Hoofdstuk 46

Het reisgezelschap liep bijna de hele nacht door het labyrintische netwerk van koboldholen. Sommige waren bekleed met lichtgevende mossen; andere stonden vol plassen waarin het schijnsel van Shannons vlamvliegjes werd weerspiegeld.

Ze bleven staan in een ronde grot, die vlak onder de oppervlakte lag. Door een scheur in het plafond zagen ze een stukje sterrenhemel. De vermoeide spreukschrijvers legden zich te ruste op het dikke mos, maar Nicodemus werd in zijn slaap bezocht door beelden van een stuiptrekkende Deirdre en een onbarmhartig toekijkende Typhon.

In de loop van de ochtend trokken ze verder. Nicodemus betoogde dat ze Deirdre zo snel mogelijk moesten opsporen. De anderen zwegen. Pas na een poosje legde Boann hem uit waarom dat niet kon. Ze was zelf nog zwak, zei ze, en zou pas haar kracht terugkrijgen als ze met Deirdre was verenigd. Shannon leed nog onder de laatste vloek van Felgram en het was niet te voorzien wat de nieuwe woekeringen zouden doen. Nicodemus was weliswaar gezond, maar onvoldoende voorbereid.

‘Wij moeten herstellen en op krachten komen,’ besloot ze. ‘Jij moet studeren en oefenen.’

‘Maar hoe lang?’ vroeg hij.

‘Zolang als nodig is,’ antwoordde de godin.

Shannon was het met haar eens. ‘We moeten geduld hebben. Denk aan de smaragd. Door jouw aanraking is hij op volle sterkte gekomen. Met de smaragd is Typhon onvoorstelbaar machtig. Maar na vier jaar heeft de steen zijn kracht verloren. Als we ons lang genoeg verbergen, hebben we de demon zijn belangrijkste wapen ontnomen.’

‘Hij zou een nieuwe draak kunnen maken,’ wierp Nicodemus tegen.

‘Ik twijfel er niet aan dat hij aan een nieuwe draak zal beginnen,’ reageerde Shannon. ‘Maar hij kan het beest niet afmaken. Toen hij je probeerde mee te lokken, heeft hij zelf gezegd dat hij zeven tot acht jaar nodig heeft mét een volle smaragd. Als wij ons voor hem verbergen, loopt hij over vier jaar vast.’

Met een diepe zucht gaf Nicodemus zich gewonnen.

Daarna liepen ze nog drie dagen door de holen. Ze leefden van bronwater en van de paddenstoelen die Boann wist te vinden. De godin leidde hen twee keer naar de oppervlakte. Shannon wierp Magnusvallen uit om forel uit de beken te vissen. Boann en Nicodemus zochten naar bessen en noten in het dun begroeide bergbos.

Elke nacht zaten ze rond het kampvuur zonder veel te zeggen. Nicodemus sloop vaak het donker in om de magische talen van de Chtoniërs te leren. Aan de hand van de Index leerde hij zichzelf Pithan. Het was een krachtige taal die, net als het Magnus, effect had op de materiële wereld. Omdat het een logische grammatica en spelling had, werd Nicodemus niet door zijn kakografie belemmerd bij het spreukschrijven. Daarom begon hij alvast oorlogsteksten in zijn huid te tatoeëren.

Zijn studie hield hem lang wakker, wat hij niet erg vond, omdat hij in zijn slaap werd gekweld door nachtmerries over Deirdre en Devin. Vaak werd hij wakker met pijn op zijn borst. Dan leek het of zijn kloppend hart zat opgesloten in een veel te nauwe kooi. Als dat gebeurde, sloot hij zijn ogen en dacht aan de smaragd. Vastberadenheid en discipline waren de nieuwe pijlers onder zijn leven. Daarmee zou hij het ontbrekende deel van zichzelf kunnen terugkrijgen. Zo zou hij Deirdre kunnen bevrijden en Shannon genezen.

Aan het begin van de vijfde dag besefte Nicodemus dat zijn keloïd geen signalen meer had uitgezonden naar de smaragd sinds zijn ontmoeting met Typhon. Toen hij dat aan Boann vertelde, knikte ze. ‘Tijdens mijn gevangenschap vernam ik dat jouw litteken contact met de smaragd probeert te leggen in een straal van vijfenzeventig kilometer. Felgram had daar waarschijnlijk gebruik van gemaakt als je uit Sterrenstee was gevlucht. Maar nu Typhon heel ver weg is en de steen bij zich heeft, hoef je niet bang te zijn dat je litteken ons hier in de Pinakelbergen verraadt.’

Nicodemus voelde zich niet erg gerustgesteld. ‘Maar als we straks op de demon jagen, weet hij dat ik eraan kom.’

Boann knikte.

‘Kunnen we het litteken niet weghalen?’

Boann schudde verdrietig haar hoofd. ‘Niet zonder je te doden. Toen de smaragd het vermogen tot spreukschrijven bij je aftapte, is de wond dieper geworden en reikt nu tot aan je ruggengraat.’

Huiverend weerstond hij de neiging de achterkant van zijn nek aan te raken.

Het gezelschap trok zwijgend verder. Aan het einde van de zevende dag overnachtten ze in een kleine grot waar zand op de bodem lag. ’s Nachts werden ze door Boann gewekt, die rustig maar duidelijk zei: ‘Opstaan! Drie kobolds hebben ons kampvuur geroken. Ze zijn nog ruim een kilometer verwijderd, maar ze rennen heel snel en kunnen ons elk moment aanvallen.’

Shannon sprong meteen op, legde een tekstuele verbinding met Azure en begon in alle haast krachtige Magnusspreuken te vervaardigen. Het nagloeiende kampvuur wierp een flakkerend rood licht door de grot.

Nicodemus wierp de onzichtbaarheidstekst van de schaduwganger over zich heen en wilde dat ook bij Shannon doen toen drie humanoïden naar binnen stormden. De gespierde wezens verplaatsten zich met verbluffende snelheid op handen en voeten. Hun huid was diepblauw en leek nog donkerder dan zwart. Hun lange blonde paardenstaarten had-den dezelfde kleur als hun grote goudkleurige ogen. Hun klauwen waren even zwart als hun scherpe tanden.

Shannon bekogelde de aanvallers met Magnusschichten. Twee oorlogsspreuken troffen doel en kwamen tot ontploffing. Een kobold vloog door de lucht; de andere smakte tegen de grond. Maar het derde monster wierp een spreuk in de vorm van een bijl, die schitterde met een paarsblauw licht. Daarmee sloeg het monster met een behendige zwaai Shannons spreuk aan zilveren zinsdelen.

De schrik sloeg Nicodemus om het hart. Deze kobold kon spreukschrijven! Brullend verhief het schepsel zich op zijn benen en deed een uitval naar Shannon. De oude man probeerde een andere Magnusspreuk te werpen, maar was te traag.

Nicodemus sprong naar voren en plantte zijn schouder in de heup van zijn tegenstander. Ze tuimelden samen op de grond. Hij wist de kobold te overmeesteren, waarna hij zijn knie krachtig op de keel van het monster zette. De kobold maaide wild met zijn armen naar zijn tegenstander, die voor hem onzichtbaar was. Nicodemus trok een Pithaanse tatoeage van zijn borst die de vorm van een dolk aannam. In het paarsblauwe licht van de spreuk sperde de kobold zijn ogen doodsbenauwd open. Toen Nicodemus de dolkspreuk in zijn schouder stak, sneed die dwars door spieren en pezen.

De kobold verweerde zich krijsend, met zoveel kracht dat hij Nicodemus van zich af wist te werpen. Hij vloog door de lucht en belandde met een plof op de zanderige grond. De grot weergalmde van de woeste kreten. Toen Nicodemus zich opduwde, zag hij dat de kobold met zijn klauwen zijn eigen brede borst openreet. Overal waar zijn diepblauwe huid met Nicodemus in aanraking was geweest, verschenen er donkere gezwellen. De twee metgezellen van het monster liepen naar hem toe.

Ze waren door Shannons Magnusspreuken verwond, maar niet gedood. Nicodemus ging staan en trok een lange, getatoeëerde oorlogstekst van zijn heup. De blauwpaarse zinnen vormden zich tot een breed zwaard met een blikkerende, gekartelde snijkant. De drie kobolds vielen stil en staarden hem met grote ogen aan. Door de worsteling was een deel van Nicodemus’ schaduwgangerstekst gewist, zodat zijn bovenlichaam weer zichtbaar was geworden. Hij deed een stap naar hen toe en hief zijn zwaard.

De monsters draaiden zich als één man om en renden weg.

‘Kobolds hebben ook profetieën,’ merkt Boann op toen de rust was weergekeerd. ‘Ze zullen terugkomen nu ze je eenmaal gezien hebben, Nicodemus. Maar de volgende keer zullen ze de handen aan ons vol hebben.’

Die nacht lieten ze zich niet meer zien en ook niet meer tijdens de rest van hun reis.

Drie dagen later kwam het gezelschap tegen de middag uit een tunnel tevoorschijn. Voor hen rees de Hemelse Boom op.

De vallei van de Hemelse Boom was een bijna volmaakt cirkelvormig dal met een doorsnede van acht kilometer en aan alle kanten door bergen omringd. De bergen waren hoog, met steile, soms loodrechte wan-den, die eindigden in groene hoogvlakten waar kuddes geiten graasden. Achter in het dal stortte zich een beekje omlaag, onderbroken door lage watervalletjes of poelen met rustig stromend water. De oevers waren begroeid met weelderige varens. Aan het einde mondde de beek uit in een halvemaanvormig meer, dat aan de noordzijde van de vallei lag.

Gigantische wortels, zo dik als de torens van Sterrenstee, rezen op uit het donkere meer en reikten tot aan het midden van het dal. De bodem van de vallei was overal ongelijk en hobbelig door de wortels. Kriskras door het dal liepen stenen muurtjes als omheining van onbebouwde velden en vervallen schaduwtuinen.

Aan de rand stonden her en der groepjes vervallen stenen huizen die samen een hofstede vormden. Naar het midden van het dal toe nam de bebouwing toe en werd het formaat van de huizen groter, tot de bebouwing zo dicht werd dat ze een stadje vormde, rond de immense stam van de Hemelse Boom die in al zijn macht uit het midden van het dal oprees.

De Hemelse Boom was van de wortels tot aan de kruin hoger dan de hoogste toren in Sterrenstee. Uit de gigantische stam groeiden zes enorme takken, op verschillende hoogten, en elke tak droeg een bladerdak ter grootte van een regenwolk. De onderste takken rustten op de bovenrand van de steile bergwanden rond het dal, en waar ze de rand raakten, op de hoogvlakten, lagen verlaten dorpjes, tot ruïnes vervallen, die door loopbruggen met de takken verbonden waren. Boven op iedere tak lag een kasseiweg die naar de stam leidde. Een frisse wind woei door het bladerdak en stuwde de wolken voort, zodat de vallei gevuld was met verglijdende schaduwen en plekken zonlicht.

‘En, Nicodemus Kras, lijkt dit je een geschikte schuilplaats?’ vroeg Boann.

‘Geschikt?’ Hij schoot in de lach. ‘Het is een paradijs!’

Ze liepen naar de dichtstbijzijnde tak toe, staken de loopbrug over naar het kasseienpad boven op de tak en volgden het tot aan de stam, waar zich de mond van een tunnel bevond. Ze gingen naar binnen. De tunnel daalde spiraalsgewijs af, dwars door de stam naar het dal toe. Eenmaal beneden ontdekten ze dat de verwilderde tuinen wemelden van de konijnen en het meer barstensvol forel zat. Ze namen hun intrek in een gebouw dat nog redelijk intact was.

De volgende dag brak er een hevig onweer los. De beek trad buiten haar oevers en vulde het meer met een modderstroom uit de bergen. Nog dagenlang vielen er dikke druppels uit de bladeren van de Hemelse Boom.

Nicodemus bracht de ochtenden meestal met Boann door. Ze gaf hem les in geschiedenis, theologie en politiek. ’s Middags oefende hij met Shannon spreukschrijven in de magische talen. Als het donker werd bestudeerde hij in zijn eentje de Chtonische talen.

Zo gingen er langzaam vier weken voorbij. Toen kwam de herfst met kille regenbuien. De bovenste bladeren van de Hemelse Boom kleurden rood. Shannon had nog geen woordenbrij hoeven uitspugen. Het zag ernaar uit dat Nicodemus de woekeringen met behulp van de smaragd had kunnen bedwingen.

Toen het kouder werd, kleurden ook de onderste bladeren van de Hemelse Boom rood, maar ze vielen zelden af. Het was een periode van gesprekken en overpeinzingen. Na het avondmaal zaten Nicodemus en Shannon vaak bij het vuur. Ze spraken over de dappere daden van Simpele John of rouwden over de dood van Devin.

Met maar drie bewoners was het vaak nogal eenzaam in de vallei. De lessen en gesprekken doofden vaak uit. Daarom ging Nicodemus in de herfst ’s middags soms wandelen. Hij beklom elk stukje van de Hemelse Boom en de omringende bergwanden, waarin hij afgelegen grotten en holen vond. Hij leerde op konijnen en geiten te jagen, en vissen te vangen in het meer. Alleen koken kreeg hij maar niet onder de knie. Zijn pogingen een maaltijd te bereiden wekten steeds vaker de goedbedoelde spotlust van Shannon op.

Soms wandelde hij door de groene vallei. Hij dacht aan Devin en Kyran, wat hem verdrietig maakte, of aan Deirdre, en dan werd hij ongeduldig. De tijd ging veel te langzaam voorbij.

Op een koude nacht werd Nicodemus wakker doordat Boann hem riep. De godin stond hem voor het huis op te wachten. De drie manen waren vol. Getemperd door de grote takken bescheen het maanlicht de hele vallei.

‘Ga met me mee naar het meer,’ zei de godin met haar kalme, melodieuze stem. Achter haar aan liep hij het Chtonische stadje uit naar een veld waar het gras tot zijn borst reikte. ‘Vannacht beginnen de lessen die Shannon en ik je niet kunnen geven.’

Nicodemus zweeg. Ze kwamen bij een hoge aarden wal, vanwaar ze uitkeken over het meer. Het heldere water van overdag was in het maanlicht puur zwart geworden. Boann nam het woord. ‘Als we deze plaats verlaten, loop je een groot risico dat –’

‘Godin,’ siste Nicodemus en hij ging op zijn hurken zitten. ‘Verroer u niet. Boven op die rots staat een gesubtekste kobold. Ik moet zeggen dat zijn proza nogal knullig in elkaar steekt.’ Hij dook nog dieper weg in het hoge gras. De figuur die hij had opgemerkt, straalde een zwak violet licht uit. De kobold zat in elkaar gedoken op een grote steen, vanwaar hij kon uitkijken over het meer. Aan zijn silhouet te zien, keek hij echter de andere kant uit. ‘Ik geloof niet dat hij ons in de gaten heeft,’ fluisterde Nicodemus.

Boann bewoog zich niet. ‘Ze spelen het oorlogsspel,’ zei ze rustig. ‘Zo leren de jonge kobolds hoe ze de voortdurende stammentwisten moeten overleven. Het is belangrijk om te weten dat ze in jou de geprofeteerde mens zien die hun rijken in de oude glorie zal herstellen, de toestand van voor de verwoesting door het Neosolaire Rijk.’

‘Zachtjes,’ fluisterde Nicodemus en hij trok een getatoeëerde aanvalsspreuk van zijn heup. Weggedoken in het gras om de glans van zijn spreuk te verbergen, wachtte hij tot die in een blikkerend slagzwaard was veranderd.

‘Elke nacht krijg je van hen een andere les te leren. Deze les gaat over het uitzetten van een valstrik.’

Nicodemus verstijfde en keek naar haar op. ‘Hoezo, een val–’

Plotseling werd hij van achteren overrompeld door een kobold, die twee armen om zijn borst sloeg. Door de kracht van de aanval viel het paarsblauwe zwaard uit zijn handen en vlogen ze allebei door de lucht.

Er volgde een akelig moment waarin ze omlaag vielen, terwijl de kobold een juichkreet slaakte. Met een luide plons kwamen ze in het water van het meer terecht. Nicodemus draaide zich woest om, gaf het schepsel een vuistslag in wat hopelijk zijn gezicht was en probeerde bij de vernietigingsspreuk te komen die hij op zijn rug had getatoeëerd.

Boann keek toe hoe Nicodemus en de kobold in het meer plonsden. Naast haar waren Shannon en de oude hoofdman van de kobolds opgedoken, die hun subtekst van zich af lieten glijden. Shannon schraapte zijn keel. ‘Was het nou nodig de jongen voor de gek te houden? We hadden hem op z’n minst kunnen waarschuwen dat we een afspraak met de kobolds hadden gemaakt.’

Boann schudde haar hoofd. ‘Deze les zal hij nooit meer vergeten.’

Shannon fronste zijn wenkbrauwen, terwijl zijn papegaai naar het water tuurde waarin Nicodemus kopje-onder was gegaan. ‘Weet je zeker dat dit oorlogsspel niet zijn dood wordt?’

Uitgerekend op dat moment spoot een paarse vuurtong op uit het meer. Omdat ze goddelijk was, kon Boann alle magische talen zien. Ze zag hoe de spreuk van Nicodemus een schokgolf in het water veroorzaakte, waardoor zijn tegenstander door de lucht vloog. De kobold plofte schreeuwend op de modderige wal. Even later dook Nicodemus sputterend op uit het ondiepe gedeelte. Zijn bovenlichaam was onbloot en hij trok een oorlogstekst van zijn zij.

‘Nee, hij gaat er niet dood aan,’ antwoordde Boann droogjes. ‘Ik vrees eerder voor het leven van zijn instructeurs.’

De hoofdman snoof. ‘Als een kobold wordt gedood door een mens die pas sinds kort op zijn huid kan schrijven, dan is dat zijn verdiende loon.’

Boann glimlachte geforceerd. ‘Hoe goed is Nicodemus in jullie taal?’

De knoestige kobold schraapte over zijn baardloze kin. ‘In aanmerking genomen dat hij die pas één seizoen beheerst, heb ik nooit zijn gelijke ontmoet.’

Shannon sprak: ‘Dat baart me juist zorgen, omdat hij steeds meer problemen krijgt met de taal van de magiërs. Hij kan zelfs de simpelste spreuken niet meer foutloos schrijven.’

‘Magister! Boann!’ riep Nicodemus vanuit het water. ‘Ze zitten over-al!’ Twee andere gesubtekste kobolds slopen naar de oever. Het schepsel dat hij met de vernietigingsspreuk van zich af had geworpen, was weer opgestaan.

Boann riep naar beneden: ‘Vannacht moet je zorgen dat ze je niet gevangennemen. Als ze je tegen zonsopgang niet hebben gekneveld of gedood, is je eerste les geslaagd.’

Voor zover ze kon zien, had de jongen zichzelf beschermd met een tekstuele wapenrusting, gemaakt van platen violet licht. Hij wilde iets zeggen, maar de kobolds vielen hem weer aan.

De hoofdman knikte goedkeurend naar het verloop van het gevecht. ‘Heel goed! Eerst leren we hem sluip- en vermijdingstechnieken. Aan het eind van de herfst krijgt hij een groep strijders onder zich en leert hij leiding te geven. Dan kan hij dit jaar nog meedoen aan de Nieuwe Maanspelen. Als de andere stammen zien hoe machtig hij is, weten ze dat onze verlosser is gekomen.’

Shannon keek misnoegd. ‘Dat gaat wel ten koste van mijn lessen in de magische talen en van zijn eigen pogingen om de Oertaal goed te beheersen.’

Boann wuifde zijn bezwaren weg. ‘Dat kan wel wachten. Hij heeft zoveel verliezen geleden, dat het hem goed zal doen om succes te hebben en een leider te zijn.’ Ze keek Shannon ernstig aan. ‘Als hij trouwens de gevaren buiten deze vallei wil overleven, duurt het even voordat hij zich de vechttechnieken eigen heeft gemaakt.’

Shannon kneep zijn witte ogen dicht. ‘Ik begrijp dat hij moet leren te overleven, maar daarvoor hoeven we geen oorlogszuchtige krijgsheer van hem te maken.’

‘Geen oorlogszuchtige krijgsheer,’ verbeterde Boann, ‘maar wel een aanvoerder. Zijn halfzuster wordt momenteel opgeleid door Trillonische generaals en Ixonische admiraals. In de Separatieoorlog krijgt zij het bevel over de menselijke troepen. Maar eerst moet ze de spreukschrijver in de Oertaal opsporen en doden, de man die Typhon in staat heeft gesteld tot het maken van de draak waardoor Trillinon is verwoest. Ik vraag me af of ze weet dat ze geacht wordt haar halfbroer te vermoorden.’

De kobolds jammerden toen Nicodemus een blauwpaarse schokgolf op hen af stuurde, waardoor ze omver werden gekegeld. Zonder tijd te verliezen rende de jongeman weg van de oever. De kobolds krabbelden overeind, hieven een jachtkreet aan en zetten de achtervolging in.

‘Vergeleken bij haar helpers zijn deze schepsels onschuldige wezentjes,’ vervolgde Boann. ‘Vergeet ook niet dat Typhon een half voltooide draak tot zijn beschikking heeft. Nicodemus moet koste wat het kost in leven blijven, anders kan hij niet in de Separatieoorlog vechten.’

Shannon streek een zilveren vlecht uit zijn gezicht. ‘Misschien dat deze lessen zijn leven zullen redden, maar wat doen ze met zijn ziel?’

Boann keek over het meer uit en dacht na over zijn vraag. ‘Shannon, mijn nieuwe vriend, dat weet ik ook niet.’

Terwijl het leven in de vallei van de Hemelse Boom zich in een ander, sneller tempo voltrok, werd Shannons stemming steeds somberder. Elke ochtend kwam Nicodemus binnen strompelen, vaak onder het bloed en altijd vol verhalen over het oorlogsspel. De ene nacht had hij geleerd een stadsmuur te beklimmen met behulp van Chtonische spreuken, een andere keer een vijandelijk leger te omsingelen, een kamp te overvallen of een andere bloeddorstige actie uit te voeren.

Nicodemus was opgetogen te merken dat hij de kobolds gerust even kon aanraken. Hun blauwe huid was merkwaardig goed bestand tegen de woekeringen die dat veroorzaakte. Ze konden ze gewoon lostrekken zonder veel pijn of bloedverlies. Hoewel een dergelijk lichaamscontact alleen tijdens de gevechten plaatsvond, luchtte het hem op levende wezens aan te kunnen raken zonder dat ze eraan bezweken.

Na verslag te hebben uitgebracht van het laatste oorlogsspel, sliep Nicodemus meestal tot in de namiddag en bestudeerde daarna met Shannon de talen van de magiërs. Zijn kakografie werd inderdaad erger. De speloefeningen hadden geen enkel effect. Erger nog, als hij de opdracht kreeg een nieuwe spreuk op te stellen, moest hij die eerst in het klad op zijn huid schrijven. Soms twijfelde Shannon zozeer aan het nut van zijn onderwijs dat hij Nicodemus meenam op een lange rondwandeling door de vallei. Dan vertelde hij de jongen over zijn jeugd, zijn leven als diplomaat in de Spirische burgeroorlog, zijn noodlottige liefde en het verlies van zijn vrouw. Nicodemus luisterde altijd aandachtig. Tot zijn verbazing merkte Shannon dat hij soms troost vond bij zijn assistent, waardoor hij zich nog nuttelozer ging voelen. Bovendien begon hij door zijn hoge leeftijd last te krijgen van ernstige vermoeidheidsverschijnselen. Vaak kreeg hij maagpijn na de maaltijd en soms had hij moeite met zijn stoelgang. Naarmate het kouder werd, zat hij steeds vaker te soezen bij de open haard.

Op zekere dag voelde hij zich te slap om met Nicodemus te gaan wandelen. Dat was de aanleiding voor een fel meningsverschil. Nicodemus had beweerd dat hij binnenkort sterk genoeg zou zijn om Typhon te verslaan. Shannon had daar niets van willen weten. De oude magiër had hem erop gewezen dat de Chtonische taal, waar Nicodemus zo van hield, alleen in het donker werkte en dat Typhon noch de helpers van zijn halfzusters daar rekening mee zouden houden. Verder had hij benadrukt dat hij zijn verworven vaardigheid in de Oertaal moest leren benutten en de Index moest gebruiken om Typhon te zoeken. Maar Nicodemus was naar buiten gestormd, roepend dat hij niet van plan was Shannon te zien sterven zolang er een kans bestond dat hij de smaragd kon terugkrijgen. ’s Avonds hadden ze allebei hun verontschuldigingen aangeboden, maar dat had het meningsverschil niet opgelost.

Er waren echter ook gelukkige momenten als Shannon een glimp terugzag van de jonge Nicodemus. Op een kille middag aan het eind van de herfst viel er sneeuw door de takken van de Hemelse Boom. Shannon en Nicodemus waagden zich aan een sneeuwballengevecht. Azure verving Shannons ogen en Boann, die niet genoeg substantie had om een sneeuwbal te kunnen maken, trad op als scheidsrechter. Maar vanwege het dichte bladerdak kwamen er zo weinig sneeuwvlokjes op de grond terecht dat Nicodemus en Shannon al snel overschakelden op een traditionele Jejunus-vloekwedstrijd. Shannon won met gemak doordat hij als taalkundige kon putten uit een groot arsenaal aan scheldwoorden.

Maar dat soort momenten werden steeds zeldzamer naarmate de vechtlessen van Nicodemus intensiever werden. Hij was bevriend geraakt met de kobolds, die hij vertrouwde zoals strijdmakkers onderling doen. Dat soort kameraadschap had Shannon nooit meegemaakt.

Nicodemus was vol van de komende Nieuwe Maanspelen: de jaarlijkse bijeenkomst van alle koboldstammen. In de nacht dat de drie manen donker waren, trokken ze vanuit hun ondergrondse holen naar een diep in de Pinakelbergen gelegen hoogvlakte. Daar had hun hoofdstad gestaan voordat hij door het Neosolaire Rijk was verwoest.

Elke stam stuurde een ploeg van tien strijders de ruïnes in, op zoek naar een gouden tak die er door een koboldpriester was verstopt. De ploeg die met de tak terugkeerde, had voor hun stam het privilege veroverd dat ze het komende jaar de kroon van de laatste koboldkoningin mochten beschermen.

Toen de winterzonnewende naderde en de rode bladeren van de Hemelse Boom begonnen te vallen, begaf Nicodemus zich met zijn ploeg op weg naar de Nieuwe Maanspelen. Boann ging mee, maar Shannon moest thuisblijven. Het was al moeilijk genoeg om één mens mee te nemen naar de bijeenkomst, beweerde de koboldhoofdman. Twee was uitgesloten.

Nu hij alleen was vond Shannon de dagen traag voorbijgaan. Zijn eetlust en energie waren groter geworden, maar hij sliep slecht. Uren lang wandelde hij gespannen door de vallei.

Na de langste twee weken van zijn leven kwam het gezelschap terug met Nicodemus op hun schouders. Hij had een zigzagsnee op zijn wang, een groot verband om zijn borst en een oude stalen band om zijn hoofd. Hij had de Nieuwe Maanspelen gewonnen en vijftig volgelingen meegenomen.

Het was toevallig de avond voor midwinterdag. De kobolds gaven een feest rond het kampvuur. Shannon zat tijdens het eten naast Nicodemus. Hij wilde graag alles over de Nieuwe Maanspelen horen, maar de kobolds waren zo lawaaierig aan het zingen, dansen en opscheppen over hun succes dat een normaal gesprek onmogelijk te voeren viel. Twee blauwhuiden begonnen te vechten, maar Nicodemus beval hen op te houden.

Later op de avond begon het te sneeuwen. Hoewel ook nu maar weinig vlokjes de grond haalden, was het genoeg om een eind aan het feest te maken. De kobolds namen buigend afscheid van Nicodemus en trokken zich in hun holen terug.

Shannon nam zijn assistent mee naar huis, onderzocht zijn wonden, die er niet ernstig uitzagen, en viel van opluchting in een diepe slaap.

Toen hij ’s morgens wakker werd, was het bitter koud en lag er een paar centimeter sneeuw in de vallei. Onder het eten vertelde Nicodemus over het oorlogsspel in de ruïnes. Eén stam had niet willen geloven dat Nicodemus de geprofeteerde verlosser was. Daarom hadden ze zijn ploeg vanuit een hinderlaag overvallen. Eerst pochte Nicodemus hoe snel zijn strijders de aanval hadden afgeslagen, maar toen hij dacht aan de vijandelijke kobolds die ze hadden gedood, werd hij ernstig. Shannon liet hem alles nog een keer vertellen.

Na het eten viel Nicodemus weer in slaap. Toen hij wakker werd, was het gestopt met sneeuwen. ‘Het is midwinterdag.’ Hij keek uit het raam naar de opklarende lucht boven de Hemelse Boom. ‘In Sterrenstee is het nu feest.’

Shannon knikte. ‘Eigenlijk raar dat er op deze dag zo weinig sneeuw ligt.’

Nicodemus was even stil. ‘Misschien ga ik naar het hoogste punt van de boom om naar de sneeuw te kijken. Tussen de takken staat een kleine Chtonische uitkijkpost van waaruit je heel ver kunt zien.’

Shannon, die de Hemelse Boom nog nooit helemaal had beklommen, wilde wel mee, maar was bang dat hij de jongeman niet bij zou kunnen houden. Daarom zei hij dat Nicodemus maar alleen moest gaan.

In de wachttoren boven in de Hemelse Boom genoot Nicodemus van het weidse uitzicht over de besneeuwde bergen. Ver in het noorden zag hij het slanke, zwarte silhouet van de Eeuwig Zingende Toren. De Chtonische uitkijkpost had allang geen dak meer, zodat er binnen wel dertig centimeter sneeuw lag. Hij veegde het blad schoon van wat ooit een tafel was geweest, en ging zitten om te zien hoe de kortste dag in de avond overging. Toen de wereld baadde in het warmrode licht van de ondergaande zon, hoorde hij Shannon hijgend de trap op komen.

‘Magister, u had me moeten waarschuwen dat u eraan kwam. Dan had ik met u mee kunnen lopen.’

‘Ik loop veel te langzaam voor jouw jonge benen,’ pufte de magiër.

Nicodemus maakte een zitplaats voor hem vrij.

‘Gloeiende genade, wat ben ik moe,’ zei Shannon. Hij zette Azure op zijn schoot en sloeg zijn mantel om haar heen. De papegaai stak haar kopje naar buiten zodat ze voor hen beiden kon kijken. ‘Wat een prachtig uitzicht,’ riep de oude man met een glimlach die nog meer rimpels in zijn gezicht trok.

In de verte straalde de Erasminetoren onder het licht van de ondergaande zon. Shannons ademhaling kwam langzaam tot rust. Hij zag een colaborisspreuk vanuit de toren oostwaarts de vallende avond in flitsen.

‘Een jongen wordt vastgehouden in een academie,’ begon Nicodemus zacht. ‘Hij ontdekt dat hij een beperking heeft. Hij ziet anderen lijden. Voordat hij ontsnapt vangt hij een glimp van zijn volledige wezen op. Maar waar hij ook gaat, wat hij ook doet, hij ziet en veroorzaakt overal lijden. Toch wil hij niets liever dan daar een eind aan maken.’

Shannon zweeg even en zei na een poosje: ‘Weet je dat ik ben begonnen met geestschrijven?’

‘Als u slaapt, zie ik een indrukwekkende matrix om uw hoofd oplichten,’ antwoordde Nicodemus zonder hem aan te kijken. ‘Ik zie het ook bij Azure. Ik denk dat het iets met dromen te maken heeft. Zijn de woekeringen erger geworden?’ Hij zou ze kunnen bekijken, maar daarvoor moest hij de oude man aanraken en dat durfde hij niet.

Shannon ademde diep in. ‘Nee, ik voel me zelfs beter, al kan het een kortstondige opleving zijn. Dat weten we niet. Ik denk dat we de smaragd wel op tijd terug kunnen krijgen om die rotzooi uit mijn ingewanden te halen, maar ik wil niet voor verrassingen komen te staan. Voor alle zekerheid... ben ik aan het geestschrijven.’

Nicodemus knikte. ‘Het is een wedren tegen de tijd: mijn lessen in oorlogvoering tegen uw ziekte. Als ik verlies, zult u sterven.’

Shannon zuchtte. ‘Geen wedren, Nicodemus. Om de Separatie te bestrijden, moet je je kennis van de Oertaal leren gebruiken. Dat moet je alleen doen. Ik kan je daarbij niet helpen. En nu de Index vol spelfouten zit, ben jij de enige die hem kan inzien om meer over Typhon te weten te komen. Daarvoor heb je nog jaren nodig. Als je deze vallei vóór die tijd verlaat, ben je niet in staat de demonen te bestrijden. Buiten deze vallei overleef je het misschien niet eens.’

‘Maar magister, de kobolds zeggen dat ze nog nooit zo’n krachtige spreukschrijver hebben ontmoet. En ik voer het bevel over een heel leger.’

De oude man schudde zijn hoofd. ‘De kobolds verlaten bijna nooit de onderwereld. Een koboldleger is waarschijnlijk weerloos op het slag-veld. Daar komt bij dat jouw spreuken alleen in het donker effect hebben. Je moet doorgaan met het oefenen van de magische talen. Als je voortijdig achter Deirdre en de smaragd aan gaat, zullen Typhon of je halfzuster snel beseffen dat je in het daglicht machteloos bent.’

‘Ik laat u niet zomaar sterven!’ riep Nicodemus vol vuur. ‘Ik weet nu wat ik moet doen.’

Shannon wilde protesteren, maar schudde alleen zijn hoofd. Er viel een stilte. Geleidelijk ging de zon onder en verschenen de eerste sterren schuchter op het toneel. De wind wakkerde aan en floot door de kale takken.

‘Nicodemus, je bent nog steeds niet uit Sterrenstee ontsnapt,’ zei Shannon. ‘Dat denk je maar. Je gelooft dat je kracht in de Chtonische teksten ligt of in je vaardigheid als aanvoerder. Je denkt dat je zonder de smaragd incompleet bent en ziet niet dat de ware kracht in jezelf ligt. Je bent nog steeds de gevangene van de academie.’ Hij knikte in de richting van de toren. ‘En op de loop voor golems.’

Nicodemus kneep zijn lippen op elkaar zonder iets te zeggen.

‘Je moet beseffen dat je al heel bent.’

De jongeman schudde zijn hoofd. ‘U bent stervende. Deirdre is Typhons slavin. Het doel van mijn leven is de smaragd terug te krijgen en een eind aan mijn beperking te maken. Voor die tijd zal ik geen rust hebben.’

Shannon deed zijn mond open en weer dicht. Zwijgend zaten ze naast elkaar.

Een ijzige wind wervelde om Nicodemus en Shannon heen en vloog verder naar het noorden. Hij loeide door de witte bergen en splitste zich op tussen de vele torens van Sterrenstee. Hij bulderde over de bruggen en sproeide poedersneeuw naar de spreukbeelden, die bezig waren de sneeuwhopen van het dak te schuiven en het ijs uit de goten te schrapen. De wind cirkelde rond de Trommeltoren en deed de papieren schermen voor de ramen klapperen. Simpele John, die de graad van een lagere magiër had gekregen, trok een scherm weg om naar buiten te kunnen kijken. Hij haalde diep adem en dacht weer aan zijn overleden vrienden: Devin, Nicodemus en magister Shannon.

Iemand klopte aan, waarschijnlijk een jonge kakograaf die hem als nieuwe Meester van de Trommeltoren iets wilde vragen. Hij plaatste het scherm terug en zette zijn verdriet opzij om al zijn aandacht aan de leerling te geven.

De wind kwam wervelend aanzetten van de Trommeltoren, viel het Spirische stalerf binnen en rukte aan Amadi’s dikke mantel. Ze hield toezicht op haar bewakers, die voorbereidingen troffen voor hun lange reis naar het Noorden.

Haar gezicht bleef onbewogen, maar haar hart klopte vol angstige verwachting. Colaborisspreuken hadden rapporten naar de andere academies verzonden over Felgram en Typhon. Hoewel niet iedereen het nieuws geloofde, had het onmiskenbaar effect gehad. Iedere magiër hield zich nu met de profetieën bezig en politieke beschouwingen lagen op ieders lippen. Nu stond ze op het punt terug te gaan naar Astrophel, waar het partijenspel met dodelijk fanatisme werd gespeeld.

Zodra ze in de stal stond, zette ze haar overpeinzingen over politiek en profetie opzij en inspecteerde alle pakketten, zadels en paarden die het reisgezelschap mee zou nemen. Daarna stuurde ze de bewakers weg en liep alleen het besneeuwde stalerf op om naar de sterrenhemel te kijken.

Eenmaal terug in Astrophel zou ze zich met geen enkele groepering verbinden. Ze zou haar eigen koers varen te midden van het onderlinge gekrakeel en daaruit de bruikbare informatie zeven voor als Shannon en Nicodemus weer opdoken. Daarmee zou ze zich ongetwijfeld het wantrouwen van elke grote partij op de hals halen. De geringste misstap kon haar fataal worden.

Amadi glimlachte, want ze had graag een groot doel voor ogen en dat had ze eindelijk gevonden. De ijskoude wind wakkerde aan. Ze trok haar mantel strakker om haar schouders en ging naar bed, waar ze kon dromen van Astrophel dat lag te braden in de warme noordelijke zon.

De wind raasde Sterrenstee uit en rolde over de heuvels. Hij woei over het vervallen Chtonische dorp, waar de geesten geschrokken hun grote geelbruine ogen openden. Ze konden de koude niet voelen, maar toch huiverden ze, want ze wisten dat de wereld aan de vooravond van een grote verandering stond. De wind tuimelde verder, over de heuvels naar de Westverste Weg. Daarna vloog hij naar het noorden, naar warmere streken. Geleidelijk veranderden de kleuren van het landschap van sneeuwwit in uitbundig groen. Nu draaide de wind naar het westen. Hij deed het hoge weidegras golven. Uiteindelijk kruiste hij een smalle trekkersweg en kwam bij een richel, waarop een hoge wachttoren van zandsteen stond.

In elkaar gedoken bij die toren zat Deirdre. Haar rood-met-zwarte vleugels klapperden in de wind. De weg voor haar liep rechtstreeks naar de lichtbruine muren van een Spirische stad. Zelfs in het zwakke maanlicht kon ze de vele betegelde daken zien en de grote achthoekige koepel van de tempel.

Langzaam stond ze op. Tranen liepen over haar wangen en haar armen waren bebloed. Vier dode schildwachten lagen aan haar voeten. Typhon had haar gedwongen hen te doden om te voorkomen dat de stad gewaarschuwd werd voor zijn komst.

De wind nam in kracht toe. Hij blies onder haar vleugels, waardoor ze een paar centimeter werd opgetild. Onwillekeurig klemde ze haar hand om de smaragd van Arahest. Ze was door de uitgestrekte velden getrokken en had tegen de dieren gevochten die daar leefden. Ze was getuige geweest van de onuitsprekelijke ellende die Typhon de dieren met de Oertaal had aangedaan.

Toen de wind afnam, raakten haar laarzen de grond weer. Ze begon te lopen. Een nieuwe tranenvloed stroomde over haar gezicht. Ze rouwde bij voorbaat om wat de demon haar in de stad zou laten doen.

Doordat ze in verbinding stond met zijn geest, had ze ontdekt dat hij begonnen was met een nieuwe spreuk in de Oertaal. Daarom bad ze dat Boann, Nicodemus en Shannon haar niet zouden proberen te redden. Deden ze dat toch, dan kregen ze te maken met een spreuk die hun bevattingsvermogen te boven ging en die ze niet eens konden zien.

Ze kregen met een echte draak te maken.