Hoofdstuk 40
Nicodemus viel in het Bestiarium. Zijn mond liep vol met een warme, olieachtige vloeistof. Toen hij het glibberige zwarte spul probeerde uit te spugen, ademde hij het per ongeluk in. Bang om te verdrinken, sloeg hij panisch om zich heen. Zijn geest kon zich echter niet losmaken van het boek.
De vloeistof om hem heen werd dikker, wat zijn val vertraagde. Hij zette zijn borst uit om de dunne olie uit zijn longen te persen. Daarna probeerde hij niet meer in te ademen, maar in een reflex deed hij dat toch.
Langzaam hield hij op met spartelen. Hij verdronk niet, maar ademde duisternis in. Zijn armen en benen leken gewichtloos. Zijn lange haar zweefde om hem heen. Vlakbij zwom een wezen dat energiegolven uitzond. ‘Weer een kind van dwaling? Een tweede kans?’ sprak een ruwe vrouwenstem.
Zijn hart ging sneller kloppen. ‘Wie bent u?’ vroeg hij, verbaasd dat hij kon praten met de zwarte vloeistof in zijn mond.
Er klonk een lage, snorrende lach. Aan het geluid te horen cirkelde het wezen om hem heen.
Nicodemus draaide ook rond om zijn gesprekspartner te kunnen zien. ‘Ik wil meer over de Oertaal weten en horen wie mijn voorganger was.’
Weer hoorde hij die katachtige lach. ‘Ik weet wat je zoekt, Nicodemus Kras. Zolang je in dit boekwerk zit, weet ik alles van je.’
Hij stak zijn hand uit naar waar de stem vandaan kwam. ‘Wie bent u?’
Er glibberde iets om zijn hoofd, maar het was al weg voordat hij in elkaar kon duiken.
‘Ik ben het beest. Ik ben het Bestiarium. Ik ben de proef-deler en de woord-steler. Ik spreek recht zonder recht te doen. Ik geef macht zonder doel. Ik ben een deeltje van Chimaera, de godin van alle Chimaerische volken.’
‘Bent u een spreukbeeld?’
Zacht lachend kwam het antwoord. ‘Je mag me een spreukbeeld noemen. Je mag me ook een gebroken ziel noemen. Toen ik nog mezelf was, heb ik een avatar van dit boek gemaakt en een gedeelte hierin gestopt. Noem me Chimaera.’
Nicodemus verzamelde zijn krachten. ‘Kunt u me leren wat ik wil weten?’
Weer voelde hij iets zachts glibberen – deze keer om zijn linkerarm – en weer wegglijden. ‘Dat kan ik inderdaad,’ bromde Chimaera. ‘Maar je moet instemmen met de prijs die je ervoor betaalt. Als je de Oertaal eenmaal hebt geleerd, kun je hem nooit meer vergeten.’
‘Waarom is dat erg? Word ik dan blind?’
Een golf duwde hem naar voren. Na een poosje kwam Chimaera’s antwoord. ‘Integendeel, je zult juist meer kunnen zien. Je zult inzicht krijgen in de taal van de Schepper.’
‘Is dat ook met James Berr gebeurd? Hebt u hem de Oertaal geleerd en laten zien wat kakografie werkelijk is?’
‘Ja,’ antwoordde Chimaera’s meteen.
Zijn haar hing voor zijn ogen en hij schoof het weg. ‘Kan ik magister Shannon van zijn vloek genezen als ik de Oertaal heb geleerd?’
‘Je zou weten hoe zijn vloek kan worden gewist, maar of je die vaardigheid hebt, durf ik niet te zeggen.’
Nicodemus voelde dat Chimaera steeds sneller rondzwom. ‘Mijn vijanden houden bepaalde zaken voor je verborgen,’ bromde ze. ‘Als je de Oertaal kent, zul je Felgram en zijn demonische meesters kunnen verslaan. Maar er moet iets tegenover staan. Ik geef je mijn kennis; jij geeft me jouw geluk.’
Nicodemus schoot in de lach. ‘Is dat het? Mijn geluk tegen uw kennis?’
‘Ja,’ zei Chimaera bits.
‘Voor u is dat een onvoordelige ruil, want ik heb weinig geluk.’
‘Is dat serieus of cynisch bedoeld?’
Nicodemus schudde het hoofd. ‘Als ik de kans laat lopen om Shannons vloek te genezen, zal ik nooit meer gelukkig zijn.’
‘Wil jij je geluk ruilen voor een kans, niet eens een zekerheid, dat je je leermeester kunt genezen?’
‘Inderdaad.’
Er viel een diepe stilte.
Nicodemus kneep zijn lippen op elkaar, bang dat hij iets verkeerds had gezegd. Na een tijdje vroeg hij: ‘Hoe kunt u me mijn geluk afnemen?’
‘Door je te veranderen in de man die je zult worden.’
Hij trok zijn hoofd weg. ‘Wat is daar zo gevaarlijk aan?’
‘Vraag liever: wat niet?’
Nicodemus snoof de geur van de donkere olie op. ‘Is dat serieus of cynisch bedoeld?’
Chimaera zweeg.
Hij sneed een ander onderwerp aan. ‘Hoe gaat u me de Oertaal leren? Gaat u die net als de Index bij mij naar binnen gieten?’
Chimaera grinnikte. ‘Nee, Felgram heeft de waarheid over je familie verteld. De Imperialen uit het Solaire Rijk hadden een aangeboren be-grip van de taal van de Schepper. Door je afkomst ben je dus begiftigd met een ongewone en onbewuste kennis van de Oertaal. James Berr had ook Imperiale voorouders.’
Zijn keel kneep dicht. ‘Ben ik familie van hem?’
Chimaera maakte een geluid alsof ze gaapte. ‘Berr is een verre neef van je. Hij heeft de prijs betaald en ging eraan onderdoor. Misschien ben jij sterker. Wil je nog de Eerste Taal leren?’
Nicodemus ademde een teug van de zwarte vloeistof in. ‘Ja.’
In het donker lichtten vier zeegroene tekens op. ‘Dit zijn de vier runen van de Oertaal,’ zei Chimaera achter hem.
Hij keek over zijn schouder om een glimp van haar op te vangen, maar zag alleen duisternis. Daarom richtte hij zijn blik weer op de ingewikkelde blauwgroene karakters. Ze waren driedimensionaal. Twee had-den de vorm van zeshoeken, de andere twee van vijfhoeken. Terwijl de runen langzaam om hun as draaiden, besefte Nicodemus dat hij ze ogenblikkelijk in zijn geheugen had opgeslagen. Hij zag meteen al hoe ze zich aaneen konden rijgen tot lange, spiralende zinnen. ‘Ik heb nog nooit van mijn leven zó snel iets geleerd,’ riep hij verbaasd uit.
Chimaera sprak: ‘Dat komt omdat je niets nieuws hoeft te leren, maar je van een overgeërfde kennis bewust wordt. Nu ik je de runen heb laten zien, is je onderricht bijna voltooid.’
Nicodemus lachte, maar toen het onzichtbare schepsel niet reageerde, besefte hij dat ze het serieus meende. ‘Maar ik heb nog geen woordenschat of grammatica gehad.’ Hij lachte weer. ‘Ik weet niet eens hoe ik moet spreukschrijven in de Oertaal.’
Chimaera’s antwoord kwam als een fluistering. ‘Kijk naar je handen.’
Toen Nicodemus omlaag keek, constateerde hij geschokt dat er een zeegroene gloed over zijn vingers en handpalmen lag. ‘Kokend bloed! Ik werp spreuken in de Oertaal!’ Hij bracht zijn handen dichterbij om ze goed te kunnen bekijken. ‘Maar de runen zijn ongelooflijk klein,’ zei hij verwonderd. ‘Het zijn er wel... alleen in mijn pink zitten er al oneindig veel.’
Hij trok zijn mouwen op en tuurde door de halsopening omlaag. Zijn hele lichaam was doortrokken van de Oertaal. ‘Wat raar,’ zei hij. ‘Andere magische talen vormen we met onze spieren, maar deze runen zitten overal in mijn lichaam.’
Hij voelde het donker om zich heen golven terwijl Chimaera’s stem dichterbij kwam. ‘De runen van de Oertaal worden niet in je lichaam gevormd. Ze zíjn je lichaam.’
‘Daar snap ik niets van. En waar zijn we eigenlijk? Is dit mijn fysieke lichaam of is het een zinsbegoocheling?’
‘Alleen je geest is het boek binnengegaan. Maar het magische lichaam dat ik je heb gegeven, gedraagt zich hetzelfde als je eigen lichaam. Als je dit boek hebt verlaten, zie je vanzelf wel dat ik je niet voor de gek heb gehouden.’ Ineens klonk haar fluisterstem vlak bij zijn oor. ‘Kijk maar eens naar buiten.’
Hij draaide zich om en zag een vierkant raam dat de duisternis doorsneed. Door het venster zag hij een voorstelling van het naburige nachtelijke bos. Wat hij zag kwam hem grotendeels bekend voor: dennenbomen, naaldvarens, een jong hertje dat zijn weg zocht tussen de struiken en stenen door. Het wonderlijke was alleen dat het hert blauwgroen licht gaf. ‘Hij werpt spreuken in de Oertaal!’ zei Nicodemus. ‘Maar dat kan helemaal niet. Alleen mensen kunnen... tenzij hij een vertrouweling is...’ Zijn stem stierf weg toen hij zag dat alle planten en bomen dezelfde gloed uitstraalden. Alleen de stenen deden niet mee.
‘Een fantasiebeeld,’ fluisterde hij.
‘Nee, Nicodemus Kras. Wat je zag voordat je de Oertaal leerde, was een illusie, maar zo ziet de wereld er dus door je nieuwe ogen uit.’
Op dat moment fladderde een lichtgetinte nachtpauwoog voor het raam. Een zwarte tentakel schoot uit, omcirkelde de vlinder en trok hem het donker in. Nicodemus week verrast achteruit. De vloeibare duisternis werd dun als zuurstof. Knipperend verdween het raam dat op het bos uitkeek. De grote vlinder fladderde angstig rond. In het donker kon hij het insectenlijf niet zien, maar wel de teksten in de Oertaal waarmee het diertje was doordrenkt.
‘Ik heb de geest van deze nachtvlinder binnengehaald in het Bestiarium en het een magisch lichaam gegeven, dat zich op dezelfde manier gedraagt als zijn fysieke lichaam zou doen. Steek je hand uit, Nicodemus Kras, en je krijgt inzicht in de levende wereld.’
Nicodemus deed wat Chimaera zei. De vlinder fladderde even om zijn arm en landde op zijn duim. Zodra het insect in aanraking kwam met zijn huid, trok er een gelukzalige warmte door hem heen. Hij voelde zich duizelig, alsof hij bedwelmd was. Zijn gedachten waren even licht en verreikend als rookpluimen die meegevoerd worden door de wind. De tijd vertraagde, zelfs zijn bloedsomloop leek stil te staan.
In zijn geest glansde een tekst die langer was dan hij ooit had gezien. Alle boeken van Sterrenstee zouden de woorden niet kunnen bevatten. Hoewel de spreuk slechts uit vier runen was samengesteld, zat hij vol windingen, bochten en referentiële passages.
Wat hem met verbijstering en heilig ontzag vervulde, was de zekerheid dat die tekst en de vlinder in wezen dezelfde waren. Als die kennis niet stralend in zijn eigen geest stond gegrift, zou hij gedacht hebben dat niemand zo’n spreuk zou kunnen bevatten, maar het was waar. Hij was een Imperiaal. Hij was geboren met de gave om de Oertaal te lezen en schrijven.
De vlinder sloeg nog een keer zijn vleugels uit. Nicodemus keek naar het bleke, kwetsbare diertje en was tot tranen toe geroerd door zijn schoonheid. In zijn ogen was de vlinder een levend wezen en tegelijkertijd een gedicht. Hij wilde iets zeggen, wilde uiting geven aan zijn diepe bewondering, maar kon alleen verrukt fluisteren: ‘Zoíets moois heb ik nog nooit gezien.’
‘Wat je ook aanraakt, je zult overal dezelfde taal vinden,’ sprak Chimaera op zangerige toon. ‘Ik kan je het proza in een eikenblad of de buik van een forel tonen. Ik kan je de piepkleine beestjes laten zien die een wond infecteren. Je zult in alles de Oertaal vinden. Daarom heet deze foliant het Bestiarium. Het laat zien dat elk dier en elke plant gemaakt is van de taal van de Schepper, van Zijn godenspreuk.’
Nicodemus begreep de boodschap. ‘Het hele leven is magische taal.’
Langzaam vervaagde zijn trance. Hij bracht zijn vrije hand naar zijn voorhoofd, terwijl de gevolgen van zijn openbaring geleidelijk tot hem doordrongen. Als het hele leven uit taal bestond... kon een spreukschrijver in de Oertaal ziekten genezen en wonden helen door de natuurlijke levenskracht aan te spreken. Hij kon ook het koren opdragen om een grotere oogst voort te brengen.
Chimaera antwoordde geamuseerd: ‘Je begrijpt dat het Solaire Rijk een paradijs was. Onder de heerschappij van de Imperialen kende het continent geen epidemieën of hongersnoden.’
‘Hoe weet u dat?’
Sissend ontsnapte haar een zucht. ‘Ik was de oudste, meest ontevreden godin van het vroegere continent. Ik wilde dat er meer met de oorspronkelijke taal werd gedaan. Ik wilde een nieuw ras schrijven. In het Solaire Rijk werd de Oertaal alleen gebruikt om het leven te verbeteren, niet om nieuw leven te scheppen. Ik meende dat daardoor de samenleving op den duur tot stilstand zou komen. Toen Los werd geboren, wist ik dat hij gelijk had.’
‘Kent u Los, de eerste demon?’
Weer een zucht. ‘Ik kende hem al voordat hij in opstand kwam. Ik wist wat hij met de Oertaal van plan was. Daarom ontvluchtte ik het oude continent. Het Rijk had me verboden met teksten te experimenteren, dus stak ik met mijn volgelingen de oceaan over naar dit nieuwe continent. Uit mijn aanhangers vormde ik het Chimaerische volk.’
‘De Chtoniërs waren toch menselijk?’
‘Inderdaad, net als de kobolds, gnomen, weerwolven, Pelagiërs, Incultanten en anderen. Eerst was dit continent een paradijs, maar toen begonnen mijn volkeren met elkaar te vechten. In de hoop ze te kunnen besturen, splitste ik mijn ziel en verdeelde die over verschillende Bestiaria. Elke stam gaf ik drie boeken. Maar het was tevergeefs. De Chimaerische volkeren groeiden steeds verder uit elkaar. Toen jouw voorouders de oceaan overstaken, troffen ze hier een verscheurde samenleving aan.’
Ze maakte een zacht zoevend geluid. ‘Eerst hoopte ik jullie soort te verjagen. Jullie goden waren erg verzwakt, want ze hadden tijdens de Uittocht in hun ark moeten blijven om aan de demonische legers te ontkomen. Daardoor waren ze bijna alles vergeten, ook de Oertaal. En jouw Imperiale familie was verstrooid. Maar toch konden mijn volkeren, met al hun verdeeldheid, het niet opnemen tegen de mensheid. Zodra je voorouders zich hier hadden gevestigd, begonnen ze mijn volkeren uit te moorden.’
Nicodemus dacht over haar woorden na. ‘Waarom vertelt u me dit? U geeft me meer kennis dan waarom ik had gevraagd.’
Het duurde lang voordat ze antwoord gaf. Nicodemus begon al te vrezen dat ze er niet meer was. ‘De kennis die ik je geef is bitter en luidt het begin van je lijden in.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Sta er eens bij stil wat er gebeurt nu je de Oertaal kent.’
Nicodemus trok een diepe denkrimpel. ‘Ik zal rond alle levende wezens een gloed zien. Maar... ik begrijp iets niet. Waarom hebben mijn vrienden en ik geen synesthetische reacties op de Oertaal?’
‘Dat komt omdat de runen zo zwak zijn. Buiten een levend lichaam kunnen ze bijna niets bewerkstelligen. De menselijke synesthesie is niet gevoelig genoeg om hun aanwezigheid op te vangen.’ Ze liet een stilte vallen. ‘Maar je vraagt je nog steeds niet af wat er gebeurt nu je de taal van de Schepper kent. Denk nog eens goed na. Je geest herschrijft de eugrafische talen in je omgeving. Zo heb je met je kinderlijke fantasieën de nachtgriezels geschapen die jou uit handen van Felgram hebben gered. Maar de Eerste Talen zijn niet eugrafisch maar kakografisch. De spelling is ingewikkeld en onlogisch. Wat gebeurt er als jij een tekst aanraakt die in een kakografische taal is geschreven?’
Het leek of hij een stomp in zijn maag kreeg. Eindelijk drong het tot hem door. Eerst kon hij geen woord uitbrengen. Zijn hart ging tekeer en zijn tong voelde aan als zeemleer. ‘Ik... maak spelfouten.’
Met zachte, verdrietige stem sprak Chimaera verder: ‘Kijk eens naar de vlinder.’
Naast zijn hand verscheen een witte lichtbol. Hij gaf een gil van afschuw. De vlinder was een prachtig schepseltje geweest, met een donzig lijf, grote zwarte ogen en zachte voelsprieten. Haar ragfijne vleugels waren roomwit geweest met een tekening van geel-zwarte oogvlekken.
Het insect dat nu op zijn vinger zat, was een gezwollen, zwart verkleurd kadaver, dat bezaaid was met kwaadaardige woekeringen van afgestorven weefsel, alsof er een kolonie smerige parasieten op was neergestreken.
Hij slaakte weer een gil. Met wat hij nu wist, begreep hij meteen dat zijn kakografische geest de Oertaal van de vlinder had aangetast, waardoor het lijf overdekt was met monsterlijke gezwellen. Hij trok zijn hand terug en de dode vlinder viel van zijn vinger. Het licht knipperde uit. Nicodemus zweefde weer door de volslagen duisternis.
‘Dat was de woekeringvloek, nietwaar?’ vroeg hij, gejaagd ademend. ‘Dezelfde die Felgram over de magister heeft uitgesproken. Het monster heeft de Oertaal in Shannons buik door de war gegooid en nu groeit alles ongebreideld door.’
Chimaera gaf geen antwoord, maar dat hoefde ook niet. Hij wist dat het waar was.
‘Ik zal elk levend wezen dat ik aanraak beschadigen,’ zei hij hardop. ‘Mijn kakografie zal tot wildgroei leiden. Overal waar ik kom, zal ik mensen ziek maken.’ Hij voelde zich misselijk worden.
Haar antwoord kwam in de vorm van een zacht gesnuif. ‘Niet alle veranderingen die je teweegbrengt zullen tot ziekte leiden. Veel veranderingen zullen onschadelijk zijn en sommige zelfs gunstig. Maar nu...’ Ze snoof opnieuw. ‘Nu zie je welke prijs je hebt moeten betalen.’
‘Inderdaad.’ Nicodemus drukte zijn handen tegen zijn buik. ‘U zei dat ik misschien te weten kwam hoe Shannons vloek van hem afgenomen kon worden. U hebt nooit beweerd dat ik daartoe in staat was.’
‘Er is nog hoop. De woekering heeft zich door zijn buik verspreid als een flinterdun vlies. Als je hem aanraakt en je aandacht goed richt, kun je de vloek misschien samenballen tot een duidelijk begrensde massa.’
Nicodemus begreep het meteen. ‘En Deirdres godin kan die dan later gemakkelijker verwijderen.’ Dat betekende dat er nog hoop voor Shannon was.
‘U hebt me niet misleid,’ zei hij na een tijdje. ‘De kans bestaat nog steeds dat de magister dit overleeft. Ook als ik had geweten dat ik in een monster zou veranderen, had ik met uw voorwaarden ingestemd.’ Met een schok viel hem een nieuwe gedachte in. ‘Wat gebeurt er als ik de smaragd van Arahest op Felgram weet terug te winnen?’
Het donker golfde om hem heen. ‘Dat lijkt me geen goed idee.’
‘Maar als ik mijn vermogen om te spellen terugkrijg, kan ik de mensen in mijn omgeving niet besmetten met de woekeringvloek. Dan zou ik spreuken in de Oertaal kunnen schrijven, net als de spreukschrijvers uit het Solaire Rijk. Ook al zegt Felgram dat de Halcyon niet bestaat, toch zou ik op die manier tegen de Separatie kunnen vechten.’
De donkere golven kwamen tot stilstand. ‘Als je dat deel van jezelf terugkrijgt, ben je nutteloos voor de strijd tegen de demonen.’
‘Hoezo?’
Ze begon weer om hem heen te cirkelen. ‘Felgram wil de waarheid verbergen van wat de profetie over jou beweert.’
‘De golem zegt dat alle profetieën vals zijn.’
‘Alle menselijke profetieën zijn vals,’ verbeterde ze hem. ‘Wat dat betreft heeft de golem gelijk. Hij heeft je vast ook verteld dat jouw verwanten door de mensheid én door de demonen worden ingezet in de strijd. Dat is een deel van de waarheid.’
‘Wat is de hele waarheid?’
‘De mensheid gebruikt het woord profetie alsof het dezelfde betekenis heeft als voorbestemming. Maar niets ligt vast. Profetie kun je vergelijken met regen die op een berg valt. Het water moet omlaag stromen. Het moet zijn weg zoeken door beekjes, stroompjes en riviertjes. Als de wereld statisch was, zou je kunnen berekenen waar het water heen vloeit. In een onveranderlijk landschap kun je voorspellen dat deze druppel bestemd is voor het meer en dat die rivier in de zee uitmondt. Maar de wereld is altijd in beweging.’
Ze haalde diep adem. ‘Bovendien kunnen machthebbers dammen in de rivier aanleggen, kanalen graven en watermolens bouwen. Dat is wat ik met jou heb gedaan. Ik heb je in de rivier geduwd om de demonen van Los te weerstaan. Ik wilde je tot koning van de rivier maken.’
De misselijkmakende angst kwam weer terug, want hij wist bij voorbaat wat ze ging zeggen. ‘Welke spreekwoordelijke rivier bedoelt u?’
‘Jij ziet de wereld als een slagveld tussen jouw soort en de demonen. Maar mensen, goden en demonen zijn slechts stromingen in een conflict tussen twee grote krachten: die van de taalkundige orde en stilstand aan de ene kant; die van de taalkundige fouten en verandering aan de andere kant. De magiërs zweren bij orde. Ze bewaken de krachten die werken in de richting van toenemende ordening. Ze zien uit naar een Halcyon, een rivierkoning van onwrikbare taal. Ze willen dat alles probleemloos en rustig verloopt. En ze zijn bang voor de Stormvogel, een rivierkoning van veranderlijke taal. De academie vreest voor de orkaan van verandering die de Stormvogel met zich meebrengt. De universiteit denkt dat onveranderlijke taal de demonen kan afweren.’
Zijn handen trilden niet meer. Hij had ze van woede tot vuisten gebald. ‘En u hebt besloten dat de demonen met chaos en fouten bestreden moeten worden? U hebt mij tot voorvechter van taalverandering gemaakt.’
Chimaera snauwde: ‘Het hele leven is taalverandering, taal die zich door fouten uitbreidt. Zonder afwijkingen van de Oertaal zouden we ten dode zijn opgeschreven. Dat was mijn boodschap voor James Berr. Ik liet hem zien dat hij het werktuig voor verandering kon worden, voor ordeverstoring en originaliteit.’
‘Originaliteit?’ vroeg Nicodemus tandenknarsend. ‘Door monsters van ons te maken?’
‘Alles wat origineel is, betekent een nieuw begin. Het moet per definitie van de gebaande paden afwijken. Het moet dwalen en zich vergissen. Door mij zul je taalverandering teweegbrengen, je zult mutaties veroorzaken.’
Hij voelde iets warms tegen zijn rug. ‘Alle creativiteit komt door dwaling!’ bulderde Chimaera’s stem in zijn oor.
Hij draaide zich om en probeerde haar vast te grijpen. ‘Zwem naar de hel!’ brulde hij. ‘U hebt een Stormvogel van me gemaakt, een monster!’ Hij maaide verwoed met zijn armen maar raakte haar niet.
‘Vind je dwalen bespottelijk?’ vroeg Chimaera van een afstandje. ‘Noem je originaliteit monsterlijk? Weet dat je altijd een monster bent geweest. Je ben altijd een kakograaf geweest. Dat is je ware aard. Het was ook de ware aard van James Berr. Maar hij verzette zich ertegen en dat verteerde hem. Wil je ontkennen wie je bent?’
‘Ik ben James Berr niet!’ brieste Nicodemus. ‘Dat zal ik nooit zijn. Ik ben geen kind van dwaling. Zo hoor ik niet te zijn. Ik ben vervloekt, maar als ik de smaragd terugkrijg, word ik weer mezelf en ben de Halcyon.’
Ze antwoordde zacht sissend: ‘Je kunt natuurlijk de smaragd van Arahest op de demonen heroveren. Door dat te doen, maak je van je leven een leugen. Je zult nooit kunnen ontsnappen aan je verleden als kakograaf. Door de smaragd word je misschien voor een gedeelte de Halcyon, maar er bestaat al een echte.’
‘Dat kan niet!’
‘Heeft Felgram je niet verteld over de Alliantie van Goddelijke Afvalligen? De opstandige goden die ook een echte Imperiaal op de wereld probeerden te zetten?’
Nicodemus klemde zijn kaken op elkaar. ‘Dat heeft hij verteld.’
‘De Alliantie heeft je een halfzuster gegeven, een tweede kind van je moeder. Ze is nog jong, maar ze zal de echte Halcyon worden. Jij niet.’
Een geweldige woede maakte zich van hem meester. Met inspanning van al zijn krachten vervaardigde hij een lange vlijmscherpe Numinuszin, die hij in de richting van Chimaera’s stem afvuurde. Met een triomfantelijke kreet zag hij de vurige zin zich in het donker uitvouwen. De woedende woorden gaven een oogverblindend gouden licht af.
Een paar tellen lang was het schepsel zichtbaar; een wezen, zwarter dan zwart, stak af tegen de gewone duisternis. Haar onmetelijk lange lijf kronkelde en zwol op als een worm. Op sommige plaatsen was ze bedekt met een laag zwart slijm, op andere plekken zaten knobbelige uitstulpingen die bekleed waren met schubben.
Toen ontploften zijn fout gespelde zinnen als gouden vuurpijlen. Chimaera’s woorden troffen hem als een mokerslag. ‘Ga en verloochen je ware aard! Zoek de smaragd, de leugenachtige steen!’
Plotseling terug in zijn eigen lichaam viel hij uit het Bestiarium. Zijn ogen stonden vol tranen en een verzengende hitte brandde in zijn keel. Hij schreeuwde zonder geluid te maken. Zijn stuitbeentje raakte de grond, zodat er een pijnscheut door zijn ruggengraat trok. Hij tuimelde achterover en keek naar het plafond.
‘Nico!’ riep John. Zijn vriend boog zich over hem heen en wilde een hand op zijn schouder leggen.
‘Raak me niet aan!’ brulde Nicodemus en hij zwiepte zijn arm door de lucht om haastig een Magnusbetovering tussen hen in te werpen. De spreuk manifesteerde zich als een scherm van zilveren licht, dat tegen
Johns hand stootte. De fout gespelde tekst viel uit elkaar maar zag nog kans Johns ringvinger te breken. De grote man schreeuwde het uit toen hij door het scherm naar achteren werd gesmeten.
Nicodemus nam afstand van John. ‘Blijf staan!’ gilde hij tegen Shannon en Deirdre toen ze naar hem toe wilden komen.
Zijn ogen waren verblind door tranen. Het schuim stond op zijn lippen. ‘Niemand mag me aanraken!’ beet hij hen toe. ‘Niemand mag me ooit meer aanraken!’