8

Wat is schrijven? Overspel met een typemachine, masochisme. Als je met je pen al mensen treft, tref je de verkeerde. Het heeft geen zin en daarom ga je ermee door. Maar zolang ik geen vliegtuig kaap van El Al, zolang ik niet in het eerste van Ajax speel, zolang ik Ulrike Meinhoff niet uit de gevangenis bevrijd of in de Nederlandse Toptien verschijn met mijn zeer oorspronkelijke, kritische luisterliedjes, dien ik tot niets. Niets!

En dat niets besmet reeds mijn omgeving. Want mijn zoon (8) wil beroepsvoetballer worden en cirkusclown en judokampioen en popzanger en houtvester. En ik kan het alleen maar toejuichen. Zolang ik hem voor zijn verjaardag niets anders kan geven dan een Ajax-tricot-pyama die de zuivelhandelaar ons levert voor 25 gulden na aankoop van 100 flessen vruchtenyoghurt. Of een dinky toys. Of een boek van Paulus de Boskabouter. In plaats van wat ik eigenlijk graag zou geven: een opgezette fabrieksdirecteur, de managerziekte bungelend in zijn slappe broek, of de door negerpijlen vergiftigde weduwe van Verwoerd, of gewoon maar een zelfklevende sticker met een oranje drol van Luns in een rood-wit-blauw veld... Zolang kan ie me van alles verwijten. Nu nog ben ik voor mijn zoon in zijn Ajax-pyama een vrij redelijke sparring-mate, maar als ie straks uit zijn krachten groeit, slaat ie me lens in de touwen waarmee ik zijn leventje afbakende. Hij is een goedbedoelde toevalstreffer, ik de beverige schutter die een gokje waagde. Waarom geef ik dat niet toe en hou ik niet op met navelstaren achter een schrijfmachine? Het moet toch te proberen zijn. En ze zullen me dankbaar zijn, als ik het - in familieberaad – plechtig beloof:

Vanaf dit moment zal ik niet meer schrijven en meer aandacht aan jullie, lieve vrouw, brave kinders, besteden. Ik zal lid worden van de bowlingklub in onze woonstee.

Ik zal tien kilo onkruidverdelger kopen voor het gazon.

Ik zal jullie, kinderen, als lid opgeven bij de padvinderij en bij de ponyklub. Ik zal sparen voor een weekendboerderij in Giethoorn. Ik zal lid worden van de Tros, de V.V.D., de Lionsklub en de Rotary.

En dan., op een mooie zomerse dag - moeder in een feestelijk bloemetje, jullie achter de grasmaaimachine of met de tuinslang - richt ik een brandstapel op van alle boeken die in huis zijn, behalve: Tuinheesters, deel 1 en deel 2, de Mozaieken van Ravenna in kleur, Kuifje naar de maan en Het Grote Baby Boek. Jullie zullen me dankbaar omhelzen en daarna zullen we nog jaren doorgaan met vegeteren, zonder merkbare sporen na te laten, zelfs geen gedachten. Niemand zal over veertig jaar nog weten dat ik er was, tenzij ik zoveel schulden maak met vegeteren, dat mijn kleinkinderen nog zullen moeten afbetalen.

‘Weet je dat je opa boeken schreef? ’

‘Wat zijn dat, boeken? ’

En pas op dat moment zal de onzin van al mijn geschrijf duidelijk zijn voor het nageslacht, voor wie boeken iets is van heel lang geleden, iets onduidelijks zoals de stoof van mijn grootvader en de snuifdoos van de zijne. De ene onzin of de andere! Zoals mijn nicht een spinnewiel kocht om de kamer op te fleuren niet wetend wat spinnen is, zo zullen mijn kleinkinderen mijn typemachine aan de muur hangen, niet wetend dat je die toetsen kunt indrukken.