Hoofdstuk 19

Verwonderd keken Nicodemus en Shannon naar de Chtonische tekens. Het stond nu wel vast dat de tweede nachtmerrie Nicodemus had willen wijzen op het verband tussen de moordenaar en de Spilbrug, hoewel hij geen idee had wat die twee met elkaar te maken hadden. Een in het wit gehuld lichaam, een smaragd, schildpadden en klimop. Het leek volstrekt onsamenhangend.

De hakken van hun laarzen weergalmden op de stenen brug toen ze terug renden om de Chtonische rotstekeningen opnieuw te bestuderen. Shannon vervaardigde enkele Numinusspreuken waarmee hij kon peilen of er een verborgen spreuk of magische deur in de rotswand was aangebracht. Ook deze keer stuitte hij slechts op massief gesteente.

Inmiddels waren de vier bewakers via de toren teruggekomen. Ze kwamen gezamenlijk aanmarcheren over de brug en hun voetstappen dreunden als tromgeroffel in de verte. ‘Daar komen ze aan,’ zei Shannon. ‘In hun bijzijn mogen we niet over de dromen of de moordenaar praten. Ze werken voor Amadi, dus zijn ze gespitst op aanwijzingen voor de contra-profetie.’

Nicodemus haalde diep adem. Als de bewakers een van zijn foutspreuken als bewijs beschouwde dat hij de Stormvogel was, werd hij geketend, gecensureerd en in de gevangenis geworpen. En in een kerker kon de moordenaar hem gemakkelijk vinden. Daar was hij zo hulpeloos als een gekooide vogel.

‘Als we straks in de bibliotheek zijn, doen we alsof we helemaal opgaan in ons onderzoek,’ fluisterde Shannon. ‘Let goed op mij. We moeten meer te weten komen over het schepsel dat van klei is gemaakt, dus als ik jou een seintje geef, leid jij Kleinwoud en de schildwachten af om mij gelegenheid te geven de Index te raadplegen.’

‘Maar hoe kan ik vijf magiërs afleiden? En waarom is die Index –’

Shannon onderbrak hem door de naderende bewakers te roepen. Met veel misbaar gaf hij blijk van zijn ongenoegen over hun late komst en van zijn ongeduld om aan de slag te gaan. Hij verweet hen dat ze hadden getreuzeld, dreigde zijn beklag bij Amadi te doen en kletste eindeloos door over zijn wetenschappelijk onderzoek.

Snel loodste hij hen naar de onbewoonde delen van Sterrenstee op de begane grond, terwijl hij maar door bleef leuteren over zijn primaire zoekspreuk en dat ze moesten opschieten omdat ze magister Kleinwoud niet mochten laten wachten.

En inderdaad, toen ze met het hele gezelschap bij Shannons werkkamer aankwamen, stond magister Kleinwoud al klaar met een grote hoeveelheid perkamentrollen onder zijn armen. ‘Agwu, wie zijn dat allemaal?’ vroeg Kleinwoud verbaasd.

‘Ik dacht dat we wel wat extra hulp konden gebruiken.’ Shannon ontsloot zijn kamerdeur. ‘Kom, magisters, help eens een handje.’ Hij joeg de bewakers naar binnen en laadde hun armen vol boeken. Een van hen wilde protesteren, maar hield zich in toen Shannon dreigde zijn onwelwillende houding door te geven aan Amadi.

Het duurde niet lang of elke wachter droeg een metershoge stapel boeken. Daarna laadde Shannon een vracht perkamentrollen in Nicodemus’ armen. De jongeman moest met zijn kin de stapel in bedwang houden om te voorkomen dat de manuscripten op de grond zouden glijden. Kleinwoud nam zelf ook een stapel boeken en gaf de bewakers tips hoe ze hun last handiger konden vasthouden.

‘Goed, dan zijn we zover,’ kondigde Shannon aan, die zelf ook een vracht boekrollen droeg. ‘Nicodemus, kun jij met je jonge ogen de deur open krijgen?’

‘Natuurlijk, magister.’ De kakograaf schreef een eenvoudige Magnusspreuk op zijn rechteronderarm. Met zijn wijsvinger, de enige vinger die hij nog kon bewegen, schoof hij de spreuk om de deurklink. Na wat gemorrel kreeg hij beweging in de klink. ‘De deur is open. Waar gaan we naar toe?’

‘Naar de hoofdbibliotheek,’ antwoordde Kleinwoud vanachter zijn stapel. ‘Agwu, je zou je assistent toch voorbereiden op ons onderzoek?’ Met Nicodemus voorop stapten de twee groot-magiërs de gang in, op de voet gevolgd door de bewakers.

Shannon klakte geërgerd met zijn tong. ‘Hemelse goedheid, dat is waar ook. Ik ben er nog niet aan toe gekomen. Maar het was ook zo’n rare dag.’

‘Je hoeft niet zo gepikeerd te zijn,’ merkte Kleinwoud op. ‘Ik vroeg het alleen maar.’

Het gezelschap was bij de trap aangekomen en begon moeizaam de smalle treden te beklimmen.

‘Luister, Nicodemus en onze Noordelijke gasten, ik zal jullie iets vertellen.’ Kleinwoud begon met zijn gebruikelijke enthousiasme aan een lange verhandeling. ‘Magister Shannon en ik hebben jaren geleden een zoekspreuk bedacht waarmee we de teksten rond de Index zichtbaar kunnen maken, maar we kregen geen toestemming om ermee door te gaan tot we gisteren hoorden –’

‘Timothy,’ onderbrak Shannon hem, ‘Nicodemus weet niet wat de Index is en je mag er alleen in een veilige omgeving over praten.’

‘O ja,’ zei Kleinwoud. ‘Wat dom van mij om dat te vergeten. Nicodemus, wil jij een demperspreuk werpen, zodat we vrijuit kunnen spreken?’ Traditiegetrouw waren het altijd de assistenten die de spreuken voor dagelijks gebruik moesten werpen. Shannon onthief Nicodemus gewoonlijk van die taak, maar in zijn verstrooidheid was Kleinwoud dat alweer vergeten.

Diep inademend begon Nicodemus de daarvoor noodzakelijke runen in zijn rechterarm te vormen. Hoewel de demperspreuk in eenvoudige, gemeenschappelijke taal werd geschreven, had ze een ingewikkelde zinsbouw en vooral het slot luisterde erg nauw. Toen hij ermee klaar was, was hij niet tevreden, maar er zat niets anders op dan de spreuk met een beweging van zijn wijsvinger weg te schieten.

In plaats van een geluiddempende wolk te vormen, viel de foutspreuk in witgloeiende stukken kapot. De zinsdelen gleden over de grond als waterdruppels in een hete koekenpan. ‘Het spijt me, maar ik –’

‘Ik denk dat voor zo’n gevoelig onderwerp eerder een Magnustekst nodig is, misschien wel een embargospreuk,’ merkte Shannon op. Nicodemus keek hem over zijn schouder dankbaar aan.

Het gezelschap liep verder terwijl Shannon zijn spreuk aan het schrijven was. De bewakers mompelden met elkaar. Ineens klonk het gespetter waarmee de groot-magiër de embargospreuk uitspuwde. De groep werd omringd door een geluiddichte bol, die bestond uit aan elkaar geschakelde rozenblaadjes.

Kleinwoud schraapte zijn keel. ‘Ik wilde net gaan vertellen dat we vele manuscripten hebben in Sterrenstee, maar slechts één Index. Voor het blote oog lijkt de Index op een normaal boek van gewone afmetingen, maar de spreuken die in het boekwerk staan zijn heel bijzonder. Ze verbinden de Index namelijk met alle manuscripten, perkamentrollen en folianten binnen de muren van Sterrenstee.’ Kleinwoud stopte even met praten om de rollen in zijn arm te schikken. ‘Als je de Index wilt raadplegen voor praktische informatie, hoef je alleen aan een bepaald onderwerp te denken en daarna het boek open te slaan. Wil je iets weten over synesthesie of magisch overwicht of wat dan ook, dan laat het boek je alle beschikbare teksten op dat gebied zien.’

Op dat moment betrad het gezelschap het vrouwenatrium, waarvan de overkapping versierd was met mozaïeken van beroemde vrouwelijke magiërs. Nicodemus keek naar de bewakersspreuken aan weerszijden van de gewelfde ingang, die het uiterlijk van een hond hadden.

Deze Numinusconstructies waren bijna drie meter hoog en hadden lange wolfachtige snijtanden, gespierde schouders en fonkelende ogen. Hun angstaanjagende koppen waren bedekt met een dikke, krullende vacht, maar hun lichamen waren glad en onbehaard. Ze hielden een grote Magnuskogel onder de poot die het dichtst bij de ingang was. Toen het gezelschap naderde, lieten ze hun tanden zien, maar Shannon begon rustig de vereiste wachtwoorden naar hen toe te gooien.

Kleinwoud ging onverstoorbaar door met college geven. ‘Andersom kun je een magische tekst via de Index zoeken door gewoon je hand op een van de verlichte pagina’s te leggen. Je geest legt dan contact met de spreuken in het boek en door te denken aan wat je zoekt, verschijnt er een lijst met alle bekende spreuken die aan jouw zoekopdracht voldoen. Als je dan een spreuk uitkiest – en dat is helemaal fantastisch – giet het boek de hele tekst in je brein over. Jullie begrijpen wel waarom de Index van onschatbare waarde voor ons is. Een onderzoek dat anders weken zou gaan duren, is nu binnen een paar minuten voltooid.’

Tevreden met de wachtwoorden staken de bewakersspreuken hun poten uit en maakten een hondse buiging om aan te geven dat de magiërs erdoor mochten. Binnengekomen bewonderde Nicodemus de schitterende hoofdbibliotheek, waar hij zelden kwam. Een bewaker naast hem slaakte gedempte kreten van verbazing.

Zo ver als het oog reikte, verhieven zich gelambriseerde verdiepingen, volgestouwd met boeken in leren banden. Elke etage bezat boogramen, waardoor grote bundels zonlicht naar binnen vielen, zodat je de stofdeeltjes door de warme lucht zag dansen. Hoog boven hun hoofd werd de spelonkachtige binnenruimte van de bibliotheek door enkele houten traversen overspannen. In het midden van de bibliotheek stond een stenen gebouw van twee verdiepingen, dat dienstdeed als kantoor voor de bibliothecarissen die de collectie dagelijks beheerden. Straalsgewijs vanuit het kantoor liepen borsthoge boekenrekken vol naslagwerken, omringd door keurig in het gelid staande studeertafels, waaraan een stuk of honderd magiërs zaten te werken. Overal klonk hun geroezemoes en het geritsel van omgeslagen bladzijden.

Kleinwoud vervolgde zijn les: ‘Er is een enorme vraag naar het gebruik van de Index. De Raad voor het Gebruik van Tovermiddelen moet zo’n aanvraag goedkeuren om ervoor te zorgen dat het boek niet beschadigd raakt. Dat is een moeilijke taak. We weten namelijk wel hoe we de Index moeten gebruiken, maar niet hoe die werkt. De uitvoerende spreuken zijn in een onbekende taal geschreven.’ De magiër lachte. ‘Bovendien speelt er nog de kwestie van de privé-bibliotheken. Omdat de Index elk boek binnen de muren van Sterrenstee kan doorzoeken, zijn veel groot-magiërs bevreesd dat de geheimen die ze in hun eigen bibliotheek bewaren door hun tegenstanders worden ontdekt.’

De groep trok verder. Shannon en Kleinwoud liepen aan het hoofd van de stoet, daarachter kwam Nicodemus en de vier bewakers vormden de achterhoede. Achter in de bibliotheek gingen ze een nis in. Het was Nicodemus nooit opgevallen dat er op die plaats nog een doorgang zat. De nis liep minstens honderd meter door en leek op een lange tunnel met aan weerszijden boeken.

‘Weet je,’ begon Kleinwoud tegen Nicodemus terwijl ze verder lie-pen, ‘we willen met onze zoekspreuk ontdekken hoe de tekst van de Index werkt, want het tovermiddel bezit blijkbaar een vorm van tekstuele intelligentie. Daardoor kunnen we meer te weten komen over viervoudige cognitie: hoe bepaalde spreuken ons denkvermogen beïnvloeden. Sommige geleerden vermoedden dat de Index een Chtonische uitvinding is.’

Het gezelschap was aangekomen bij het eind van de nis, waar een bewakersspreuk slapend voor een brede ijzeren deur lag. De omvangrijke hondenkop van de gouden constructie rustte op een grote Magnuskogel. Lodderig werd een ooglid opgetild, dat een fonkelend oog onthulde. Ineens stond het spreukbeeld op zijn vier poten en gromde vervaarlijk. Shannon wierp het een hoge stapel wachtwoorden toe.

De bewakersspreuk hapte de tekst op alsof het een biefstukje was. Na een lange, argwanende blik maakte het beeld een buiging. De deur zwaaide open en gaf toegang tot een raamloos vertrek met stenen muren. In het midden van de ruimte, op een marmeren verhoging, lag de Index.

Het boek had een glanzend gewreven bruinleren omslag. De rug was beslagen met twee koperen banden en elke band was met drie stalen bouten aan een houten plaat bevestigd. Een vierhoekig koperen slot hield het boek dicht en stalen driehoekjes beschermden de hoeken tegen het stoten. Toen Nicodemus dichterbij kwam, zag hij dat er ontelbare ragfijne streepjes in het koper waren geciseleerd. Hoewel de voorkant niet met een rozetreliëf was versierd en het metaalwerk niet met juwelen was ingelegd, had hij nog nooit een mooier boek gezien.

Nadat Kleinwoud zijn stapel manuscripten had neergelegd, begon hij zijn mouwen open te knopen, terwijl hij de bewakers opdroeg hun boeken op de lege planken te leggen die overal langs de muur waren aangebracht.

Shannon had zijn mouwen al losgeknoopt, waardoor goed te zien was dat zijn armen, ondanks zijn hoge leeftijd, nog steeds gespierd waren door het spreukschrijven. ‘Onze zoekspreuk heet traseus, vervaardigd uit een mengeling van Numinus en Magnus,’ vertelde hij Nicodemus. ‘We hebben de spreuk bedacht om zichtbaar te maken hoe het tovermiddel werkt als het schriftelijke teksten doorzoekt. Maar omdat de traseus een ingewikkelde spreuk is, hebben we jouw hulp erbij nodig.’

Hoewel Nicodemus het al bij voorbaat benauwd kreeg, stak hij zijn armen uit de mouwen. Als Shannon en Kleinwoud meer runen nodig hadden dan ze samen konden maken, zou het inderdaad hard werken worden. Hij keek om naar de bewakers, die weer een verhandeling van Kleinwoud moesten aanhoren. ‘Kunnen zij ons niet helpen?’ vroeg hij zacht.

‘Het zijn volleerde magiërs,’ antwoordde Shannon. ‘Ze zouden beledigend zijn als we dat van hen verwachten. Bovendien zie ik ze liever doelloos rondhangen. Als ze zich vervelen, zijn ze gemakkelijker af te leiden.’ Hij schraapte veelbetekenend zijn keel.

Nicodemus knikte. ‘Hoeveel van de spreuk staat al op papier?’ Groot-magiërs schreven vaak dagenlang aan lange zoekspreuken, die ze in gedeelten bewaarden op perkamentrollen of in boeken. Als ze de spreuk wilden werpen, trokken ze die zogeheten subspreuken los en lasten ze aan elkaar.

‘Nog niets,’ gaf Shannon schoorvoetend toe. ‘We hebben alleen de hoofdlijnen opgeschreven.’

‘Hoeveel runen hebben jullie nodig?’

‘Voor elke taal een paar honderdduizend,’ verzuchtte Shannon. ‘Het spijt me, knul, maar het zal nogal vermoeiend worden.’ Hij kwam dichterbij en liet hem een groene zin zien die onopvallend om zijn arm was gewonden.

Nicodemus nam de spreuk van hem over, die geschreven was in de gemeenschappelijke taal. Er stond: ‘Strks moet je Klnwd en bwkrs afleiden.’

‘Ja, magister,’ fluisterde hij. ‘Hebt u enig idee hoe ik dat moet doen?’

De oude man schudde bijna onmerkbaar zijn hoofd. ‘Jij wel?’

Zijn hart begon sneller te kloppen. ‘Nog niet.’