erop kon neerstrijken. ‘Het waren merkwaardige runen met eenvoudige geometrische vormen. Twee waren zeshoeken met een paar lijntjes erin, de andere twee waren vijfhoeken die vastzaten aan hetzelfde soort zeshoeken.’

‘Hoe kan dat nou?’

‘Het is inderdaad onvoorstelbaar,’ zei Shannon, terwijl Azure op zijn arm landde. ‘De eenvoudigste gemeenschappelijke taal bestaat al uit tweeëntwintig runen. En de ingewikkeldste, de hoge taal van de sjamanen, heeft er meer dan zestigduizend.’

Toen de wind afnam, stak Nicodemus zijn haar onder de kap van zijn pij weg. ‘Maar een taal met vier runen kan slechts vier woorden van één teken hebben, zestien woorden van twee, vierenzestig woorden van drie, enzovoort.’

‘Precies. Daarom zijn woorden in de Oertaal erg lang. Ervan uitgaande dat een gewone taal ongeveer honderdduizend woorden heeft en het Numinus drie keer zoveel, zal de Oertaal een woordenschat hebben van op zijn minst driehonderdduizend. Dat betekent dat het woorden nodig heeft van...’ In stilte begon hij een berekening te maken. ‘Van negen runen om al die woorden te maken. Maar als ik twintig runen had, hoefden de woorden maar...’ Weer een stilte. ‘Maar uit vijf runen te bestaan.’

Nicodemus sloot zijn ogen en ging in gedachten na hoe zijn leraar tot die uitkomst was gekomen.

Shannon zuchtte diep. ‘Met slechts vier runen zouden die lange woorden bijna niet van elkaar te onderscheiden zijn. Stel je eens voor dat je duizend getallen van negen cijfers moet onthouden die bestaan uit de getallen één tot en met vier. Onmogelijk. En de zinnen zouden uit honderden, misschien wel duizenden tekens bestaan. Dat lijkt wartaal.’

Nicodemus hield op met rekenen en schoot in de lach. ‘Als je in die taal zou moeten spellen, was iedereen kakograaf.’

Shannon wilde iets zeggen, bedacht zich, fronste zijn wenkbrauwen, opende zijn mond en sloot hem weer. Uiteindelijk zei hij: ‘Dat is een heel diepzinnige opmerking.’

‘O ja?’

De wind draaide en kwam nu uit Sterrenstee, van waaruit hij de herfstgeuren van vermolmde bladeren en houtvuren aanvoerde.

Shannon knikte. ‘Misschien is het brein van een kakograaf niet goed afgesteld op de taal die hij moet leren. Misschien heeft jouw brein wel moeite met het reproduceren van de manier waarop we in onze taal betekenissen overbrengen. Toch is jouw structuur niet zonder logica, want als ik je teksten redigeer, werken ze wél.’

Nicodemus knikte met rode oren van verlegenheid.

‘Zouden we bijvoorbeeld een taal kunnen ontwerpen die jouw brein gemakkelijk kan verwerken? Als dat waar is, kan het omgekeerde ook. Dan kan er ook een taal worden opgesteld die zo ingewikkeld is dat geen enkel brein, hoe intelligent ook, de woorden foutloos kan schrijven.’

‘O,’ zei Nicodemus, toen het tot hem doordrong wat Shannon bedoelde. ‘Misschien heeft de Schepper dat gedaan toen hij de Oertaal schiep. Het moest zo’n ingewikkelde taal worden dat iedereen die haar probeerde te lezen of te schrijven wel kakografisch moest worden.’

‘Nog erger dan kakografisch. Volslagen analfabeet.’

Nicodemus’ handen begonnen weer te trillen van opwinding. ‘Misschien is er wel een verband tussen de Oertaal en mijn kakografie. Dan heeft de druïde gelijk. Misschien heeft het monster een deel van mij gestolen en in de smaragd gedaan. Dan hoor ik dus eigenlijk helemaal niet gehandicapt te zijn.’

Zonder te antwoorden beende Shannon naar het eind van de Spilbrug. Daar doemde de berghelling op met de Chtonische rotsgravures van klimopbladeren links en van geometrische patronen rechts van de brug. Eindelijk begon de oude man weer te praten. ‘Misschien zien we inderdaad de profetie in vervulling gaan. De aanval van vanochtend op Trillinon kan een strijd inluiden waardoor alle koninkrijken worden meegesleurd en de taal zelf wordt bedreigd. Maar op het ogenblik ben ik vooral bevreesd voor de verandering die ik bij jou bemerk.’

Hij stond stil om Nicodemus aan te kijken. ‘Geloof je werkelijk dat jij de Halcyon bent?’

‘Ik-k –’ stotterde de jongeman. ‘Vindt u het erg dom als ik denk dat de druïde misschien gelijk heeft?’

De oude magiër schudde zijn hoofd. ‘Helemaal niet. De huidige gebeurtenissen lijken te bevestigen dat jij met de profetie bent verbonden. Ik heb ook gemerkt dat je een vreemd effect op sommige teksten hebt. Gisteravond, toen je dat spreukbeeld in de bibliotheek in de war gooide, heb je haar denken onbedoeld op een hoger plan gebracht. Dat is nog nooit vertoond. Misschien komt het doordat je toch de Halcyon bent of op een andere manier met de profetie bent verbonden. Maar je hebt mijn vraag nog niet beantwoord. Geloof je werkelijk dat je de Halcyon bent?’

‘Ik heb er... ik weet het niet zeker. Ik denk dat u gelijk hebt. We mogen geen overhaaste conclusies trekken. Maar het gaat me vooral om mijn kakografie. Als de moordenaar met behulp van de magie mijn vermogen tot spreukschrijven heeft gestolen, zou ik het met behulp van de magie ook weer terug kunnen krijgen!’

Shannon sloeg zijn armen over elkaar. ‘Wat vind je belangrijker: het vervullen van je rol in de profetie of verlost worden van je kakografie?’

Nicodemus schudde zijn hoofd. ‘Als een demonvereerder mijn vermogen heeft afgenomen om spreuken te maken, zijn die twee met elkaar verbonden. Begrijpt u het niet? Misschien ben ik helemaal geen echte kakograaf.’

‘Geen echte?’ vroeg Shannon met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Zelfs als je beperking volledig werd weggenomen, kan niet ongedaan gemaakt worden wat er met je is gebeurd. Ook als je geen kakograaf meer zou zijn, verandert het niets aan wie je bent en waar het om gaat.’

Nicodemus wist niet wat hij hoorde. ‘Maar álles zou anders worden!’

‘Misschien is dit niet het goede tijdstip om hierover te spreken.’ Shannon liep verder.

‘Zou u boos worden als ik leerde spreukschrijven?’ vroeg Nicodemus, achter de oude man aan rennend.

‘Waarom vraag je dat?’ Shannon bleef gewoon doorlopen.

‘U ontneemt me alle hoop dat ik ooit een volwaardig mens word.’

‘Dat hoef je niet te worden. Dat ben je al. Je wordt niet –’

Voor het eerst in zijn leven viel Nicodemus zijn leraar opzettelijk in de rede. ‘Als u dit volwaardig noemt, als ik nooit méér kan worden dan uw troetelkakograaf, begrijp ik niet waarom ik zo nodig moet blijven leven.’

Ze bleven beiden staan.

Nicodemus besefte dat hij de laatste woorden bijna had uitgeschreeuwd. Hij draaide zich om naar de reling van de brug, legde zijn handen erop en haalde diep adem. In de diepte zweefde een valk boven de met pijnbomen en keien bezaaide helling. Sommige bomen waren gestorven en veranderd in houten skeletten.

‘Troetelkakograaf,’ herhaalde Shannon langzaam. ‘Ik begrijp het.’

‘Ik weet dat u uit elke nieuwe lichting een jongen met beperkingen uitkiest,’ vertelde Nicodemus. ‘Devin weet het ook. Gloeiende hemel, de hele academie weet het.’

Er viel een drukkende stilte, waarin de wind opnieuw opstak en aan hun pij rukte.

Eindelijk sprak Shannon met zachte, aangeslagen stem: ‘De ballingschap uit Astrophel heeft me bijna kapotgemaakt. Ik had alles verloren: mijn vrouw, mijn zoon, mijn gezichtsvermogen en mijn onderzoek. Het scheelde weinig of ik was eraan onderdoor gegaan.’

Nicodemus draaide zich om naar zijn leermeester. Azure stak Shannon haar gebogen kopje toe, zodat de magiër haar kon kroelen.

‘Mijn onderzoek stelde niets voor,’ vertelde de oude man ernstig. ‘In Astrophel had ik fantastische ontdekkingen gedaan, maar hier kon ik nog geen kwart van mijn vroegere werk doen. In Astrophel had ik een hele staf van briljante assistenten tot mijn beschikking. In Sterrenstee leerde ik kakografische novieten hoe ze zichzelf niet moesten bezeren. Het gekonkel hier herinnerde me voortdurend aan mijn eigen zonden.’

De oude man snoof geërgerd. ‘Jaren heb ik verspild met treuren over mijn verliezen, tot een kakografische jongen me op zekere dag kwam bedanken voor wat ik hem had geleerd. Om eerlijk te zijn, had ik niet meer gedaan dan wat er van me werd verwacht. Maar toen ik zag hoe geëmotioneerd de jongen was en dat hij snakte naar een beetje vriendelijkheid, zag ik een nieuwe taak voor me weggelegd. De jongen heette Allen en hij was Lornisch. Tegenwoordig werkt hij in de bibliotheek van Astrophel. De Noordelingen hebben geen flauw idee dat de man met de kap van een bibliothecaris eigenlijk een kakograaf is.’

Shannon zweeg een tijdje. ‘Heb ik hem tot assistent gemaakt omdat ik medelijden met hem had? Omdat ik een kakograaf nodig had om de baas over te kunnen spelen? Omdat ik me even belangrijk wilde voelen als toen ik het College van Bestuur toesprak? Als je dat denkt, Nicodemus Kras, ben je een grote stommeling.’

De jongeman dacht even na. ‘Maar waarom hebt u mij tot assistent gekozen?’

Shannon wees naar zijn melkwitte ogen. ‘In de loop der tijd ben ik de kakografen gaan begrijpen en zij begrijpen mij. Ik heb jou gekozen omdat ik meende jou het best te kunnen helpen. Bovendien ben je een goede assistent. Als je een woordennet weeft, heb ik nog maar een kwart van de tijd nodig om daar een spreuk van te maken.’ De oude man bromde. ‘Is het zo duidelijk?’

Toen Nicodemus geen antwoord gaf, zette de oude man zich weer in beweging. ‘Kom, de bewakers zullen binnenkort hun achterstand hebben ingelopen.’

Zwijgend liepen ze een groot stuk over de brug naar de bergwand.

De echo van hun voetstappen klonk bijna onnatuurlijk luid. Nicodemus haalde diep adem. ‘Neem me niet kwalijk, magister, maar... als het mogelijk is een eind aan mijn kakografie te maken –’

‘Ik begrijp het wel,’ zei Shannon kortaf, terwijl ze voor de steile wand stilhielden. ‘Nu iets anders, weet je waarom we over de Spilbrug lopen?’

‘Omdat magistra Finn hier is vermoord.’ Nicodemus keek naar de grote klimopbladeren die in de rots waren uitgesneden.

‘Precies. Ik vroeg me af of er een speciale reden was dat ze op deze brug is gestorven. Daarom wilde ik met mijn blinde ogen de bergwand zien. Ik dacht dat ik door het steen heen misschien een verborgen spreuk kon zien, een soort aanwijzing.’ Hij zuchtte. ‘Maar hoe diep mijn zicht zich ook door het gesteente boort, ik kan niets vinden.’ In het Numinus schreef hij een paar zinnen, die hij naar de helling wierp. ‘Het lijkt erop alsof er alleen maar rots is.’

Nicodemus ging iets naar achteren om het zeshoekige figuur op de rotswand te bekijken. ‘Magister, u zei dat de runen van de Oertaal zeshoekig waren. Lijken ze soms op die Chtonische tekens?’ Hij wees naar de rotstekening.

Shannon schudde zijn hoofd. ‘Sinds ik in Sterrenstee woon, heb ik die tekening talloze keren bestudeerd, maar ik kan geen gelijkenis vinden.’

De jongeman wierp een vluchtige blik op zijn leraar en vroeg zich af of zijn leermeester nog steeds van streek was. ‘Gelooft u wat de mensen zeggen: dat de Chtoniërs over deze brug aan het Neosolaire leger zijn ontsnapt? Denkt u dat ze naar de vallei van de Hemelse Boom zijn gevlucht?’

‘Nee, de geschiedkundigen hebben gelijk: de Chtoniërs zijn tot de laatste man uitgeroeid.’ Hij draaide zich om naar Sterrenstee. ‘Hier is niets te zien. Kom mee.’

Nicodemus bleef even staan en liep toen achter hem aan. ‘Wat gaan we nu doen?’

‘We gaan op onderzoek uit naar onze vijand,’ antwoordde Shannon. ‘We weten dat de moordenaar van vlees is gemaakt, maar in klei verandert zodra hij door een zwaard wordt geraakt. We moeten een informatieve tekst over zulke schepsels zien te vinden. Normaal gesproken zou ons dat weken kosten, maar het gaat sneller als we een kleine wijziging aanbrengen in ons onderzoek van vanmiddag met magister Kleinwoud.’

Nicodemus merkte dat zijn blik weer naar de rotstekeningen werd getrokken. ‘Dat begrijp ik niet.’

‘We beschikken over een bijzonder krachtig, magisch voorwerp dat de Index heet. Daarmee kunnen we heel snel een heleboel teksten doorzoeken. Onze Index is niet zo krachtig als de zoekmachine in Astrophel, maar de resultaten zijn nog steeds verbluffend. Jij moet tegen het eind van ons onderzoek Kleinwoud en de bewaker afleiden, zodat ik stiekem in de Index kan kijken.’

‘We kunnen toch gewoon vertellen dat we nog iets moeten opzoeken?’

Shannon schudde zijn hoofd. ‘Zowel Kleinwoud als de bewakers zullen ons daar geen toestemming voor geven. Dat merk je nog wel. Na het onderzoek moet je maar zorgen dat je goed slaapt. Vandaag lijkt wel een nare droom.’

‘Een nare droom,’ herhaalde Nicodemus. Hij bleef staan en draaide zich om teneinde de Chtonische tekens nog eens goed te bekijken.

De magiër bleef ook staan. ‘Wat is er?’

Nicodemus opende zijn mond in een poging de beelden onder woorden te brengen die door zijn hoofd flitsten. Pas na een tijdje kon hij iets uitbrengen. ‘In mijn droom, de droom van vanmiddag toen ik een dutje deed, was ik in een ondergrondse grot, waar een in het wit gekleed lichaam lag dat een groene smaragd vasthield.’ Hij keek Shannon over zijn schouder aan. ‘Een groene smaragd! De moordenaar zei toch dat hij een smaragd moest aanvullen?’

De oude man fronste zijn voorhoofd.

Nicodemus wees naar de afbeeldingen van de klimop. ‘In mijn droom was de vloer bedekt met klimop. Uit het donker kwamen vreemde schildpadden. Het waren er honderden, die sissend een gruwelijke dood stierven doordat hun schilden uit elkaar barstten.’

‘Wat hebben die schildpadden ermee te maken?’

‘Kijk eens naar die zeshoekige figuren.’ Nicodemus wees naar de andere Chtonische rotstekening. ‘Dat patroon lijkt sprekend op de schaal van een schildpad.’

Deirdre sprintte door de schemerige gang. Aan haar linkerhand bevonden zich donkere Chtonische deuropeningen, aan haar rechter getraliede ramen. Ze hoorde het fanatieke gebonk van de voetstappen. Het wezen achtervolgde haar weer.

Ze maakte een ronde door de toren en liep de volgende trap op. Plotseling leek het plafon te scheuren en uiteen te vallen in honderden fladderende beestjes. Vleermuizen! Ze hadden hun verblijfplaats hierboven in de toren, wat te merken was aan de zachte laag uitwerpselen op de grond.

Deirdre rende verder. De steekwond in haar ribben was oppervlakkig en genas snel, maar toch voelde ze bij elke inademing een pijnscheut. Haar gewaad zat onder het bloed.

Het wezen achter haar krijste.

Met verdubbelde inspanning liep ze een ronde om de volgende trap te beklimmen, maar daar bleef ze abrupt staan. In plaats van een trap zag ze de toegang tot een torenbrug. De felle middagzon scheen op het grijze gesteente. ‘Nee!’ Ze mocht de toren niet verlaten, want buiten de muren van Sterrenstee kon het schepsel magie gebruiken. ‘Nee!’ Wanhopig draaide ze zich om.

De voetstappen echoden door het trappenhuis. Ze rende naar een van de vele zwarte deuren die op de gang uitkwamen. Het was een dikke, metalen boogdeur. Erboven zat een laag raampje met tralies ervoor. Ze trok aan de klink, maar er gebeurde niets. Ze gaf er een flinke ruk aan... en met een metalig geknars sprong de deur een kwartslag open.

Ineens voelde ze zich licht in haar hoofd worden. ‘Godin, alstublieft, niet nu,’ fluisterde ze terwijl ze het donkere vertrek binnenglipte. Haar handen begonnen te trillen.

Het was een rechthoekig vertrek met een eeuwenoud stenen bed tegen de muur. In een hoek zat een kluitje ratten angstig te piepen. Met een luid geknars trok ze de deur achter zich dicht. Haar handen schokten. Haar maag voelde opgeblazen aan. ‘Nee, nee,’ riep ze klaaglijk terwijl ze naar het stenen bed strompelde. Haar hartslag ging langzaam en onregelmatig.

Ze kreeg een aura! Haar gezicht en hals tintelden alsof een zomerbries over haar huid streek. Met lange, onregelmatige teugen haalde ze adem. De wereld werd ineens wonderschoon, zodat ze wel kon juichen van vreugde. Toen begaven haar benen het en ze viel op de grond.

Achter haar klonk een kakelende lach.

Ondanks haar gevoelloze handen slaagde ze erin zich om te draaien. Binnen was het aardedonker, maar door het getraliede raampje stroomde een fel, wit licht. Het schepsel stond op de gang.

Knarsend ging de deur open en er viel een rechte streep licht naar binnen. Het schepsel gaf nog een ruk en toen werd de lichtstreep helderder. Weer klonk zijn honende lach en al snel zou hij de deur helemaal open hebben gewrikt. Deirdre probeerde te schreeuwen en op te staan, maar ze zat te diep in haar aura. Haar handen trilden hevig en een zalige warmte kroop over haar rug naar beneden.

‘Nee, we kunnen onderhandelen,’ hoorde ze zichzelf kreunen. ‘We kunnen onderhandelen!’

Door het raam zag ze het schepsel aarzelen. Met zijn bleke handen tilde hij zijn kap op. Ingespannen probeerde ze zijn gezicht te onderscheiden.

Toen volgde er een explosie van licht. Ze raakte buiten bewustzijn en werd meegesleurd door de hevigheid van haar aanval.