Hoofdstuk 42

Felgram, in de gedaante van zijn nieuwe lemen golem, stond op een balkon boven in de Erasminetoren.

Op de balustrade zat een gedrongen spreukbeeld met een apenlijf en een geitenkop. Felgram had de constructie herschreven om versleutelde boodschappen uit de colaborisspreuken te kunnen onderscheppen. De Separatisten hadden in het verleden geleerd hoe ze hun eigen teksten met het berichtenverkeer van de magiërs konden meezenden.

Het spreukbeeld met de geitenkop had zijn taak uitstekend vervuld. Felgram hield verscheidene gouden passages van andere belangrijke demonvereerders in zijn handen. ‘Wanneer zijn deze binnengekomen?’

‘Twee uur na de ochtendklok,’ antwoordde het spreukbeeld langzaam en monotoon.

Er waren een paar ontwikkelingen die uit de hand konden lopen als hij niet snel ingreep. Vooral de situatie in Dar was zorgelijk. De demonvereerders lieten steeds minder van zich horen. Het leek of ze iets voor hem verborgen hielden.

‘Bericht aan Dar dat ze binnen twaalf dagen bezoek kunnen verwachten,’ dicteerde hij. ‘En dat ze –’

Een rat met een hondenoor op zijn rug kwam over de balustrade aanrennen. Felgram glimlachte verheugd. ‘Daar hebben we mijn nieuwste creatie. Vertel eens, wat heb je gehoord?’

De rat legde zijn steenachtige hondenoor plat op zijn rug. ‘Drie bewakers kwamen daarnet bij het poorthuis aan,’ piepte het spreukbeeld. ‘Ze liepen patrouille op de weg naar Grauws Kruising en rapporteerden dat ze Nicodemus Kras hadden gevonden.’

Felgrams mondhoeken krulden omhoog. Hij had het wel verwacht, want de smaragd had hem al laten weten dat Nicodemus onderweg was. ‘Zeiden ze ook waar ze de jongen naar toe hadden gebracht?’

‘Naar de stal. Daar houden ze hem in een stagnatiespreuk gevangen tot hij in een kerker kan worden opgesloten,’ antwoordde de rat.

Hij knikte. ‘Voortreffelijk. Nu wil ik –’

Een tweede stenen rat kwam aanrennen over de rand van het balkon. ‘Geluiden in de Spilbrug.’

‘Wat voor soort?’

De rat begon zijn snor te wassen. ‘Schrapende, schurende geluiden, zoals wij die maken.’

Felgram bromde geërgerd: ‘Help me herinneren dat ik je moet redigeren. Je hoeft me niet van elk rattennest op de hoogte te brengen. Maar dat kan wachten. Ga terug naar jullie post. Ik moet een spreukschrijver in de Oertaal ophalen.’ Na die woorden liet Felgram de lemen golem uit elkaar vallen.

De wereld werd zwart. Zijn geest, die de golem tot leven had gewekt, ontsnapte en vloog rechtstreeks naar het Spirische kwartier. Hoewel hij zich met een subtekst onzichtbaar had gemaakt, mocht hij beslist niet ontdekt worden, want zonder lichaam was zijn geest buitengewoon kwetsbaar.

Hij zweefde tussen de torens door en daalde neer in een verlaten steegje. Eerder op de dag had hij een spreukbeeld opgedragen er een zandzak neer te leggen. Zijn geest vond de zandzak onder enkele verweerde planken. In de zak had hij drie golemrollen verstopt. Met een paar dunne zinnen trok zijn geest de spreuken uit het zand.

Zijn nieuwe lichaam begon als een pijnlijke plek, waaruit zich een kloppend hart vormde, een borst die in- en uitademde, een hoofd, twee benen, twee armen. De zak scheurde open en in een lange zucht stroomde het overtollige zand op de keien.

Met moeite lukte het hem rechtop te gaan zitten in zijn nieuwe broze lichaam. Elke keer als hij in een golem stapte, verkreeg hij als laatste zijn gezichtsvermogen, en dan nog zag hij in het begin slechts wazige vlekken. Daarom zorgde hij er altijd voor dat er een witte mantel of een wit laken bij de geboorteplaats van de golem lag. Het was van levensbelang zijn kersverse lichaam bedekt te houden, anders kon hij het kapot stoten tegen voorwerpen in zijn omgeving. Met wat rondtasten vond Felgram de witte mantel en daaronder een paar afgetrapte laarzen. Toen hij de golem had aangekleed, zette hij er stevig de pas in naar de Spirische stallen. Hij mocht geen tijd meer verliezen.

Tegen de tijd dat hij de stallen naderde, was zijn gezichtsvermogen volledig hersteld. Stomme zwartrokken! Ze lieten de plaats maar door vier mannelijke wachters bewaken, van wie er slechts één de kap van een groot-magiër droeg. In een van de stallen glom een zilveren Magnuszuil, die naar hij aannam de stagnatiespreuk was waarin Nicodemus gevangen werd gehouden.

Felgram schreef snel vier gesubtekste censuurspreuken.

‘Blijf staan, druïde!’ riep de wachter met de kap tegen Felgram toen hij diens witte mantel zag. ‘De stallen zijn verboden terrein nu we –’

Felgram smeet de man een censuurspreuk in het gezicht. Het net hechtte zich aan diens geest, zodat de wachter met wegdraaiende ogen flauwviel. De andere wachters riepen om hulp, maar het was al te laat. Felgram schakelde hen uit met de andere drie censuurspreuken.

‘Nicodemus Kras,’ kakelde Felgram terwijl hij de stallen in ging. ‘Je bent slimmer dan ik dacht.’

De stagnatiespreuk had de vorm van een zuil met opstijgende Magnuspassages, waarin iemand vastzat als een insect in een spinnenweb. Het slachtoffer kon geen kant uit. Door de opwaartse druk van kleverige woorden was hij ruim een meter opgetild en draaide langzaam rond. Felgram keek tegen de in het zwart gehulde rug aan.

De golem begon een wisspreuk in zijn zanderige rechterbeen te schrijven. ‘Ik zal je uit je gevangenschap bevrijden, jochie, dus houd je rustig.’ De voorkant van de gevangene kwam langzaam draaiend in beeld, en Felgram zag voor het eerst zijn gezicht. Geschokt deinsde hij terug. ‘Jij!’

De forse kakograaf, wiens geest door Typhon was misvormd, keek met een scheve grijns op hem neer.

‘Wat moet dat voorstellen?’ beet Felgram hem toe.

De mond van de gevangene trilde. ‘Si-i-i... Simpele John heeft zich overgeleverd aan de Noordelijke bewakers. Ze hebben N-n-nico nooit gezien, dus ze geloofden John meteen toen hij zei dat hij Nico was.’ De forse man zuchtte alsof het hem moeite kostte zo lang achter elkaar te praten.

Felgram moest moeite doen om niet met zijn zandtanden te knarsen. ‘Sukkel, je verspilt mijn kostbare tijd. Beantwoord mijn vragen voordat de bewakers komen, anders scheur ik je doormidden.’

De kakograaf stotterde en stamelde onverstaanbaar, want de stagnatiespreuk belemmerde ook zijn spraak. Felgram wachtte ongeduldig – voor zijn idee wel een kwartier – tot hij uiteindelijk zelf maar het woord nam. ‘Goed, goed, rustig maar. Als je me vertelt wat ik wil weten, zal ik je geen pijn doen.’

De grote man slikte iets weg. ‘N-n-nico heeft John als boodschapper gestuurd. Hij wil bewijs dat rode-ogen-man de waarheid s-s-spreekt. Dan geeft N-n-nico zich... over.’ Simpele John zweeg om op adem te komen.

Met een knarsend geluid vulde de mond van de golem zich vol zand. ‘Hel en verdoemenis.’ Scheldend spuugde hij een mondvol zand uit. Hij had onwillekeurig toch met zijn tanden geknarst. ‘Wat wil de jongen van mij?’

De grote sukkel haalde een paar keer adem. ‘Rode-ogen-man moet naar p-p-plaats in Grauws Stad... nee, Grauws Dorp... nee, Grauws Splitsing...’

‘Grauws Kruising, idioot!’ snauwde Felgram. ‘Schiet een beetje op!’

De kakograaf knikte. ‘Rode-ogen-man vindt daar Shannon en mmoet zieke magister beter m-m-maken. Nico zal –’

Een ratachtig spreukbeeld kwam de stal in rennen. ‘Groot gevaar! Duurde te lang voor ik u kon vinden. Moest de andere spreukbeelden vragen waar u was.’

Felgram keek de constructie verstoord aan. ‘Wat is er? Wat heb je gehoord?’

‘Er wordt gevochten in de Spilbrug!’ piepte de rat. ‘Onze afweren worden vernield! Levende lichaam is in gevaar!’

Plotseling begon Simpele John bulderend te lachen. ‘Stom van je om te geloven dat ik nog steeds achterlijk ben! Denk je echt dat ik zo langzaam praat?’

Uit Felgrams zanderige keel ontsnapte een woordeloze, dierlijke kreet. De golem haalde uit met een half voltooide wisspreuk, maar de tekst was nog te stomp en ketste af op de stagnatiezuil. Door de schok brak zijn zandarm bij de schouder af.

‘Kras!’ schreeuwde Felgram. ‘Dat zal ik je betaald zetten! Ik ruk je de darmen uit je lijf!’ Hij wrong zijn geest los uit de zandgolem en steeg pijlsnel op naar de Spilbrug.

Toen hij de ogen van zijn ware lichaam opende, zag hij Deirdre. Ze zwaaide haar roestige slagzwaard hoog boven haar hoofd en liet het met al haar goddelijke kracht neerkomen.

Hij dook in elkaar, maar de kling ketste rinkelend af op het Magnusschild dat boven de zwarte tafel was aangebracht. Honderden vlamvliegalinea’s verlichtten de grot. Tot nu toe had hij de ruimte alleen in het donker gezien. Het lage plafond glinsterde van de stukjes kwarts. De grot verbreedde zich iets naar achteren toe, en de grijze vloer was vlak en glad.

Aan het hoofdeinde van de tafel stond Boanns ark, omgeven door een Numinusspreuk. Een eindje dieper in de berg, aan het eind van de grot, bevonden zich talloze kleinere koboldholen. Aan de andere kant van de ruimte gaapte de donkere toegang tot de Spiltunnel. Door een gat dat mensenhanden in het dak van de tunnel hadden gemaakt, was een stukje sterrenhemel te zien.

Met een luide kreet knalde Deirdres zwaard op het tekstuele schild boven Felgram. Een paragraaf die als scherm fungeerde, boog krom onder de slag.

Plotseling baadde de grot in een gouden licht. Felgram zag Shannon naast Deirdre opduiken. Met de blauwe papegaai op zijn schouder vuurde de oude man wisspreuken op zijn beschermende schild af.

Nog angstaanjagender was de verschijning van Nicodemus aan het voeteneinde van de tafel. De jongen stak zijn vingers in het schild en door zijn aanraking verschenen er uitwaaierende kringen van fout gespeld proza in het beschermende omhulsel.

Felgram loeide van woede en angst. Hun aanval was bijna gelukt. Als die sukkel van een Simpele John hem een paar minuten langer had vastgehouden, zouden ze door zijn schild heen zijn gebroken en zijn ware lichaam hebben gedood.

Maar nu hield hij de smaragd van Arahest stevig in zijn linkerhand. In een flits van warmte had de edelsteen hem het vermogen geschonken om oneindig ingewikkeld proza te schrijven zonder een enkele fout. Een spreukschrijver die de heilige steen aanraakte, hoefde nooit bang te zijn dat hij spelfouten maakte, zelfs niet in de meest gecompliceerde teksten.

Met een woeste kreet duwde hij een vuist vol ontvlambare Magnuszinnen tegen het beschermende schild. De spreuk kwam aan de buitenkant tot ontploffing. Door de schokgolf werden zijn drie aanvallers ruggelings op de grond gesmeten.

Felgram sprong van tafel en draaide zich om.

Deirdre, de avatar, viel hem als eerste aan. Ze sprong over de stenen tafel en haalde uit met haar slagzwaard. Met behulp van de smaragd vervaardigde hij haastig een fijn kantwerk in het Magnus, dat hij uitwierp tussen de vloer en het plafond.

Deirdres zwaard bleef met de punt in de stof steken. Enkele zinnen knapten, maar daarna draaide haar kling uit eigen beweging rond. Verbijsterd zag ze hoe een onzichtbare macht het zwaard uit haar handen trok. Ze klapte naar voren, viel in de weerbarstige spreuk, die wel meegaf maar niet scheurde, en kwam onhandig op haar schouder terecht.

Felgram schreef een dikke Magnusketting en bond die om haar nek. Ze hapte naar adem, greep de ketting vast en rukte er uit alle macht aan. Dankzij haar goddelijke kracht kon ze verhinderen dat de tekst haar nek brak, maar die kracht zou haar snel verlaten.

Een flits trok Felgrams aandacht. Hij zag dat Shannon een Numinusspreuk met een heleboel snijvlakken wegwierp. De papagaai op de schouder van de magiër krijste. Hoe indrukwekkend de spreuk ook in de mensenwereld was, voor Felgram vormde hij geen enkel gevaar. Met een wegwuivend gebaar toverde hij snel een nevel van wisspreuken die Shannons tekst aan stukken scheurden.

De groot-magiër wierp zich op zijn knieën en roffelde met zijn vuisten op de grond om een donarspreuk op te roepen. Een zilveren schicht schoot als onderaardse bliksem door de stenen vloer. Die was bedoeld om een springbron van verpletterende zinnen op te roepen, maar Felgram stampte een paar keer met zijn voet en verbrijzelde het proza alsof het van glas was. Gniffelend schreef hij een dun Magnusnet en wierp het met een snelle polsbeweging om Shannons maag. Toen hij het net strak aantrok, moest de magiër zich omdraaien om een woordenbrij uit te spuwen.

Met behulp van de smaragd kon hij zien dat de woekeringvloek bij Shannons maag zich op één plaats had samengebald. Dat was niet de bedoeling. Hij wierp een net van Oertaal over de magiër uit waarmee hij een heleboel nieuwe woekeringen zaaide. Met een tweede polsbeweging mikte hij nog een censuurspreuk om Shannons hoofd. Toen de tekst zich aan zijn geest hechtte, zakte de oude man in elkaar. Zijn papegaai klapwiekte wanhopig rond.

Felgram kreeg een tik op zijn hoofd. De wereld tolde, maar kwam snel tot stilstand. Hij hoorde alleen iets in zijn linkeroor tuiten. Was het soms een gesubtekste censuurspreuk? Toen hij zich omdraaide, keek hij in het van woede vertrokken gezicht van Nicodemus. Er zweefde een open spreukenboek naast hem, dat in de lucht werd gehouden door enkele witte zinnen.

Het joch had waarschijnlijk een censuurspreuk op hem uitgeprobeerd in een onbekende taal. ‘Daar ben je dus, Nicodemus, nazaat van het Imperiale geslacht, en het enige wat je kunt is die kakografische rotzooi schrijven.’

De jongen bracht zijn rechtervuist naar achteren alsof hij een nieuwe poging wilde wagen. Geamuseerd hief Felgram zijn hand op, zodat hij de tekst van de jongen meteen kon wissen.

Nicodemus had echter geen spreuk in zijn hand, maar haalde uit en ramde de knokkels van zijn vuist tegen Felgrams kaak. Tijdens de korte aanraking ving Felgram een glimp op van Nicodemus’ verleden: een prachtige vrouw met lang bruin haar, lezend in een boek. Onverschillig voor de herinneringen die er door het hoofd van de jongen schoten, wierp Felgram een grote Magnusgolf over hem heen, waardoor Nicodemus achterwaarts op de stenen tafel werd gesmeten. Zijn spreukenboek raakte het tafelblad en bleef opengeslagen liggen ter hoogte van zijn heup.

‘Dat was de laatste keer!’ brulde Felgram en hij hief de smaragd op. ‘Vandaag, Nicodemus Kras, zal ik je geest aan flarden scheuren.’

Uit de smaragd kwam een smalle Numinusalinea tevoorschijn, die in een vlijmscherm wapen veranderde. Zwaaiend met zijn tekstuele steekwapen stapte Felgram naar voren.

Nicodemus bewoog zich met een ruk naar achteren, maar merkte dat zijn handen weggleden over het glibberige tafelblad. Felgrams zwaard flitste door de lucht, maar toen de kling een paar centimeter van Nicodemus’ voorhoofd was verwijderd, schoot er een paarse lichtflits uit Boanns ark en trof Felgrams hand. Hoewel de klap meeviel, verloor hij zijn greep op de smaragd en liet de steen vallen. Zodra de verbinding met de edelsteen was verbroken, verpulverde zijn scherpe wapen tot korte woordjes en lettergrepen, die in Nicodemus’ gezicht stoven zonder hem pijn te doen.

‘Nee!’ krijste Felgram.

De groene steen viel vanzelf op de borst van Nicodemus.

Felgram besefte dat de smaragd hem had verraden. De steen had Boanns ark verteld op welk moment en hoe ze hem kon bevrijden.

De jongen legde zijn hand op de smaragd en hield hem stevig vast.

Amadi en Kale liepen gehaast naar de stallen in het Spirische kwartier. Onderweg praatte de secretaris haar bij over de aanhouding van Simpele John en de aanval van de golem.

Tot Amadi’s grote opluchting werden ze begeleid door de twee naaste medewerkers van de provoost – de rector en het hoofd van de bibliotheken. Ze kwamen uit een besloten bespreking, waarin Amadi de gebeurtenissen van de afgelopen twee dagen aan de provoost had geprobeerd uit te leggen. Het was niet goed gelukt, dus ze was blij dat Kale haar met een dringende boodschap had weggeroepen.

Tegen de tijd dat ze in de stallen aankwamen, hadden twee van haar bewakers John al uit zijn stagnatiespreuk bevrijd. Hoewel ze de forse man nog steeds censureerden, hadden ze hem wel een kruk en een kom water gegeven.

Amadi bleef voor de kakograaf staan. ‘Waar zijn Shannon en Nicodemus?’ vroeg ze.

Hij perste zijn lippen op elkaar en keek haar onderzoekend aan. ‘Dat gelooft u nooit,’ antwoordde hij langzaam.

‘Ik weet het van de golem,’ zei ze kortaf. ‘Bij het bloed van Los, ik weet het nu. Ik heb één tot twee dagen om te bewijzen dat het schepsel inderdaad bestaat. Lukt dat niet, dan zal de provoost alle magische geletterdheid uit me censureren.’

Nadat hij een tijdje had nagedacht, knikte John. ‘Nico en magister Shannon zijn in de Spilbrug om het lichaam van de schrijver van de golem aan te vallen.’

Amadi haalde diep adem. ‘Dat is een heel eind hiervandaan. Het zal tijd kosten om een groep bewakers bij elkaar te brengen.’ Er viel haar iets in. ‘Zei je “ín de brug”?’

‘Gaat u maar gauw,’ zei John. ‘U ziet vanzelf wat ik bedoel. Maar...’ Hij zweeg even. ‘Maar neem al uw spreukschrijvers mee... en uw sterkste teksten.’