Hoofdstuk 41
Nicodemus liet Shannon los en de groot-magiër wendde zich af om een Magnuswoordenbrij uit te braken. Niemand sprak toen hij overgaf. Azure herstelde het tekstuele contact met Shannon en gaf hem het beeld door dat Nicodemus naast hem neerhurkte. Bij het licht van het vuur leken de ogen van de jongen donkerder en gekwelder.
‘En?’ De oude man spuwde de laatste woorden van de besmette taal uit.
‘Ik heb de woekering samengebald boven in uw maag,’ zei Nicodemus kalm. ‘Doordat ik me uitsluitend met de tekst heb beziggehouden, heb ik niets beschadigd, maar mijn aanraking heeft het gezwel wel kwaadaardiger gemaakt.’
Shannon keek naar beneden en zag inderdaad een stroompje zilveren proza naar zijn maag lopen. De wind wakkerde aan.
‘We moeten zo snel mogelijk naar Boann gaan,’ zei Nicodemus op effen toon. ‘Zij kan de vloek nu wegsnijden.’ Hij keek Deirdre vragend aan en ze knikte.
‘Daar zie ik nog steeds geen heil in,’ mopperde Shannon. Hij dacht aan Nicodemus’ terugkeer uit het Bestiarium. De jongen was huilend, doodsbang en vol nieuwe kennis over de profetieën en de Oertaal uit zijn trance gekomen. ‘Stel dat Felgram ons opwacht?’
‘Die mogelijkheid bestaat,’ antwoordde Nicodemus uitgeput. ‘Maar we hebben geen keus. Door Chimaera ben ik de Stormvogel geworden, iemand die overal op zijn pad mutaties veroorzaakt.’ Hij sloot zijn ogen. ‘Ik sterf nog liever dan zo in leven te blijven. Mijn laatste hoop is op Boann gevestigd. Ook voor u, magister. Alleen de godin kan de woekering bij u wegsnijden.’
‘Hij heeft gelijk,’ viel Deirdre hem bij, vanaf de andere kant van het kampvuur.
Nicodemus stond op. ‘John, hoe gaat het met jou?’
De forse man zat op zijn hurken bij het vuur en hield zijn rechterhand voorzichtig in zijn linker. Shannon had zijn gebroken vinger met een
Magnuspassage gespalkt. ‘Met mij gaat het goed,’ antwoordde John
langzaam.
‘Het spijt me van je vinger.’
Zijn vriend begon te lachen. ‘Dan zeg ik het nog maar een keer: liever een gebroken vinger dan een woekeringvloek.’
Shannon keek door Azures ogen naar een klimopblad dat trilde in de wind. ‘Goed, als we per se onze ondergang tegemoet willen snellen, moeten we maar niet te lang wachten. Ik ben oud en wil graag op tijd naar bed.’
Niemand lachte.
Voordat ze vertrokken, liep Nicodemus nog even het bos in onder het voorwendsel dat hij water moest halen. Maar zodra hij weg was bij het kampvuur, zakte hij in elkaar. Hij vergoot geen tranen en zijn gezicht bleef onbewogen, maar zijn borst zwoegde op en neer, zijn armen en handen tintelden en hij werd duizelig.
Zichzelf hernemend, vertraagde hij zijn ademhaling totdat het getintel voorbij was. Hij voelde zich leeg nu hij wist dat hij de Stormvogel was, een monster. De aanhoudende wind ruiste door de bomen en boven het bladerdak scheen het koude licht van de sterren.
Hij stond op en liep net zo lang tot hij bij een watertje kwam. Alle levende wezens zonden een zacht groenblauw licht van de Oertaal uit. Daardoor kon hij een paar visjes in het donkere water zien zwemmen.
Met een net van eenvoudige Magnuszinnen ving hij een visje en haalde het uit het water op. Hij bekeek zijn vangst en liet hem op de palm van zijn hand glijden. Het arme beestje spartelde. Hij voelde dat de Oertaal ervan veranderde door de aanraking met zijn hand en dat die veranderingen door de kracht van zijn spreukschrijven werden versneld. In een paar tellen waren de vinnen overwoekerd door zwartglanzende bulten.
‘Het is waar,’ mompelde hij met tranen in zijn ogen.
Met een snelle alinea doodde hij de vis, waarna hij het blauwgroene licht heel langzaam zag vervagen. Toen het schijnsel was gedoofd, gooide hij het beestje weg en begroef zijn gezicht in zijn handen.
Voor zijn geestesoog verscheen het beeld van de smaragd: een kleine, donkere, volmaakte druppel. Hij probeerde zijn angst, woede en zelfverachting op te roepen, maar voelde niets. Daarom stelde hij zich zijn emoties voor als lichtstralen. Hij liet het licht in de smaragd overvloeien, tot de steen zo helder schitterde dat het bijna pijn aan zijn ogen deed.
Als hij de edelsteen terugkreeg, hoefde hij niet meer bang te zijn. Hij zou niet langer gekweld worden door woede en zelfhaat. Als hij het ontbrekende deel van zichzelf terugkreeg, was hij geen monster meer.
De beboste heuvels onder Sterrenstee liepen een kilometer of tien golvend omlaag om daarna over te gaan in een met eiken begroeide grasvlakte. Tussen de heuvels en het grasland lag de stoffige Westverste Weg, die van Dar in het noorden tot aan de Stad van de Regen in het zuiden liep.
Toen het reisgezelschap via het bos de weg had bereikt, stonden de drie manen aan de hemel. Gezamenlijk wierpen ze een melkblauw licht over de grote vlakte.
Met de Index tegen zijn borst geklemd, keek Nicodemus naar de paar boerderijen en eiken op de grasvlakte. Verscheidene bomen waren gestorven en veranderd in stakerige skeletten. Afgezien van een enkele boerenhoeve, was er tot aan de horizon niets anders te zien dan borsthoog gras, dat door de wind tot een golvende zee werd opgezweept.
Deirdre besteeg hun enige paard en galoppeerde weg om het terrein te verkennen. De drie mannen bleven dicht bij elkaar lopen. De wind deed hun wangen blozen en gooide het ravenzwarte haar van Nicodemus door de war. Azure zette haar veren op en slaakte zachte, klaaglijke kreetjes.
De keloïd begon te gloeien. Hoewel Shannon zijn litteken met vervormende Numinusspreuken had afgeschermd, zag hij een bol in de Oertaal alle kanten uit vliegen. De ver-zending was te vaag om hun exacte verblijfplaats aan Felgram te verraden, maar het monster wist nu dat ze onderweg waren.
Als hij aan Felgram dacht, ging zijn hart sneller kloppen. Met gesloten ogen probeerde hij zich op het verkrijgen van de smaragd te concentreren tot zijn koele vastberadenheid was teruggekeerd. Alleen door de smaragd kon hij van de Stormvogel in de Halcyon veranderen.
Ze bleven staan omdat Shannon een zilveren golf van onzinwoorden moest uitbraken. Toen ze de tocht vervolgden, liet de oude magiër Nicodemus zien hoe hij met enkele zinnen in de gemeenschappelijke taal ervoor kon zorgen dat de Index langzaam om zijn middel zweefde.
‘Als magiërs moeten vechten, houden we zo ons spreukenboek bij de hand,’ vertelde de taalkundige ernstig.
Deirdre kwam met gunstig nieuws terug: ze had geen magiërs gezien in Grauws Kruising. Van een dorpswachter had ze gehoord dat de zwartrokken kort na zonsondergang ijlings naar Sterrenstee waren teruggekeerd.
Ze moesten nog een kwartier lopen tot ze het dorp in een bocht van de weg zagen liggen. Grauws Kruising stelde weinig voor: een paar ronde Lornische huisjes verdrongen zich rond twee herbergen, een smederij, een lakenvoller en een meent. In het midden lag de kruising van de Westverste Weg met een kleiner weggetje dat rechtstreeks naar Sterrenstee liep. De meeste dorpelingen waren boer of hadden een winkel die goederen verkocht aan de magiërs.
Deirdre nam de leiding. Ze verlieten de weg en slopen tussen de bomen door tot ze bij de stal van de Wilde Appelboom kwamen, een bouwvallige herberg.
Deirdre dirigeerde hen via de achterkant de herberg in, waar ze een krakkemikkige trap beklommen. Shannon schreef een vlamvliegspreuk en verstrooide de glimmende alinea’s om hen bij te lichten.
‘De eigenaar van de herberg is een Hooglander,’ fluisterde Deirdre. ‘De bovenste verdieping verhuurt hij aan Dralische smokkelaars, die in Spires wapens kopen en ze naar de rebellen in de Hooglanden vervoeren. Onder de vloer zit een geheime bergplaats waar ze hun smokkelwaar verstoppen.’
Voor een deur bleef ze staan. ‘Wees muisstil. Ik moet de volgelingen van Boann duidelijk maken dat jullie mijn vrienden zijn.’ Ze klopte twee keer en bleef stokstijf staan. Behoedzaam zette ze de deur op een kier. Binnen was het donker en stil.
‘Voorzichtig,’ fluisterde Shannon, die ineens een Magnusbol in zijn hand hield. Deirdre trok het slagzwaard van haar rug en duwde de deur wijd genoeg open om het licht van Shannons vlamvliegspreuk binnen te laten. Over haar schouder turend zag Nicodemus iemand roerloos op de grond liggen.
In de kamer waren elf doden, acht mannen en drie vrouwen. Er was geen druppel bloed gevloeid.
Achter het oor van een van de slachtoffers vond Shannon een langzaam ontbindende Numinusalinea. ‘Felgram,’ stelde hij op grond van de tekst vast ‘Ze zijn ongeveer twintig uur geleden aangevallen.’
De ruime, aan elkaar geschakelde kamers waren nauwelijks gemeubileerd. Nicodemus liep naar het achterste vertrek, waar nog een stoofschotel op tafel stond. ‘Ze zijn door het monster overrompeld,’ merkte hij op met een blik op het gestolde vet aan de rand van de kom. ‘Geen sporen van een worsteling.’
John ging naar de doden toe en sloot hun ogen. Nicodemus bestudeerde intussen het plafond, waar hij door zijn nieuwe kennis van de Oertaal de blauwgroene uitstraling van de ratten zag die tussen de dakspanten rondscharrelden.
Deirdre stond nog steeds onbeweeglijk bij de deur. Ze had haar lip-pen zo stevig op elkaar geperst dat ze wit waren geworden. ‘Ik begrijp het niet. Felgram kon met geen mogelijkheid weten dat hier de ark was verstopt.’
‘Ik vind het heel verdrietig voor je,’ zei Shannon. ‘Ik weet niet of je deze mensen goed kende, maar –’
‘Boanns ark is weg,’ viel ze hem in de rede. ‘Ik moet hem terugkrijgen!’
De groot-magiër draaide zijn hoofd naar haar toe. ‘Hoe ziet de ark eruit? Is hij misschien ergens verstopt?’
‘Het is een staande steen van twee meter hoog, een halve meter breed en een halve meter diep, met afgesleten randen. Het is een waterark. Het grootste deel van het jaar staat hij in een van de rivieren die aan Boann is gewijd. Van boven naar beneden lopen drie evenwijdige lijnen om het stromende water te symboliseren.’
Nicodemus keek haar aan. De beschrijving van de ark kwam hem bekend voor.
Deirdre begon met neergeslagen ogen door de kamer te ijsberen. ‘Misschien is de steen inderdaad verstopt. De herbergier heeft een geheime bergplaats onder de vloer gemaakt. Het kan zijn dat de volgelingen hem daar hebben verborgen.’ Ze bukte om op de houten planken te kloppen. ‘Jullie moeten heel stil zijn. Als ik klop en je hoort een echo, zit daar de bergplaats. Dat heeft een druïde me verteld.’
Ook dat riep bij Nicodemus vage herinneringen op. Hij wreef nerveus in zijn handen en probeerde ze stil te houden, terwijl hij verstoord naar zijn tatoeëringen keek.
John en Shannon klopten net als Deirdre zacht op de vloer. ‘Als we de ark niet kunnen vinden, zit er niets anders op dan naar Valster te gaan,’ zei Shannon.
‘Ik laat mijn godin niet in de steek,’ protesteerde Deirdre.
Shannon schudde zijn hoofd. ‘Maar als Felgram de ark heeft gestolen, kan die overal zijn.’
Deirdre ging door met kloppen. ‘Ik zet Felgram net zo lang onder druk tot hij vertelt waar hij de ark heeft verborgen.’
John beklopte de vloer in de buurt van het venster.
Geërgerd bromde Shannon: ‘Als je de golem te pakken krijgt, laat hij gewoon zijn geest ontsnappen. En dan hebben we nog geen idee waar
we zijn ware lichaam kunnen vinden.’
‘Dan ga ik dat zoeken,’ zei Deirdre koppig.
Shannons gezicht betrok. ‘Eerst moeten we Nicodemus in veiligheid brengen.’
‘We gaan nergens heen, of het moet zijn om de smaragd te krijgen of uw vloek op te heffen,’ zei Nicodemus koel.
Shannon sloeg zijn armen over elkaar. ‘Is het niet genoeg dat ik doodga? Willen jullie ook sterven?’
Voordat Nicodemus kon antwoorden, had John een holle echo onder een van de planken ontdekt.
‘Hemelse goedheid!’ Nicodemus week achteruit. Zijn kille concentratie was verstoord. Ineens werd hij overspoeld door herinneringen en dromen. Hij dacht aan de griezelige, stervende schildpadden, de bleke klimop, het in het wit gehulde lichaam. Hij dacht aan die keer dat hij met Shannon over de Spilbrug had gelopen en hun hakken onnatuurlijk luid op de stenen brug hadden weergalmd.
‘Hemelse goedheid,’ zei hij nogmaals. Hij greep de zwevende Index en liet zich in een lege stoel vallen. Shannon en Deirdre gingen John helpen met het ophijsen van het luik.
‘De bergplaats is leeg,’ zei Nicodemus tot zijn eigen verbazing, toen Deirdre, John en Azure naar beneden tuurden. De herinneringen flitsten zo snel voorbij dat hij er duizelig van werd.
‘We moeten hem afleiden,’ ratelde hij nerveus. Hij probeerde even snel te praten als zijn gedachten voortijlden. ‘Omdat de signaaltekst van mijn keloïd vaag is, beseft hij niet dat we heel dichtbij zijn. Ik weet hoe we zijn levende lichaam kunnen verslaan, maar eerst moeten we een afleiding verzinnen die hem dwingt een golem te maken, en... als zijn ware lichaam is gestorven, kan ik met behulp van de smaragd de woekeringvloek van de magister uitwissen. Of Boann kan dat doen... maar ik krijg de smaragd.’
Een golf van hitte sloeg door hem heen. ‘Ik krijg de smaragd!’ Hij stond op en liet de Index rond zijn middel cirkelen. ‘En dan word ik weer heel.’
Ze keken hem alle drie met grote ogen aan. ‘Grote goden, waar heb je het over?’ vroeg Shannon.
Nicodemus liep naar het achterste raam en haalde het papieren scherm weg. Hij keek uit op het bos. Hoog in de lucht, afgetekend tegen de met sterren bezaaide hemel, verhief zich het donkere silhouet van Sterrenstee met zijn vele torens.
‘We kunnen de smaragd terugkrijgen, want ik weet waar we Felgrams ware, levende lichaam kunnen vinden.’
Nicodemus kneep zijn lippen op elkaar. ‘Ik had het kunnen weten toen ik het geestesboek vernieuwde en door de ogen van de jonge Chtoniër keek. Ik kende zijn gedachten. Ik wist dat de Chtoniërs als eersten uit de onderwereld waren opgedoken.’ Hij gebaarde naar Sterrenstee, dat door het raam te zien was. ‘Ze kwamen uit een grot hoog in de rotswand. Ik kwam te weten dat de Chtoniërs zich beschermden tegen de aanvallen van een ouder ras, dat ze de blauwhuiden noemden, door de opening van de grot met krachtige metaspreuken te beveiligen. En de blauwhuiden deden hetzelfde met schildpadachtige constructies.’
‘Maar dat weten we toch al,’ merkte Deirdre op. ‘In een later visioen zag je dat de Chtoniërs de grot hadden dichtgegooid.’
Nicodemus keek haar aan. ‘Ik zag alleen dat de grot er niet meer was. De Chtoniër door wiens ogen ik keek, lette er helemaal niet op. Hij werd in beslag genomen door de menselijke legioenen die Sterrenstee belegerden.’
‘Bedoel je dat de grot niet werd dichtgegooid?’ vroeg Shannon.
Nicodemus knikte. ‘In die grot ligt het ware lichaam van Felgram. In mijn droom werd Felgrams lichaam aangevallen door klimop, het symbool van de Chtonische metaspreuk, en door schilpadden, die de constructies van de blauwhuiden voorstelden. Ik denk dat de oude spreuken zich nog steeds verweren tegen het feit dat Felgram hun grot in beslag heeft genomen.’
Shannon bromde afkeurend. ‘Maar we weten dat Felgram geen golem in Sterrenstee kan maken doordat de vesting vol Chtonische metaspreuken zit.’
Met gebalde vuisten antwoordde Nicodemus: ‘Maar de grot ligt niet binnen de muren van de vesting en de metaspreuken in de grot zijn veel ouder dan die in Sterrenstee.’ Hij richtte zich tot Deirdre. ‘Boanns ark bevindt zich ook in die grot. In mijn tweede nachtmerrie zag ik de steen staan, achter het lichaam van Felgram. Ik wist toen niet wat het was, maar toen jij de ark beschreef, besefte ik dat ik hem in mijn droom had gezien.’
‘Maar als de grot in de berg is verborgen, kun je alleen met een oude spreuk de ingang openen,’ zei John bedachtzaam.
Nicodemus schudde zijn hoofd. ‘Denk eens aan de vorm van de Spilbrug. Alle andere Chtonische bruggen zijn plat en smal. De Spilbrug is rond als een dikke boomstam. Toen we eroverheen wandelden, galmden onze voetstappen. Magister, herinnert u zich nog de herrie die de bewakers maakten toen ze naar ons toe kwamen marcheren? En weet je nog, Deirdre, hoe het klonk toen het krijgsgewicht over de overloop van de Spilbrug liep?’
Ze knikte. ‘Als tromgeroffel... alsof het geluid zich onder de brug voortplantte.’
‘Inderdaad,’ beaamde Nicodemus. ‘In een van mijn nachtmerries verplaatste ik me door een tunnel die uitkwam op het vertrek met Felgrams lichaam. Terwijl ik door die tunnel liep, hoorde ik mijn eigen stem met de magister praten over de Chtonische rotsgravures in de bergwand. Die stem klonk boven mijn hoofd.’
‘Dus de Spilbrug...’ begon Shannon.
‘... is geen brug,’ maakte Nicodemus zijn zin af. ‘Het is een tunnel. De magiërs hebben nooit iets gevonden omdat ze alleen de bergwand onderzochten. Maar snap je het nu? De tunnel komt uit in de grot.’
Deirdre knikte, maar Shannon en John keken nog steeds bedenkelijk.
‘Het klopt als een bus,’ zei Nicodemus met klem. ‘De Chtonische talen vallen in het zonlicht uit elkaar. De Chtoniërs waren er nog enigszins tegen bestand, maar de blauwhuiden helemaal niet. De Spilbrug was een diplomatieke uitvinding: een plaats waar de Chtoniërs en de blauwhuiden elkaar in het donker konden ontmoeten.’
Hij trok de Index uit de draaicirkel naar zich toe. ‘Kijk, ik zal een gewone tekst opzoeken...’ Hij begon het slot open te maken.
‘Nee, nee,’ onderbrak Shannon hem. ‘Ik twijfel niet aan je conclusie. Ik vraag me alleen af wat we met die informatie moeten doen.’
Deirdre mengde zich snel in het gesprek. ‘We doen wat Nicodemus daarnet voorstelde. We vechten ons een weg naar de tunnel in de Spilbrug en hakken Felgram in mootjes, terwijl zijn geest nog in de golem gevangen zit.’
‘Is de Fopladder er nog?’ vroeg Nicodemus. ‘Als we naar de achterzijde van de vesting gaan, kunnen we met de ladder rechtstreeks bij de overloop van de Spilbrug komen.’
De groot-magiër keek afkeurend. ‘Het kan, maar het is veel te gevaarlijk. Stel dat Felgram zijn geest niet heeft overgegoten in een golem?’
‘Vluchten is even gevaarlijk,’ betoogde Nicodemus. ‘Felgram kan me door mijn litteken overal vinden. Bovendien zijn die dromen me door de smaragd gestuurd. De steen wil door mij gered worden.’
Shannon schudde zijn hoofd. ‘We zijn taalkundigen, geen bewakers.’
Deirdre legde haar hand op Shannons schouder. ‘Alleen op deze manier kan ik de ark van mijn godin redden. Met iets anders ga ik niet akkoord.’
Nicodemus sloot zijn ogen. ‘Het is het enige plan waarmee ik de smaragd kan terugkrijgen.’ Hij opende zijn ogen en keek Shannon strak aan. ‘En waarmee uw vloek opgeheven kan worden.’
‘Wat mij betreft,’ zei John, ‘is dit het enige plan waaraan ik wil meedoen.’ Alle ogen waren nu op hem gericht. ‘Ik heb tientallen jaren onder de vloek van de demon geleefd. Het is mijn enige kans om me te wreken en dat monster te doden.’
Shannon wilde iets zeggen, maar bedacht zich.
‘Bovendien heb ik een idee hoe we bij Felgram kunnen komen,’ ging John langzaam verder.
Shannon snoof hoorbaar. ‘O ja? Weet jij hoe we bij het monster kunnen komen?’
‘Misschien, maar eerst moet ik weten wat Felgram precies heeft gezegd toen hij u vrijliet,’ antwoordde John ernstig.