Hoofdstuk 21

Met een kreet viel Shannon naar links en gaf Nicodemus een zet in de richting van de kruk waarop Kleinwoud zat. Om te vermijden dat hij op de schoot van de magiër zou belanden, stak Nicodemus zijn linkerhand uit naar het Numinusschild. Toch kon hij niet voorkomen dat hij met zijn heup Kleinwouds gezicht raakte, waardoor de magiër achteruit tegen het magische schild terechtkwam. Zoals Nicodemus had gehoopt, liet hij de Index vallen.

Ze schreeuwden allemaal door elkaar. Hun bolvormige schild dreigde te kantelen, waardoor ze omver tuimelden als beestjes die in een glazen bol waren gegoten.

Door achterwaarts tegen de andere wand te leunen, wist Shannon het evenwicht te herstellen. Daarna bukte hij zich met een snelheid die Nicodemus nooit achter de oude man had gezocht en raapte de Index op.

Zijn assistent haalde opgelucht adem, maar nu kwam het lastigste gedeelte. Shannon moest even alleen zijn met de Index om informatie over hun vijand te kunnen opzoeken.

Vanaf zijn aankomst in Sterrenstee had Nicodemus vreselijk zijn best gedaan te zorgen dat hij niet telkens magische teksten door zijn aanraking in de war gooide. Hij had de volgorde van de runen bestudeerd, ingewikkelde zinsconstructies in zijn hoofd geprent en geleerd hoe hij elke gedachte kon buitensluiten die niets te maken had met de spreuk waaraan hij werkte. Nu deed hij met kloppend hart het tegenovergestelde.

‘Magisters!’ Hij wees met een hoofdknik naar zijn hand. Zijn vingers waren hopeloos bekneld geraakt in de gouden zinnen van de beschermingspreuk. ‘Het ding raakt in de war.’ Terwijl hij de soepel geformuleerde zinnen met behulp van zijn kakografie vervormde tot warrige zigzagpatronen, ontstond er een donkere regel op de plaats waar zijn hand vastzat. Tot zijn eigen verbazing gedroegen de ingewikkelde Numinuszinnen zich precies zoals hij hun opdroeg. Meestal was het effect van zijn aanraking dat de tekst op een gevaarlijke manier ontspoorde, maar deze keer had hij het proces volledig onder controle. Hij had geen tijd om bij dat verschijnsel stil te staan, want hij moest Shannon en Kleinwoud van elkaar proberen te scheiden.

‘Ik krijg mijn vingers niet los!’ loog hij. ‘Ik zit muurvast.’ Een tweede donkere lijn verspreidde zich vanuit zijn hand. Door de aangetaste zinnen ontstond er een diepe groef in het beschermende schild. ‘Magister, maak een ander schild!’ siste hij naar zijn leermeester. ‘Vorm een tweede bol.’

Op dat moment schoot een ontbindende Magnusregel door de opening in hun schild. Het zilveren fragment trof hem in zijn gezicht en bezorgde hem een snee van zijn jukbeen tot aan zijn kaak.

‘Nicodemus!’ riep Shannon toen er bloed opspatte.

Nicodemus drukte zijn vrije hand tegen de wond. De samengebalde foutspreuken hadden nu het schild omringd en waren bezig de tekst te slopen. ‘Magister Kleinwoud,’ riep hij. ‘Help me!’

Het beschermende schild had zich gesplitst in twee bollen met een groef in het midden. Het had wel iets weg van twee in elkaar overlopende zeepbellen.

Kleinwoud was intussen opgekrabbeld. Toen de bleke magiër Nicodemus om hulp hoorde roepen, keek hij omhoog naar de plek waar de hand van de jongen bekneld zat in het schild. Geërgerd sprong hij op en begon de verwarde Numinuszinnen uit elkaar te trekken om Nicodemus te bevrijden.

Shannon wilde ook te hulp schieten, maar zijn assistent schudde zijn hoofd. ‘Nee, magister, gebruik alstublieft het andere schild.’

Met tegenzin haalde Shannon een kleine boekrol uit zijn buidel. Vaardig trok hij de Numinustekst van het perkament los en redigeerde de dichtstbijzijnde wand. Doordat Shannons bol een grotere tekstuele om-trek kreeg, nam de spanning op de fout gespelde groef af. Die sloot zich tot een stevige knoop, waardoor de twee schilden van elkaar werden gescheiden.

Nicodemus liet niet alleen de tekst los, maar trok ook de kakografische invloed terug die hij op het schild had uitgeoefend. Kleinwoud ging koortsachtig aan het werk om de beschadigde zinnen te herstellen.

Shannon knikte naar Nicodemus vanuit zijn afzonderlijke schild en verplaatste de bol naar de andere kant van het vertrek. Vlak voordat zijn meester aan het zicht werd onttrokken door de stofwolken waarmee de traseusspreuk uit elkaar viel, zag Nicodemus hem de Index openslaan, die hij behoedzaam in zijn rechterarm koesterde.

‘Hoe kon je zo stom zijn,’ snaterde Kleinwoud terwijl hij hun beschermende schild verzegelde.

De ruimte was nog kleiner dan eerst. Nicodemus moest bukken en zijn hoofd schuin houden, terwijl hij zijn hand tegen de wond drukte om het bloeden te stelpen.

‘Shannon stelt te veel vertrouwen in zijn kakografen,’ zei Kleinwoud, humeuriger dan Nicodemus hem ooit had meegemaakt. ‘Het had onze dood kunnen zijn. En dat niet alleen. Je had de Index wel kunnen vernietigen.’

Nicodemus mompelde dat het hem speet.

‘Goed... laat me die snee maar eens zien,’ zei Kleinwoud op mildere toon. ‘Ik zal doen wat ik kan. Shannon moet je straks maar met een Magnus hechten.’

Nicodemus liet zijn hand zakken en keerde de magiër zijn wang toe. Felle pijnscheuten gingen door hem heen terwijl Kleinwoud met zijn mouw over de wond wreef, maar toch kon hij een zelfvoldane glimlach niet onderdrukken.

‘Die stunt met dat schild was buitengewoon stom van je, en...’ mopperde Shannon tegen Nicodemus.

Vier bewakers brachten hen terug naar de Trommeltoren, en een van die Noordelingen keek de oude man fronsend aan.

Shannon wachtte tot de man weer voor zich keek, waarna hij zijn zin afmaakte. ‘Buitengewoon stom en buitengewoon dapper.’

Nicodemus wilde glimlachen, maar zijn wond verhinderde dat. Hoe voorzichtig Shannon de hechtingen ook had aangebracht, toch deden de Magnussteken bijzonder veel pijn. ‘Wat bent u te weten gekomen?’

Op Shannons schouder gezeten, hief Azure haar kopje op om de dichtstbijzijnde bewakers in de gaten te houden. Het gezelschap liep in marstempo door een brede Spirische zuilengang in het noordelijk deel van Sterrenstee. Geen van de bewakers was dicht genoeg in de buurt om mee te kunnen luisteren.

‘Niets over een edelsteen, smaragd of Oertaal. Niets over Chtoniërs, klimop of de schaal van schildpadden.’ Shannon liet een stilte vallen. ‘Het spijt me, maar ik bedenk ineens dat ik niet heb gezocht naar manieren om kakografie te genezen.’

Nicodemus werd overvallen door een gevoel van moedeloosheid. ‘Dat is nu niet belangrijk. Wat hebt u over onze vijand gevonden?’

De groot-magiër lachte subtiel onder zijn korte baard. ‘Ik heb ontdekt met wat voor soort wezen we te maken hebben.’

‘Magister!’ fluisterde Nicodemus opgewonden. Toen hernam hij zich en vroeg op kalmere toon: ‘Wat voor schepsel is onze vijand?’

‘Een golem,’ fluisterde de magiër. ‘Een spreukbeeld uit de oude wereld. Volgens de geschriften is men er aan deze kant van de oceaan nog nooit eentje tegengekomen.’

‘Losverdomd,’ vloekte Nicodemus zacht. ‘Dus we hebben te maken met een schrijver die de oude teksten kent, misschien inderdaad een demonvereerder. En verder? Wat is een golem eigenlijk voor constructie?’

Azure keek eerst naar de bewakers, maar die liepen te ver weg om hen te kunnen verstaan. Shannon begon zachtjes te fluisteren: ‘Om een golem te maken, veranderde een spreukschrijver uit de oudheid zijn brein in een veel gecompliceerdere “geest”, die hij al zijn magische en mentale vermogens meegaf. Deze geest werd dan in een lichaam gegoten, de zogenaamde golem. De meeste golems hadden een lichaam van klei, maar soms ook van metaal of steen. Als hij eenmaal bezield is, is een golem geen constructie meer, maar een levend wezen. Zijn levensduur hangt af van de gebruikte grondstof. Een ijzeren golem leeft langer dan een koperen en een koperen weer langer dan een lemen. Hoe sterker hij is, des te meer tijd en tekst er nodig zijn om hem te maken.’

Nicodemus hield zijn mond zolang ze in een bocht van de zuilengang binnen gehoorsafstand van een bewaker waren. Toen de afstand weer groter werd, merkte hij op: ‘Dus daarom had het geen effect dat u zijn arm er afhakte?’

Shannon knikte. ‘De geest van de schrijver heeft zich gewoon losgekoppeld en een ander lichaam gemaakt. Maar ik heb wel begrepen dat een golem belemmerd wordt door de Chtonische metaspreuken in Sterrenstee. Een golem van klei houdt het bij ons niet langer dan vijf uur vol en binnen deze muren kan de maker niet spreukschrijven.’

Nicodemus wierp een blik op de dichtstbijzijnde bewaker. ‘Dan is de boosaardige schrijver van de golem in elk geval niet in onze burcht.’

‘Maar wel in de buurt,’ temperde Shannon zijn optimisme.

Angst greep Nicodemus bij de keel. ‘We moeten de schrijver zien te vinden. We zouden hem kunnen doden terwijl zijn geest nog in de golem is.’

Shannon schudde zijn hoofd. ‘Als we wisten waar de schrijver zich had verborgen, zouden we dat doen, maar we kunnen hem nooit vinden.’

‘Hoe kunnen we hem dan bestrijden?’

Shannon wilde antwoorden, maar de bewakers waren gevaarlijk dichtbij gekomen. Het hele gezelschap vertraagde zijn pas voor de ingang van een lange gang die het Spirische van het Imperiale kwartier scheidde. De Trommeltoren was niet meer ver weg.

Eenmaal in de gang verspreidden de bewakers zich weer, waardoor de groot-magiër en zijn assistent verder konden praten. Mompelend begon Shannon de mogelijkheden uit te leggen. ‘Als een golem uit elkaar valt voordat de geest van de maker zich eruit kan losmaken, sterft de schrijver samen met het lichaam van zijn makelij. Afhankelijk van het materiaal waarvan ze zijn gemaakt, heeft elke golem kwetsbare punten. Klei geeft mee, dus zulke golems zijn vrijwel ongevoelig voor slaan en steken, maar uit ervaring weet ik dat ze niet tegen hakken en snijden kunnen.’

‘En een golem van graniet?’

‘Die zou veel sterker zijn, maar langzaam en kwetsbaar voor zeer krachtige stoten.’ De magiër zette Azure op zijn hand en vroeg duidelijk hoorbaar: ‘Wil jij mijn vertrouweling even vasthouden? Ik moet mijn kap rechttrekken.’

Toen Nicodemus zijn hand uitstak, verbaasde het hem niet dat de papegaai een korte Numinuszin in zijn handpalm drukte. ‘Kijk er eens goed naar,’ prevelde Shannon terwijl hij wat aan zijn kap verschikte. ‘Zou je het herkennen?’

Nicodemus zette Azure op zijn andere hand en wierp een verstolen blik op de regel. Vertaald luidde hij: nsohnannanhosn. Hij schraapte zijn keel. ‘De oneven letters zijn van uw naam. De even ook, maar dan achterstevoren.’

De oude man grinnikte. ‘Je kunt nog geen boodschappenlijstje foutloos schrijven, maar dit kun je wel ontcijferen.’

Nicodemus haalde zijn schouders op. ‘Ik heb er geen last van als letters in een andere volgorde staan.’

‘Geef Azure maar weer aan mij,’ zei Shannon hardop, speciaal voor de bewakers.

Toen Nicodemus de papegaai teruggaf, fluisterde de magiër in zijn oor: ‘Dat is de geheime sleutel van elke ver-zending die je van me krijgt. Als er iets is, kunnen we elkaar zo bereiken... Wat is er?’

‘Het spijt me, magister. Ik weet dat de meeste assistenten kunnen ver-zenden, maar ik heb dat nog nooit gedaan.’

‘Je werpt een bal met een kort bericht, die een steeds groter gebied doorzoekt. Spreukschrijvers gebruiken ze om elkaar te kunnen vinden. Ver-zenden is in Sterrenstee verboden omdat het zoveel verwarring schept, maar in geval van nood zal ik een heleboel berichten werpen, zodat je mij kunt vinden. Sommige hebben de juiste sleutel, andere een verkeerde, maar ze hebben allemaal een groot bereik. Volg alleen de

ver-zending met de juiste sleutel.’

Het gezelschap beklom een lage, brede trap.

‘Nog iets anders,’ fluisterde de magiër. ‘Toen we daarnet bezig waren met de Index, hoe heb je toen die groef in het Numinusschild gemaakt?’

Nicodemus legde uit dat hij zijn kakografie opzettelijk had gebruikt om de gladde zinnen in het schild te laten kronkelen, maar hij zweeg over het vreemde gevoel dat hij de fouten bewust had kunnen sturen. Dat vond hij nog veel te verwarrend. Daarom sprak hij alleen maar over de fout gespelde zinnen, die een deuk in het schild hadden gemaakt, waardoor Kleinwoud werd afgeleid.

Shannon trok zijn wenkbrauwen op. ‘Dus het was eigenlijk een foutspreuk?’

‘Nee, magister, het was precies goed,’ antwoordde Nicodemus, die ondanks zijn pijn glimlachte.

Shannon gniffelde. ‘Uitstekend gedaan, mijn jongen.’

Ze kwamen bij een deur, waardoor ze achter elkaar naar buiten lie-pen, de Steenhof op. Tot zijn verbijstering zag Nicodemus dat de hoofdingang van de Trommeltoren en alle vensters op de begane grond vergrendeld waren met lichtgevende Numinusbalken.

‘De spreuken voor de ramen en de deur dienen als beveiliging. Ze gaan met een sleutel open, net als normale sloten. Amadi heeft ermee ingestemd dat ik zo’n sleutel krijg. Ik zal jou een kopie geven voor het geval je de toren moet verlaten. Hopelijk kan Azure hem vanavond bij je bezorgen. Zo niet, dan krijg je hem morgen.’

Nicodemus knikte. ‘Is dat voldoende beveiliging om ons tegen de moordenaar te beschermen?’

‘Ik heb om meer gevraagd, maar de provoost wil niet dat het opvalt. De afgevaardigden mogen niet te weten komen dat er een moordenaar rondwaart. Ik weet niet of deze barrière genoeg is voor het soort spreukschrijver dat een golem kan maken. In elk geval zullen er nog twee bewakers bij de Trommeltoren posten en twee anderen houden mijn verblijf in de gaten, dus vannacht zijn we veilig.’

‘Maar we zijn nog niet klaar,’ zei Nicodemus, met een blik op zijn leermeester. ‘Wat betekent mijn laatste nachtmerrie? We hebben een grot met het lichaam en de vreemde schildpadden. We hebben het zeshoekige patroon aan het eind van de Spilbrug. Dat zou een aanwijzing kunnen zijn dat onze vijand iets met de Spilbrug te maken heeft. Misschien zit er een geheime ingang in de rotswand of iets in de buurt van de berg...’

Shannon gaf hem een teken dat hij stil moest zijn. ‘Daar heb ik ook aan gedacht, maar vanavond kunnen we niets doen. Bovendien moeten we goed uitrusten nu het nog kan.’ Na een korte stilte voegde hij eraan toe: ‘Ik wil dat je vannacht extra goed op je dromen let.’