Hoofdstuk 29

De bijna volle blauwe maan, die nog steeds helder scheen, ging onder achter de Pinakelbergen, terwijl de witte maan in dezelfde fase als haar kleinere zuster hoog aan het westelijk firmament stond.

De twee manen wierpen vanuit verschillende hoeken een ivoorkleurig en diepblauw schijnsel over het compluvium. Nicodemus, met de Index in zijn ene en John aan zijn andere hand, loodste de druïden over de muur die uitkeek op het compluvium. ‘Om bij de Fopladder te komen moeten we over die trap naar beneden.’ Hij wees naar de andere kant van de muur.

Kyran ging voorop. Diep onder hen glinsterde het impluvium. De aquatische spreukbeelden die de schuiven van het waterbassin bedienden, waren ondanks het nachtelijk uur nog aan het werk. Ze maalden het water langzaam rond, waardoor de oppervlakte fonkelde in de weerspiegeling van het maanlicht.

Deirdre nam het woord. ‘Die havikskop met vier armen die we moesten passeren, luistert naar jouw bevelen. Waarom laat je hem niet met ons meegaan?’

‘Omdat hij ons rugdekking moet geven,’ antwoordde Nicodemus en hij kneep bemoedigend in Johns hand. ‘Er zijn namelijk maar twee manieren om in het compluvium te komen.’

Met zijn vieren renden ze hard de wenteltrap af naar de tunnel die door Shannon weer toegankelijk was gemaakt. Terwijl het gezelschap door het water onder in de tunnel kloste, zag Nicodemus telkens het beeld van zijn leermeester voor zich, die vastgebonden en gecensureerd in een bewakerscel zat.

Toen ze uitkwamen op een voetpad over de oostelijke muur van Sterrenstee begon John zacht te kreunen. Op het platform voor de Spilbrug stond de tweede havikskop. Achter het spreukbeeld liep de Spilbrug naar de bergwand aan de overzijde. Diep onder hen zwaaiden de donkere kruinen van de bomen in de wind.

‘Ik ben Nicodemus Kras,’ zei hij tegen het vierarmige spreukbeeld.

‘Je moet mijn bevelen en die van mijn in het wit geklede metgezellen opvolgen.’ Hij knikte in de richting van de druïden. ‘Wij willen de Fop-ladder gebruiken.’

De constructie boog zijn kop naar rechts en links. Zijn gesegmenteerde vleugels klapten open en staken aan weerszijden drie meter uit, zodat het gezelschap tegen een muur van stenen veren aankeek. Het spreukbeeld denderde in vier loodzware stappen weg bij de Spilbrug. Het gestamp weergalmde tegen de bergwand.

De oostelijke muur van Sterrenstee bezat twee zware ijzeren deuren die uitkwamen op een platform en de constructie ging voor die deuren op wacht staan.

‘Kan Felgram al een andere golem hebben gemaakt?’ vroeg Nicodemus aan de druïden.

Kyran monsterde het enorme spreukbeeld. ‘Dat hangt ervan af welk materiaal hij gebruikt. Een lemen lichaam had hij allang kunnen maken.’

Deirdre ging naast Kyran staan. John hurkte naast haar neer en hield zijn handen voor zijn gezicht. Hij leek nog niet helemaal hersteld te zijn van Kyrans verdovingsspreuk. Nicodemus vroeg zich af wat voor iemand John zou zijn nu hij verlost was van de demonische vloek.

Een zilveren glinstering trok zijn aandacht naar de brug. Naast de reling stond een Magnusspreuk in de vorm van een stoel met een rechte rugleuning. Hij liep erheen om de spreuk te bekijken. De stoel was anderhalve meter hoog en negentig centimeter breed, zodat zelfs iemand van Johns afmetingen er met gemak op kon plaatsnemen.

Nicodemus tuurde over de reling omdat hij wilde weten hoe de spreuk hen naar beneden kon dragen. ‘Bij het bloed van Los!’ Vlak onder hem zag hij een half spreukbeeld, waarvan de buik vergroeid was met de brug, alsof het doormidden was gezaagd en met zijn bovenste helft aan de stenen was gemetseld.

Het spreukbeeld rimpelde zijn varkenssnuit en keek Nicodemus met zijn zwarte kraaloogjes aan. Het had een dierenkop, maar de gespierde torso van een man. ‘Eén tegelijk,’ riep het met krakende stem.

Onder dit spreukbeeld zag Nicodemus een exacte kopie van de halve man met de varkenskop, en daaronder weer een, enzovoort, tot helemaal beneden in het bos.

Hij knipperde verbaasd met zijn ogen. ‘Moeten we in de stoel gaan zitten en laten jullie ons dan naar beneden zakken?’

De varkenssnuit knikte. ‘Ga zitten en houd je goed vast.’

Toen Nicodemus zich oprichtte en omkeek, staarden de druïden hem aan. ‘Is daar een ladder?’ vroeg Deirdre.

‘Nee, je gaat op deze zilveren stoel zitten. Een rij spreukbeelden geeft de stoel aan elkaar door en zo kom je beneden.’

‘Een zilveren stoel?’ vroeg Kyran verbaasd.

‘O, jullie kunnen hem niet zien omdat het een Magnustekst is,’ zei Nicodemus, die daar helemaal niet bij had stilgestaan. ‘Ik breng je er wel heen.’

Er volgde een korte discussie over de volgorde waarin ze zouden afdalen. Intussen gluurde Nicodemus naar de ijzeren deuren die toegang gaven tot het platform voor de Spilbrug. Het stelde hem gerust dat het spreukbeeld met de havikskop de deuren goed in de gaten hield.

Uiteindelijk werden ze het erover eens dat Deirdre als eerste zou gaan. Nicodemus liet haar zien waar ze moest zitten en hoe ze zich kon vasthouden. De koude herfstwind rook naar dennenhars.

‘Weet je zeker dat er niets kan gebeuren?’ vroeg ze angstig. ‘Ik vind het een akelig idee dat ik me aan iets onzichtbaars moet vasthouden. Hoe kan ik erop vertrouwen –’ Ze gaf een gilletje toen de stoel achterover helde en haar langzaam naar beneden droeg.

Nicodemus rende naar de reling en keek angstig hoe de gespierde constructie de zilveren stoel aan zijn onderbuurman doorgaf. Deirdre had haar ogen dichtgedaan en klemde zich zo fanatiek aan de stoelleuningen vast dat haar knokkels wit zagen. Het volgende spreukbeeld nam de stoel over en gaf hem door.

Kyran dook naast Nicodemus op en lachte fijntjes. ‘Ze heeft last van hoogtevrees, maar ze heeft ook een ijzeren wil. Een ander had in haar plaats de boel bij elkaar geschreeuwd.’ Na een tijdje te hebben gezwegen, vroeg hij: ‘Hoe oud ben je?’

Nicodemus keek op, maar de man tuurde over de reling naar Deirdres afdaling. ‘Ik word zesentwintig op de eerste winterdag.’

‘Dan ben je nog piepjong. Ben je wel eens verliefd geweest?’

Nicodemus dacht aan Amy Hern, aan de woordjes die ze elkaar hadden toegefluisterd en hoe weinig daarvan was uitgekomen. ‘Eén keer. Ik hoop dat het de volgende keer meer voorstelt.’

Kyran lachte vreugdeloos. ‘Goed geantwoord.’

Er viel een onbehaaglijke stilte, terwijl Nicodemus keek hoe Deirdre de grond bereikte. De spreukbeelden brachten de stoel veel sneller naar boven dan naar beneden. Daarna was John aan de beurt. Nicodemus was verbaasd dat de grote man zijn aanwijzingen klakkeloos opvolgde. ‘Waarom is hij niet bang?’ vroeg Nicodemus.

Kyran zuchtte. ‘Dat komt door de verdovingsspreuk. Hij kan zich nu niets herinneren, maar over een paar uur is de verdoving uitgewerkt.’

‘Ik ben bang dat hij halverwege overstuur raakt. Kun je een spreuk –’

Hij zweeg abrupt toen Kyran een knoop van zijn mouw trok en die tegen Johns borst drukte. Uit de hand van de druïde ontsprong een groene lichtbol, die veranderde in een rank met vele uitlopers.

‘Wonderbaarlijk,’ fluisterde Nicodemus. Er trok een synesthetische warmte naar zijn gezicht.

De bladrijke rank kroop over Simpele John heen en bond zijn armen vast aan de armleuningen en zijn benen aan de stoelpoten. Met verdoofde kalmte keek de forse man toe, terwijl de magische plant bleef doorgroeien tot hij er helemaal mee was omwikkeld. Aan de ranken groeiden trosjes goudenregen.

‘Bloemen,’ bracht John moeizaam uit.

Nicodemus wierp een blik op Kyrans mouwen. ‘Dat zijn helemaal geen knopen, hè?’

De druïde schudde zijn hoofd. ‘Nee, het zijn zaden die druïdenteksten bevatten.’

Op het moment dat de stoel schuin over de reling schoof, begon John te gillen en te draaien, maar toen Nicodemus hem geruststelde, gaf hij zijn verzet op. Net als de vorige keer gaven de spreukbeelden in een beheerst tempo de stoel aan elkaar door. ‘Als hij beneden staat, zal Deirdre hem losmaken,’ zei Kyran.

Weer viel er een onbehaaglijke stilte, terwijl de twee mannen toekeken hoe de stoel met John afdaalde naar het bos. Nicodemus haalde opgelucht adem toen de spreukbeelden de zetel weer ophesen. Hij gaf Kyran aanwijzingen hoe hij moest gaan zitten.

‘Tot ziens op de grond,’ zei de druïde, toen de spreuk over de reling gleed en zijn tocht omlaag begon.

Nicodemus knikte en wilde iets zeggen, maar plotseling werd alles in een zilveren gloed gehuld. Een gebulder vulde de lucht alsof er een aardverschuiving plaatsvond. Toen hij zich omdraaide, zag hij dat de rechtervleugel van het bewakersbeeld door een wervelend Magnusvuur werd verteerd.

‘Nicodemus!’ riep Kyran van beneden.

Omlaag kijkend zag Nicodemus dat de druïde op de Magnusstoel al meer dan twee meter was gezakt. Om zijn handen knetterden groene bliksemschichten toen hij een andere zaadknoop van zijn mouw trok.

Plotseling werden alle geluiden overstemd door een schrille kreet. Nicodemus draaide zich weer snel om. Op dat moment zwaaide het reusachtige spreukbeeld vervaarlijk met zijn ongedeerde vleugel en voor het spreukbeeld stond een figuur in het wit. Felgram in de gedaante van een nieuwe golem.

Zijn gezicht ging schuil onder een kap, maar zijn asgrauwe handen waren onbedekt en hielden een dik spreukenboek vast. Terwijl de havikskop met een fluitend geluid zijn stenen vleugel naar voren bracht, plukte Felgram op zijn dooie gemak een Magnusspreuk uit het boek. Met een snelle polsbeweging wierp hij de spreuk op de grond, waarna er een rij dikke, zilveren staven oprees. Het spreukbeeld stootte een oorverdovend gekras uit en sloeg met zijn vleugel tegen de tralies.

Felgram schoot naar voren en trok een wisspreuk uit zijn boek die op een zweep leek. Krijsend stak het spreukbeeld zijn twee rechterarmen naar hem uit. Felgram dook op tijd weg en knalde met de gouden zweep. De lange, lichtende zinnen wikkelden zich om de onderste arm van de constructie heen en sneden diep in zijn stenen vlees. Daarna gaf Felgram een ruk aan de zweep, waardoor die strak kwam te staan. Door de kracht scheurden de Magnuszinnen de arm van zijn tegenstander aan flarden. Beroofd van zijn taalkundige skelet veranderde de onderste arm in onwrikbaar steen.

De constructie met de havikskop sloeg met beide linkerarmen toe. Felgram dook weer weg, maar deze keer wist het spreukbeeld met de onderste vuist zijn schouder te raken. Met een resonerende klap stuiterde Felgram over de overloop. Hij gleed over de stenen en trok een spoor van opspattende witte vonken achter zich aan.

‘Hemelse Canon!’ riep Nicodemus uit. ‘Het is een golem van metaal.’ Hij herinnerde zich de Index, sloeg het boek open en legde zijn hand op een willekeurige bladzijde. Meteen werd zijn kennis opgefrist van de spreuk die Shannon had geschreven om de geest van Felgram in de golem gevangen te houden.

Het grote spreukbeeld viel met een donderend geraas aan, maar de golem stond snel op en herschreef zijn Numinuszweep.

Nicodemus begon Shannons spreuk in zijn linkerbovenarm te vormen. ‘Nee!’ hoorde hij achter zich iemand roepen. Toen hij zich omkeerde, zag hij dat Kyran zichzelf over de reling hees. De druïde moest een soort touwspreuk hebben gemaakt om zich aan op te trekken. ‘We gaan niet vechten,’ snauwde hij. ‘We vluchten!’

Nicodemus hoorde een harde klap en keek om. Met zijn drie goede armen had het spreukbeeld Felgram te pakken gekregen. Hij tilde het monster hoog boven zijn hoofd en slingerde het met een luide kreet tegen de muur. De metalen golem knalde met zo’n kracht tegen de stenen dat hij wel moest breken.

‘Rennen!’ beval Kyran. Hij trok Nicodemus over het platform de tunnel in. Ze spurtten door het donker naar het compluvium. Kyran bleef bij het trappenhuis staan en keek naar de muur waarover ze in het eigenlijke Sterrenstee konden komen. Daarna tuurde hij over de talloze gevels, goten en schaduwen in het compluvium. ‘Wat voor soort lichaam had hij?’

‘Metaal,’ hijgde Nicodemus.

‘Dan houdt hij het nog heel lang vol. We kunnen ons niet al die tijd in het compluvium verstoppen, dus we moeten terug om een andere weg naar Grauw Kruising te vinden.’

Voordat Nicodemus ermee had ingestemd, draaide de druïde zich om en rende de trap op. Zijn blonde haar glansde in het dubbele maanlicht. Nicodemus rende hem achterna.

Ze waren halverwege de trap toen een gouden flits de jongeman deed omkijken. Felgram kwam achterwaarts uit de tunnel zetten. Het monster slingerde vloeken de tunnel in en er klonken vogelkreten, wat betekende dat de havikskop hem op de hielen zat.

Nicodemus en Kyran waren boven aan de trap gekomen en renden langs de muur. Ze moesten de trap naar de Satale Overloop zien te bereiken. Ineens flikkerde het maanlicht voor hen alsof de lucht van hitte trilde. Er kwam een akelig vermoeden bij Nicodemus op. ‘Kyran, wacht!’ riep hij, terwijl hij zelf afremde. De druïde luisterde niet. Nicodemus tuurde over de muur. ‘Kyran, we lopen in de val.’

De druïde bleef abrupt staan. ‘Hoezo?’

Nicodemus wees naar beneden. Daar liep de laatste gang van de Satale Overloop en de steile trap tussen de muur en de Karkintoren. ‘Het tweede krijgsgewicht hoort daar beneden te staan, maar ik zie alleen een berg afval. Felgram heeft de constructie vernietigd. En daar is een gesubtekste spreuk.’ Hij wees naar het flikkerende maanlicht. ‘Het is een heel grote, misschien wel een stagnatiespreuk. Felgram jaagt ons deze kant op, zodat we in die spreuk lopen!’

‘Ik zie niets. Kun je lezen wat er staat?’

Achter hen krijste het andere spreukbeeld.

‘Nee, ik kan alleen zijn aanwezigheid waarnemen.’

‘Ik ga de spreuk proberen te wissen of op te blazen,’ zei Kyran. Terwijl hij een spreuk in de druïdentaal schreef, trok er een synesthetische warmte over Nicodemus’ wangen. Maar toen ontplofte er iets achter hen en ze draaiden zich om.

Felgram had de muur bereikt en kwam op hen af rennen. Achter hem hinkte het spreukbeeld met de havikskop. Zijn beide vleugels waren aan flarden en zijn onderste rechter- en bovenste linkerarm waren in steen veranderd.

‘Blijf achter me staan,’ beval Kyran, terwijl hij Nicodemus opzij schoof. De druïde trok een zaadknoop van zijn mouw en bracht zijn arm naar achteren. Uit zijn gebalde vuist ontsproten talloze doornige takken, omringd door blauwe vlammetjes. Brullend wierp hij de spreuk weg. Het kluwen van vlammende, doornige takken brandde zo fel dat Nicodemus tijdelijk verblind werd.

Er klonk een klap. Iemand slaakte een kreet. Toen zijn zicht terugkeerde, zag Nicodemus dat het monster van opzij was geraakt. De ontploffing had een groot gat in zijn gewaad gebrand. Het vaalwitte lijf van het schepsel zat vol wonden die zijn metalen vlees blootlegden.

Met angstige vastberadenheid ging Nicodemus verder met het schrijven van Shannons anti-golemspreuk in zijn linkerarm. Een eindje verder op de muur kwam het spreukbeeld met de havikskop krassend naar hen toe hobbelen.

Kyran trok zijn arm terug en opnieuw ontsproten er vurige takken uit zijn vuist. Maar het was te laat. Felgram had het spreukenboek opengeslagen en gooide een net van Numinus en Magnus uit. De censuurtekst viel over Kyran heen en trok hem ruggelings omver. De brandende spreuk rolde uit zijn hand en verloor zijn kracht.

‘Kyran!’ schreeuwde Nicodemus. Felgrams glanzende Numinuspassages waren om het hoofd van de druïde gewonden, waardoor zijn magie werd gecensureerd. Hij verzette zich met al zijn kracht.

Felgram kwam aanrennen. Nicodemus trok Shannons spreuk van zijn arm en wierp die weg. De spreuk vloog als een komeet door de lucht en spatte op de borst van de golem uit elkaar. Er gebeurde helemaal niets. Nicodemus had de spreuk verkeerd gespeld.

Hij vloekte omdat hij had gefaald tegenover zijn leermeester. De oude man had zo hard gewerkt aan deze anti-golemspreuk, terwijl hij er met zijn kakografie een zootje van had gemaakt.

De golem lachte. ‘Je kunt niets doen, jochie. Dit lichaam is gemaakt van onverwoestbaar ijzer.’

Tandenknarsend besloot hij het niet op te geven, ook al kon hij Shannons spreuk niet meer gebruiken. Hij knutselde haastig een Magnuslasso in elkaar en trok hem uit zijn dijbeen, maar Felgram wierp in een handomdraai een Numinusgolf naar hem toe, die zijn tekst vernietigde.

Nicodemus begon aan een tweede lassotekst, maar de bleke hand van het monster schoot uit en greep hem bij de keel. Felgrams aanraking bezorgde hem ineens een zinderende pijnscheut door de keloïd in zijn nek. Het leek alsof zijn litteken in vuur en vlam stond. Alles werd zwart om hem heen.

Voor zijn ogen verrees het beeld uit zijn laatste nachtmerrie. Hij was opnieuw in de lage grot en keek naar een in het wit gehuld lichaam. ‘Felgrams ware lichaam,’ zei een jongensachtige stem.

Het monster hield een kleine druppelvormige smaragd in zijn handen. De stem sprak weer: ‘Ik droom jouw dromen; jij droomt de mijne.’ Met een schok besefte Nicodemus dat hij zijn eigen jongensstem hoorde, die uit de smaragd leek te komen.

Als bij toverslag werd alles anders. Nicodemus was ergens ver weg in een donkere kamer en keek naar zijn vader – een rijzige man met lang zwart haar en een olijfkleurige huid. Op tafel lag een zuigeling.

‘Zo werden we gescheiden,’ sprak zijn jongensstem, terwijl zijn vader een smaragd achter in de nek van het kindje drukte. De baby jammerde toen er een wit licht uit de edelsteen sprong en een snee in zijn nek maakte. Het licht doofde. Daarna had het kind een pijnlijke keloïd in de vorm van een Vlecht, ontsierd door de rune van een Inconjunct.

Nicodemus hapte naar adem. Zijn vader had hem gebrandmerkt. Hij was niet met de keloïd geboren, zoals de profetie over de Halcyon had voorspeld. Hij kon dus niet de Halcyon zijn!

‘Denk er niet meer aan,’ zei de stem die uit de smaragd kwam. ‘Denk liever hieraan.’ Plotseling liep Nicodemus door een vreemd land, omringd door glooiende heuvels. Het was nacht en voor hem lag een brede rivier. ‘Zo heeft Felgram ons in bezit gekregen,’ sprak de smaragd.

Een reus stond tot aan zijn dijen in het donkere water. Hij had lang rood haar en een huid zo zwart en glanzend als een ravenvleugel. Uit Johns beschrijving begreep Nicodemus dat het de demon Typhoneus moest zijn.

Ineens dook Felgram achter de demon op en zwaaide met een zwaard van wit licht. Geluidloos stak hij Typhon in zijn zij, stak nog eens en nog eens, totdat de demon neerstortte en veranderde in een bal van roodgloeiende taal. Felgram sneed ook de rode taal aan stukken, die werden meegevoerd door de rivier.

Opnieuw werd alles donker. ‘Pas op voor het litteken,’ sprak de stem van de smaragd. ‘Het verraadt je aanwezigheid aan Felgram.’

Het visioen verdween en Nicodemus stond weer op de muur voor het compluvium.

De golem had zijn hand weggetrokken alsof hij zich aan het litteken had gebrand. Zijn ogen gingen nog schuil onder de sjofele witte kap, maar zijn dunne bloedeloze lippen waren verschrikt uiteen geweken.

In een flits begreep Nicodemus hoe het in elkaar stak. ‘De smaragd is het deel van mijn geest dat me is ontnomen,’ zei hij tegen het schepsel. ‘Dat deel stuurt me die dromen. Dromen over waar je ware lichaam zich bevindt, dromen over je misdaden. Ik heb de draak gezien en wat je met Eric hebt gedaan. Nu heb ik ook gezien wat je met Typhon deed.’

Felgrams lippen bewogen geluidloos.

‘Je was de slaaf van de demon!’ riep Nicodemus uit.

Felgram haalde naar hem uit en schreeuwde: ‘Ik stak hem neer in de rivier!’

Hoewel Nicodemus wegsprong, kreeg hij een harde duw tegen zijn schouder. Een hevige pijn ontbrandde in zijn borst en alles begon om hem heen te tollen. Daarna klapte hij ruggelings tegen de grond. Toen hij opkeek, stond Felgram met gebalde vuisten over hem heen. Uit zijn rechterhand stak een gouden Numinuspiek, in zijn linker hield hij een Magnuspiek.

‘Ik zal je achterlijke geest doormidden splijten!’ gromde Felgram en hij bracht zijn rechtervuist naar achteren.

Plotseling torende Kyran boven hen uit. Het gezicht van de druïde was bedekt met bloed. De magische brandende takken groeiden weer uit zijn handen. Met een grauw greep hij Felgrams geheven vuist. De takken kronkelden langs de arm van de golem omlaag. Hun vlammen laaiden op tot een hevig vuur dat de mouw van het monster in brand stak en zijn arm tot kwikzilver smolt.

Met een metalige kreet draaide Felgram zich om en plantte met zijn rechtervuist de Magnuspiek in Kyrans buik.

Nicodemus gaf een gil en probeerde overeind te krabbelen.

Hoewel het bloed naar buiten gulpte, hield de druïde de arm van de golem nog steviger omvat. De blauwe vlammen knetterden luid, terwijl de brandende takken langs de schouder van het schepsel omlaag kropen. Het monster brulde, maar zijn kreet werd gesmoord toen hij achteruitdeinsde en met zijn rug op de keien smakte.

Kyran slaagde erin Nicodemus op zijn voeten neer te zetten. ‘Voor Deirdre,’ baste hij, en hij wierp een zin in de gemeenschappelijke taal naar Nicodemus toe.

De kronkelende golem probeerde wanhopig de brandende doorntakken van zich af te trekken. Zijn rechterarm was al gesmolten tot een dunne, nutteloze staak.

‘Wees niet als ik, mijn jongen.’ Kyran trok Nicodemus weg. ‘Wees wild, wees heilig of verdorven. Houd van iedereen of van niemand, maar wees niet als ik.’

Ineens stond het krijgsgewicht voor Nicodemus. ‘Breng hem in veiligheid,’ beval Kyran. Voordat Nicodemus kon protesteren, greep het spreukbeeld met de havikskop hem beet en tilde hem op alsof hij een veertje was. Nicodemus klemde de Index tegen zijn borst. Een onmenselijke kreet deed hem omkijken. Het monster had de blauwe vlammen gedoofd, zich weer opgericht en de aanval ingezet. Een lange Magnuslasso glinsterde in zijn wasbleke handen. Kyran, uit wiens vuisten het blauwe vuur ontvlamde, ging opnieuw het gevecht met het monster aan.

‘Nee, Kyran!’ riep Nicodemus.

Met een gemene worp slingerde Felgram zijn Magnuslasso om de druïde heen en scheurde hem van zijn schouder tot aan zijn heup door-midden.

Nicodemus schreeuwde het uit.

De golem deed een nieuwe uitval en gooide zijn Magnuslasso omhoog om het spreukbeeld te vangen. Maar toen ing Nicodemus al met een enorme vaart naar beneden. Zijn maag draaide zich om. De havikskop was met hem van de muur gesprongen. Vlak voor ze spetterend samen in het impluvium vielen, ving Nicodemus een glimp op van het spiegelende oppervlakte. Zodra het spreukbeeld met zijn poten het water raakte, tilde hij de jongeman hoog boven zijn hoofd om de klap te verzachten. Toch schrok Nicodemus enorm van de ruwe landing in het bassin.

Zijn eerste bewuste gedachte was, hoe krankzinnig ook, dat hij de Index moest zien te behouden. Daarom drukte hij het boek nog dichter aan zijn borst, ook al zou het water de bladzijden zeker aantasten. Daarna dacht hij aan de golem. Hij opende zijn ogen en kreeg een schok van het ijskoude water.

Door het gewicht van het spreukbeeld zonken ze snel naar beneden. Toen hij omkeek, zag hij tot zijn schrik een kolom witte bubbeltjes. Het betekende dat de golem ook in het water was gesprongen.

Plotseling doemde er een stenen gezicht met vissenschubben voor zijn ogen op. Een aquatisch spreukbeeld greep met ruwe handen zijn gewaad vast en trok eraan. Tientallen handjes deden hetzelfde en sleurden hem mee. Hij wilde gillen maar beheerste zich.

De metalen golem boven hem was snel aan het zinken. Zijn witte kleed bolde op. Een hoog gejammer weerklonk door het water en plotseling schoven vele handjes Nicodemus in een donker hol. Hij probeerde zich los te wringen, maar ze waren met te veel. Ze stopten hem in een kleine, donkere ruimte. Boven hem viel een ijzeren plaat dicht. Opnieuw hoorde hij het gejammer.

Nicodemus wist niet beter dan dat hij zou sterven.

Het gejammer werd luider. Ineens tuimelde hij door een lange buis naar beneden, bonkend en stotend tegen de binnenkant. Hij schreeuwde en voelde hoe het koude water zijn mond binnenstroomde. Na een bocht gleed hij verder over een met algen begroeide bodem.

Plotseling kwam hij in een mengeling van lucht en water terecht. Hij hoorde een bulderend geraas, als van een waterval. Daarna plonsde hij in een soort ondergrondse rivier, die tot aan zijn borst reikte. Gulzig opende hij zijn mond om naar adem te happen. Hij liet zich een tijdje door de krachtige stroom meevoeren. Het gebulder van de waterval werd zwakker en boven hem in het donker hoorde hij van alles bewegen

– kleine, ritselende wezentjes met knarsende stemmetjes.

Volkomen onverwacht dreef hij naar buiten. Boven hem verhief zich een kristalheldere nachtelijke hemel. Om hem heen stond een woud van donkere torens. Een paar vleermuizen schoten door de koude lucht. Een meter of zeventig in de diepte lagen de met onkruid overwoekerde tuinen en stenen voetpaden van het Chtonische kwartier.

De spreukbeelden hadden hem in een aquaduct laten vallen, besefte Nicodemus, terwijl hij een andere tunnel binnenging. De ijzige stroom voerde hem naar het noordwesten, door enkele torens en via hoge aquaducten, en leverde hem uiteindelijk af bij een grote koperen cisterne in het Spirische kwartier.

Dankwoorden prevelend voor alle goden en spreukbeelden die hij kende, klauterde hij uit de waterbak en begon te rennen. Eerst sloeg hij doelloos op de vlucht. Hij was bang dat Felgram hem misschien in het aquaduct was gevolgd, maar toen hij zeker wist dat hij aan de golem was ontsnapt, glipte hij een oude werkkast in om op adem te komen en zich af te drogen.

Verbaasd constateerde hij dat de Index als door een wonder droog was gebleven. Hij draaide het boek om en om, terwijl hij een reden probeerde te bedenken waarom er zelfs geen vochtplekken op de bladzijden waren gekomen. Hij had geen flauw idee. Maar terwijl hij het boek door zijn handen liet gaan, zakte de opwinding over zijn ontsnapping. Het litteken in zijn nek werd pijnlijk en zijn handen begonnen te trillen.

Eerst dacht hij aan Kyrans afschuwelijke dood. Daardoor schoot hem te binnen dat de druïde vlak voor hij stierf een zin naar hem toe had geworpen. Hij trok de tekst los van zijn schouder en vertaalde wat er stond. Het lezen van Kyrans laatste woorden bedrukte hem. Toen dacht hij aan Deirdre en Devin. Hij dacht aan John en magister Shannon. Hij dacht aan zijn vader die hem als baby had gebrandmerkt. Toen de tranen kwamen, liet hij ze de vrije loop.