Hoofdstuk 39

Nicodemus keek fronsend naar Tulki’s woorden. Er stond: ‘De vorige eugraaf kwam woedend uit het Bestiarium. Hij was boos en sloeg wartaal uit. Volgens hem was de kennis die hij had opgedaan een vloek voor hem.’

Toen hij opkeek van het bericht, zag hij dat de geest aan zijn witte paardenstaart frunnikte. Ze stonden voor een koepelvormige ruïne, die was begroeid met klimop waaraan leerachtige bruine bladeren zaten. Het was donker. Overal om hen heen stonden half ingestorte muren.

Zijn drie metgezellen keken vol verbazing toe. ‘Wat heeft de geest geschreven?’ vroeg Shannon. Alle drie konden ze het Wrixlan niet lezen omdat ze de Chtonische talen niet kenden.

‘De geest probeert het me af te raden,’ antwoordde Nicodemus, met zijn blik op Tulki gericht. ‘Hij is bang dat ik erdoor van streek raak en nooit meer terugkom om hun geestesboek te vernieuwen.’

‘Zeg maar dat je altijd je belofte houdt,’ stamelde John onbeholpen.

Nicodemus knikte. ‘De geest kan je verstaan.’

Tulki liet zijn paardenstaart los om hem een antwoord toe te werpen. ‘Maar het is gevaarlijk. Toen je de Index inkeek, was dat een pijnlijke gebeurtenis, toch? Het Bestiarium is een nog krachtiger foliant.’

‘Wat was zijn antwoord?’ vroeg Shannon.

Tulki keek de oude magiër onderzoekend aan en overhandigde Nicodemus twee nieuwe zinnen. ‘Vertel de oudere over het gevaar. Hij kan je overtuigen.’

Nicodemus snoof geërgerd. ‘Hij overdrijft het gevaar van het Bestiarium omdat hij me wil ontmoedigen.’

Tulki sperde zijn ogen open. ‘Dat is niet waar!’

Nicodemus trok ongelovig zijn wenkbrauwen op.

De geest stak wanhopig zijn handen in de lucht. ‘Ik was vergeten wat een lastpakken jonge mensen soms zijn. Ik kan niet bewijzen dat het gevaarlijk is, maar ik maak me zorgen over jouw welzijn.’

De koude wind blies om de ruïnes en woei door Nicodemus’ lange haar. ‘En over je eigen welzijn.’ Hij streek een zwarte lok uit zijn gezicht.

De geest sloeg zijn armen over elkaar. ‘De vorige eugraaf was even koppig. Weet je zeker dat je niet van hem afstamt?’

‘Wat gebeurt er nu?’ wilde Deirdre weten.

‘Hij vertelt over de vorige kakograaf, die hier driehonderd jaar geleden is geweest.’

‘Prima,’ zei Shannon. ‘Probeer zo veel mogelijk over hem te weten te komen.’

Tulki nam Shannon nauwlettend op en schreef: ‘Heeft de oudere last van zijn buik?’

Nicodemus veranderde van onderwerp. ‘Wat kun je me over de vorige eugraaf vertellen?’

Over zijn kin strijkend stelde de geest een antwoord op. ‘De jongen was nieuwsgierig en volhardend. Hij leek op jou. Toen hij ontdekte dat hij in onze talen geen fouten maakte, was hij opgetogen. Hij bleef de hele herfst en winter bij ons. Overdag sliep hij en ’s avonds was hij aan het studeren. Hij werd bleek en kreeg mooie tatoeages. Net als jij kon hij prachtige constructies schrijven.’

Nicodemus knikte. ‘Tot hij over het Bestiarium hoorde.’

De geest schokschouderde met een geluidloze zucht. ‘Daarna wilde hij het boek met alle geweld inzien. Het was in een paar tellen gebeurd. Hij raakte de bladzijden aan en viel op de grond. We vroegen hem wat er was gebeurd en hij begon te lachen. “Wartaal!” zei hij. “Er staat dat ik de mislukkeling ben. Er staat wat kakografie werkelijk is.”’

‘Wat bedoelde hij?’ vroeg Nicodemus, wiens hart wild begon te slaan.

Tulki haalde zijn schouders op. ‘Dat hebben we hem gevraagd, maar de jongen ging alleen maar tekeer. Hij zei dat het boek hem had belast met een vloek, dat hij nu alles wist over kakografie en het Chtonische volk. “Wartaal!” bleef hij maar roepen. “Allemaal wartaal!” We probeerden redelijk met hem te praten, maar dat lukte niet. Hij vertrok de volgende avond en kwam nooit meer terug.’

Nicodemus slikte moeizaam. ‘Heeft hij verteld wat hij over kakografie te weten was gekomen?’

‘Wat schrijft de geest op?’ wilde Shannon weten.

‘Ik ben aan het lezen,’ snauwde Nicodemus.

De oude magiër mompelde een verontschuldiging.

‘Kom, wat is die jongen over kakografie te weten gekomen?’ vroeg Nicodemus met klem.

De geest haalde weer zijn schouders op. ‘Dat heeft hij niet gezegd.’

Nicodemus sloeg zijn koude rechterhand voor zijn mond en haalde diep adem om zichzelf te kalmeren. ‘Weet je hoe hij heette?’

De geest dacht diep na. ‘Ik geloof...’ Hij wierp een halve zin en dacht weer na. ‘Ik geloof dat hij James Berr heette.’

‘Los naar de hel,’ vloekte Nicodemus in zichzelf. James Berr was de beruchte kakografische moordenaar!

Tulki keek Nicodemus met zijn geelbruine ogen aandachtig aan. ‘Hij leek veel op jou: zwart haar, olijfkleurige huid, groene ogen. Was hij echt geen familie van je?’

‘Nee!’

De geest sprong verschrikt op. ‘Neem me niet kwalijk. Heb ik je beledigd?’

Nicodemus ging er niet op in. ‘Heeft hij je verteld waarom hij uit Sterrenstee was vertrokken?’

De geest schudde zijn hoofd. ‘Meer kan ik je niet vertellen.’

‘Waarom ben je zo overstuur?’ vroeg Deirdre.

Nicodemus negeerde haar en bleef Tulki strak aankijken. ‘Maar wat is hij over kakografie te weten gekomen? Wat bedoelde hij met “Het is allemaal wartaal”?’

Hoofdschuddend antwoordde de geest: ‘Je bent nu al van streek. Wat moet dat worden als je het Bestiarium inkijkt?’

Nicodemus sloot zijn ogen en haalde moeizaam adem.

‘Wat is er aan de hand?’ drong Shannon aan.

Met gesloten ogen gaf hij antwoord. ‘Volgens de geest is het gevaarlijk als ik het Bestiarium inkijk, maar hij weet niet precies hoe gevaarlijk. Dat probeerde ik voor jullie verborgen te houden, maar nu zeg ik het toch maar, want zelfs Los kan me niet tegenhouden.’

Zijn drie vrienden vuurden allerlei vragen op hem af.

Onverstoorbaar ging hij verder: ‘De laatste mens die het Bestiarium heeft ingezien, was ook een kakograaf. Hij kende de Chtonische talen, net als ik. Hij leek zelfs op mij. Door het boekwerk te lezen, kwam hij iets te weten over kakografie.’

Hij richtte zich tot zijn vrienden. In het maanlicht keken ze alle drie even bezorgd.

‘Ik ben doodsbang,’ gaf hij onomwonden toe. ‘Ik schijn veel gemeen te hebben met die vorige kakograaf. Nu wil ik ook weten wat hem bewoog en wat hij in het Bestiarium heeft ontdekt.’

‘Waarom?’ vroeg Deirdre.

‘Misschien lijk ik op hem.’

‘Wie was die andere jongen?’ informeerde Shannon.

‘James Berr.’

Zowel Shannon als John deinsden verschrikt terug. Deirdre keek verbaasd van de een naar de ander. Niemand zei iets. Shannon verbrak ten slotte de stilte. ‘Als er ook maar het geringste gevaar is, moet je niet –’

John onderbrak hem. ‘Hij moet wél, magister.’

Tulki bracht Nicodemus naar de overwoekerde koepel. De dikke bruine bladeren van de klimop deinden in de koude wind. Tot zijn verbijstering zag Nicodemus dat het geen echte bladeren waren, maar leren schijfjes. Het vreemde gebladerte week als een gordijn uiteen. Daarachter lag een smalle, lage ingang. ‘Ik verzoek je nogmaals ervan af te zien,’ schreef Tulki terwijl hij naar binnen stapte.

Nicodemus dook door de ingang en kwam in een kleine, donkere ruimte. ‘Dat kan ik niet.’

In de duisternis gloeide zwakjes een rechthoek van geelbruin licht. Toen hij dichterbij kwam, werd het schijnsel sterker. Hij stond niet in een vertrek, maar in een prieel van leren klimopranken. De dikke takken en bladeren hadden een koepeldak om het vervallen gebouw gevlochten.

De vloer was ruw en oneffen. Pas in tweede instantie besefte Nicodemus dat hij over boomwortels liep. Ze kwamen allemaal in het midden uit, waar ze samengroeiden tot een soort boomstronk. Het was geen echte stronk, want hij ging na ongeveer een halve meter over in een zwaar boekwerk. De bruinleren omslag leek bekleed met essenschors. Uit de voor- en achterkaft van het boek groeiden takken, die in elkaar gevlochten de sluiting vormden. Het zachte geelbruine licht was afkomstig van de vele bladzijden die het boek telde.

Schuifelend kwamen Shannon, John en Deirdre het prieel binnen.

Tulki gaf Nicodemus een briefje. ‘Loop er langzaam naar toe.’

Het Bestiarium lichtte op toen hij naderde. Geluidloos liet het weefwerk van de sluiting los en het boek viel krakend open. Een amberkleurig licht straalde af van de gele pagina’s. Uit de rug van het boekwerk sprongen glanzende spikkels op als gloeiende kooltjes uit het haardvuur.

‘Wees voorzichtig,’ drukte John hem op het hart. Shannon zei nog iets, wat Nicodemus niet hoorde door het ruisen van het bloed in zijn oren. Hij drukte zijn hand op de warme, lichtende bladzijden van het Bestiarium.

Even was het doodstil. Met ingehouden adem wachtte hij op het moment dat hij werd opgetild in de nachtelijke hemel, zoals het ook met de Index was gegaan. Maar er gebeurde niets. Het bleef stil. ‘Ik –’ begon hij, maar toen zakte de grond onder hem weg.

Schreeuwend viel hij in een inktzwarte duisternis.