Griep

 

 

WELK SPREEKWOORD ZIT VERBORGEN IN DE VOLGENDE ZIN? VADER HELPT MOEDER MET DE AFWAS. BROER EN ZUS HELPEN MEE ALLES IN DE KAST TE ZETTEN. OPLOSSING STAAT ACHTER DIT LESJE.

 

Eindelijk is het karnavalszondag. Daar heeft ze weken naar uitgekeken. Het door de omgeving gedikteerde ijzeren ritme van een schooljaar: vallende bladeren, eikels, kastanjes, gezelligheid, natte sneeuw, oost west thuis best, sinterklaas, zwarte piet, kerstmis, ijspret, karnaval, passen, maar zover is het nog niet.

Als ze met veel moeite haar gedeeltelijk zelf gemaakte karnavalspakje heeft aangetrokken, weten ze het zeker.

Ze is ziek.

‘Mama zal je de koorts opnemen.’

‘Als je koorts hebt, kun je niet mee naar de optocht.’

Ze gaat moe en gehoorzaam op de bank liggen, stroopt haar onderbroekje naar beneden tot haar knieën en trekt even met haar benen, als Ria de termometer in haar bibs steekt en half op de bank naast haar komt zitten.

‘Is Kirsten ziek? ’ vraagt Pieter in zijn clownspak en meteen erachteraan: ‘Mam help je me schminken? ’

‘38,9,’ zegt Ria spijtig, terwijl ze op de termometer tuurt. Kirsten begint te huilen. Nu kan ze niet mee. Karnaval vieren moet dit jaar zonder haar. Terwijl het voor het eerst is, dat ze zelf aan haar pakje heeft meegeholpen, ook al moest Ria ’s avonds lostomen, wat ze overdag aan de naaimachine geprobeerd had. Maar dat weet ze niet. Het is haar pakje.

‘Ah joh volgend jaar kan je het toch aan,’ zegt Pieter lakoniek.

‘Volgend jaar ben ik natuurlijk weer gegroeid en dan past het niet meer.’ Ze kijkt bedroefd en ontevreden.

‘Je kan toch een jaar ophouden met groeien,’ zegt Pieter die nooit voor een gat te vangen is. Maar zij ligt er al in. Terwijl Ria in de keuken Pieter tot clown maakt met de goedkope schmink, draag ik Kirsten naar boven en blijf wat bij haar bed zitten.

‘Als je nu goed in bed blijft, kan je misschien morgen met de kinderoptocht mee, of overmorgen mee de stad in.’

‘Dinsdags is er nooit wat aan,’ pruilt ze.

Ze heeft gelijk. De laatste dag begint het feest weer te stinken naar wat de mensen dééd feesten: hun onvervulde wensen, hun fiasco’s, hun verdriet. Geen optocht meer.

De stoepen vol opgedroogd braaksel. De helft van de volwassenen dronken van het bier en van moeheid. Niet meer blij. Overal waar je loopt plat getrapte zakken frites, kletsen kots, natte slierten serpentines. In de achterafstraatjes en in de portieken kondooms en uitwerpselen. Op aswoensdag komt de Gemeentereiniging voor de dankbaarste klus van het jaar. Alle materieel wordt ingezet: bezemwagens, brandspuiten. Niemand mag morgen zien dat het feest de spuigaten uit liep.

 

OPLOSSING VAN OPDRACHT EEN: HET SPREEKWOORD WAS: VELE HANDEN MAKEN LICHT WERK. NIET GOED IS: JONG GELEERD IS OUD GEDAAN.

 

Met waterige ogen en opgewonden wangen ligt ze in bed. ‘Wat zal ik nu doen papa? ’

‘Je kunt wat gaan lezen, als je er niet te moe van wordt.’

‘Ik moet ook nog wat maken in mijn taalschrift, zal ik dat misschien gaan doen? ’ Zelfs nu ze koorts heeft, verlaat het op de school ingestampte plichtsbesef haar niet.

‘Nu je ziek bent, moet je niet aan school denken.’

‘Maar we hebben woensdag proefwerk zei de meneer.’

‘Als je ziek bent, krijg je geen proefwerk, maar beschuit en limonade of slappe thee.’

Ze knikt. Is ze nu overtuigd of kapituleert ze alleen maar. Dat weet je nooit.

‘Ik zal je leesboek pakken, waar ligt het? ’

‘Op mijn burootje bij de schriften geloof ik.’

Ik pak het boek. Haar werkschrift voor taal ligt er open onder. Lesje zoveel. Spreekwoorden raden. Vader en moeder zitten knus bij de warme kachel te ganzenborden. Antw. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens (goed). Eigen haard is goud waard (half goed). Gezelligheid kent geen tijd (fout).

‘Moest je dit lesje doen, van die spreekwoorden? ’

Ze knikt.

‘Maar ik vind het wel moeilijk en de onderwijzer legt het nooit uit.’

Dat is ook niet de bedoeling van het onderwijs, kindje.

Het gaat erom je dingen bij te brengen en dan kun je het beter niet uitgelegd krijgen. Het gaat om maatschappelijke déugden kindje, dat staat in de wet daar heb je recht op, het gaat niet om maatschappelijk inzicht. Kijk het zelf maar na. Hier. Welk spreekwoord is dit? Er zijn vele werklieden bezig met de aanleg van de autosnelweg, daardoor schiet het karwei vlug op. Het ontbreekt er nog maar aan dat die werklieden zingend bezig zijn. En ik, zak, heb niet het lef dit boekje met onzin te verscheuren waar je bij bent. Lijdelijk zie ik toe hoe de school je vakkundig verpest, want je hebt het recht op en de plicht tot onderwijs.

‘Moet jij nu alleen voor mij thuisblijven papa? Dat vind ik erg voor je,’ zegt ze met het ongekonditioneerde altruïsme van een kind.

‘Ik hou toch helemaal niet zo van karnaval, dat weet je toch. Hier is je boek. Is het een leuk? ’

‘Ik weet het nog niet.’

Ze probeert te lezen maar ze is te koortsig om de letters te ordenen tot woorden.

‘Ga maar eerst wat slapen. Als je wat geslapen hebt, kun je misschien lezen. En dan krijg je van mij limonade met wat erbij.’

Ze doet het boek dicht en legt het naast zich op het kussen. Ze leest twee boeken per week. Terwijl het maar de vraag is of er twee goede kinderboeken per jaar geschreven worden. Wat gebeurt er met al die stupide onzin, de rascistische gemeenplaatsen, de holle beeldspraak, de geschifte moraal, de troskompasmentaliteit van al die kinderboekschrijvers in de hoofden van je kinderen? Ze zijn nog zo kritiekloos eigenlijk. De waanideeën van ons ‘ras’ zullen zich in hun hoofd samenballen tot een gezwel. Wat je ook doet om het te voorkomen. Er zijn maar zo weinig goede boeken, zo weinig goede televisieprogramma’s.

Met de kommersie als enige argument worden je kinderen door hebberige charlatans gehersenspoeld met flauwe zeikverhaaltjes, griezelige toverflauwekul waarvoor een volwassene - wil ie het echt snappen - eerst een paar jaar antropologie zal moeten studeren. Want snappen is doorzien, duiden, relativeren.

Terwijl de multinationals hun keiharde komputerlogika toepassen om de wereld te kunnen blijven beheersen, terwijl de wetenschap met de wetten van de cybernetica en alle supermacht van de elektronica de planeten verkent, terwijl menselijke ruzies omwille van rentabiliteit en konsolideren van macht allang hebben plaats gemaakt voor genocide, terwijl papa probeert zijn kinders met de lichtgelovigheid van een padvinder voor te houden dat het leven goed is, worden die kinderen op hun piepkleine kamertjes in woningwetwoningen vertrouwd gemaakt met de kauwgomwereld van klein duimpje en anton pieck. En we sleuren ze over onze autowegen, die met vele handen licht zijn gemaakt, met een vaart van 120 kilometer per uur naar de Efteling, sprookjespark, waar ze verrukt staan te kijken naar knikkende kabouters, brommende wolven, kirrende assepoesters. Walt Disney is dood, leve Nixon.

 

WELK SPREEKWOORD ZIT VERBORGEN IN DE VOLGENDE ZIN? NA HET WERK HAALT VADER ZIJN BROMFIETS UIT DE STALLING EN GAAT FLUITEND NAAR HUIS WAAR MOEDER WACHT MET HET ETEN. OPLOSSING STAAT ACHTER DIT LESJE.

 

‘Wil jij me niet voorlezen, papa, dat deed je vroeger ook.’ Ik pak het boek. ‘In een groot donker bos woonde een kale tandenloze gerimpelde heks met een rosé speenvarkentje tussen haar benen. Gelukkig was alles nog goed afgelopen...’

‘Doe niet zo gek! Dat staat er helemaal niet. Zo’n flauwekulboek heb ik nog nooit gelezen, dat weet je best.’

Die slag is voor haar. Ze weet wat ze leest. Maar of het wat uithaalt. De school zal doorgaan het haar af te leren.

Fatsoenlijk spellen, de d’s en t’s op de goeie plaats. Uren, dagen, weken tijd gaat dat hun kosten. Breuken, redaktiesommen, vulkanische gesteenten, bodemgesteldheid, topografie.

En ik kan het ze niet afleren al zou ze erom vragen.

Ze zal later de rente moeten aflossen, belasting betalen, boodschappen doen, konsumeren, teevee kijken, op vakantie de bergen in, naar verre stranden. Graag of traag. Word maar nooit meer beter kindje. Want als je je bed uit komt, als de koorts gezakt is, moet je weer leven, groeien, verstandig zijn, niet tegenvallen, je gedragen! En dat valt tegen.

Ze slaapt al bijna en ik loop op mijn tenen haar kamer uit.

Beneden is Ria bezig de anderen hun jas aan te trekken. ‘We gaan Kees, vind je het niet erg om thuis te blijven, anders blijf ik wel bij Kirsten.’

‘Nee, ik vind het niet erg. Ik ga wel wat werken.’

Werken! ... Typemachien pakken. Twee regels typen. Navelstaren. Twee regels doorhalen. Staren. Enz. Het lukt de laatste weken niet. Deze rottige kwakkelwinter logenstraft alle goede voornemens. Alleen de dokter en de apoteek kunnen er met welgevallen op terugzien.

Ria geeft me een zoen die al elf jaar getrouwd is en zegt: ‘Werk maar fijn,’ terwijl Judit en Pieter aan haar trekken van gaan we nou mam? Judit heeft enkel een hoedje op en een paar schminkstrepen in haar gezicht. Ze heeft de leeftijd dat ze nog schrikt als ze in de spiegel wat anders ziet. Pieter heeft een wit gezicht met grote donkere kringen om de ogen en een rode mond.

‘Dit is geen clown,’ zeg ik betweterig, ‘maar een pierrot.’ ‘Wat maakt dat nu? ’ zegt Ria. Kulturele spitsvondigheden ergeren haar meestal.

 

OPLOSSING VAN OPDRACHT TWEE. HET SPREEKWOORD WAS: NA GEDANE ARBEID IS HET GOED RUSTEN. NIET GOED IS: ARBEID ADELT.

 

Ik kijk hen na in de voordeur. Ria plant de kinderen op de achterbank van de auto. En rijdt met veel te veel gas weg. Ik zwaai zelfs. Kirsten slaapt blijkbaar nog niet, want ze roept iets van boven.

‘Ja, mama gaat net weg,’ roep ik terug, want dat zal ze wel gevraagd hebben.

‘Ik kan niet slapen, mag ik limonade? ’

‘Ik kom er aan.’ En in de keuken schenk ik een glas prik in voor mijn dochter. Mijn hoogst eigen dochter. Alleen met haar in huis, vlees van mijn vlees, bloed van mijn bloed. Of hoe zeiden ze dat vroeger, toen de bijbel nog een biologiehandboek was?

In de nacht na haar geboorte, toen Ria naar het ziekenhuis moest omdat de huisarts zijn werk wat te slordig gedaan had, ging ik om de twee minuten kijken in de wieg of ze nog ademde. Deed de hele nacht geen oog dicht, dronk alleen maar, tot ik een tweeling in de wieg zag. De mooiste nacht van mijn leven. En nu, als ze ’s morgens naar school gaat en ik haar door het raam nakijk, voel ik me trots en sentimenteel-gelukkig. Daar gaat mijn dochter. Onzin natuurlijk. En valse trots, want het is trots zijn op een moment van zwakte. Stijve stok, geil gedaas, slappe lui, ziedaar mijn vrouw dit wordt uw dochter! Als je het zeker wist, zou je onmiddellijk terugtrekken. Een kind kan zijn ouders van alles verwijten; alleen voor dat ene verwijt bestaat geen verweer. En negen maanden later: ziedaar mijn dochter, dit was uw moeder, aanschouw uw vader. Maar voordat het zover is: zenuwen troef, het eindeloze wachten op het effekt van je zwakheid. Afgepeigerde moeder. Angstige vader. Bezwete dokter. Bedrijvige zuster. Nou komt het. Je maag springt naar je strot. Het is er. Je telt de vingers. De tenen. Je kijkt naar het geslacht. Wat is het? Hierbij delen we mee dat we verblijd zijn met de geboorte van een dochter. Kaal, rosé, rood hoofd, verkrampte knuistjes die eens zullen ontvouwen. Ze zal blond haar krijgen, slanke leden, borsten, schaamhaar en worden verleid door een puisterige knul die volgens de vader zijn dochter niet waard is. Leven is afzien, remmen in de bocht, terugschakelen, wantrouwen, spijt hebben. Maar nu is ze nog maar tien en ligt in haar bed met 38,9., een lichte griep met karnaval. En vader brengt limonade.

 

WELK SPREEKWOORD ZIT VERBORGEN IN DE VOLGENDE ZIN? VADER ROEPT KWAAD: LELIJKE DRIFTKOP DIE JE BENT! EN SLAAT ZIJN ZOON EEN BLOEDNEUS. OPLOSSING STAAT ACHTER DIT LESJE.

 

‘Drink het maar gauw op kindje.’

‘Ik kan niet zo gauw drinken, ik heb keelpijn.’

‘Drink het dan maar langzaam en rustig op.’

Opvoeden is je fouten durven bekennen. Maar tot hoelang hou je dat vol? Als ze 16 zijn en een half uur later thuis komen dan afgesproken. Als ze mislukken op de school die jij in je eerzucht voor hen koos. Als ze de verkeerde partner kiezen. Als ze je later mijden en af en toe - als het moet met een verjaardag - komen opzoeken. Wat dan? Goddank ligt ze nu nog veilig met koorts en griep bij jou thuis in bed.

‘Ga maar fijn slapen kindje, probeer het nu, dan ben je morgen misschien een stuk beter.’

Morgen... Ze zal elke dag verder van me weg groeien.

Elke dag die zij langer leeft, zal ik machtelozer zijn haar bestaan te beschermen. En weten hoe vals dat gevoel van onmacht is. Zorgzaamheid is alleen maar een mooi woord voor vaderlijk egoïsme. Gezelligheid een oubollig woord voor nestgeur.

En toch weet ik dat ik het verschrikkelijk zal vinden en er vol angst op zal wachten. Op de dag dat ze me voor het eerst zal zien als een ouwe zak. En die dag komt onvermijdelijk. De eerste keer zal ze het alleen maar zeggen om groot te lijken, tegenover een vriendin of een klasgenoot. Maar op een dag zal het echt gemeend zijn. Als je het vertrouwen in me opzegt. Als ik geen vat meer op je heb. Als je het zonder me af kunt. En mijn verstand zal temen: dat moet, dat is inherent aan de volwassenwording (zulke mooie woorden gebruikt het verstand) maar mijn gevoel zal verlamd en beledigd zijn van haar bekentenis. Vader ziedaar je dochter, je zoon. Als ze het huis uit zijn, getrouwd, studerend, weggelopen, zul je niet eens weten of ze koorts hebben, griep, welke boeken ze lezen, welke onzin ze slikken, welk gevaar ze lopen. In dat krankzinnige karnaval van de volwassenwording. Maskers op. Gek doen. Je aanstellen. Niks laten merken. Vrolijk zijn. Niet huilen. Geen twijfels. Stoer lijken. Niet in mekaar zakken. Niet uit de toon vallen. Meedoen. In de rij blijven. We hebben allemaal wel eens balen van de troep, maar als je uitvalt, holt de troep door. Ze laten je liggen. Het leven is een woestijn. Je sterft van dorst. Een lijk, een skelet in het zand. Een woestijnrat nestelt in je schedel, werpt er jongen, voelt zich thuis. Zoals jij je nu thuis voelt bij mij, warm onder de dekens, in je eigen slaapkamer, in het huis dat je ouwe heer in een vlaag van laat-kapitalistische zwakte heeft gekocht. Slaap lekker schat.

Ik ga zachtjes naar beneden, hopend dat ze nu blijft slapen. In de keuken zet ik water op voor een kop koffie. In de kamer leg ik een plaat op van Leonard Cohen en kijk naar buiten door het raam. Bij de bushalte staan ouders met verklede kinderen. Twee karnavalsgekken gehuld in lakens. De een een heksenmasker op, de ander een oude perkamenten lampekap over het hoofd. Ze plagen de kinderen met de onvermijdelijke kippepoten.

Eén van de twee tilt zijn laken op en toont een vies slobberig korset. De nette ouders lachen toch maar. Met karnaval heeft de paus een snipperdag. En Cohen zingt zijn songs from my room. De bus komt en laadt de folklore in bij de rest van de folklore die al eerder is ingestapt. In de keuken kookt het koffiewater. Boven slaapt mijn dochter. Ik hoor haar adem, zwaar van de verkoudheid.

 

OPLOSSING VAN OPDRACHT DRIE. HET SPREEKWOORD WAS: BEZINT EER GE BEGINT. NIET GOED IS: DE APPEL VALT NIET VER VAN DE BOOM.

 

Griep. Je kunt snuiten, drankjes drinken, koorts opnemen, dampbaden nemen, pillen slikken, borrel drinken. Maar als het virus er is, blijf je weken slap, een halve winter lang. Het is geen ziekte en geen kwaal. Het is ertussenin. Zoals leven in een welvaartsstaat. Je bent niet geveld, je bent geen slachtoffer. Je blijft alert, denk je, maar de besmetting is er, je bent behebd, je draait mee, je ontkomt er niet aan. En ’s avonds, alleen en onbespied in je welvaartsstulp van 80 mille, denk je je te verzetten door naar een alternatieve omroep te luisteren, soft pop te draaien, je kritische weekblad te lezen, achter je typemachine te zitten, maar het virus zit in je hoofd en kan er niet meer uit als een wesp in een jampot. En als je dochter verkouden wordt, koortsig, grieperig, dan bestrijd je haar ziekte met welvaart. Je gaat naar de apoteek, je stopt haar warm onder, je verwent haar met vruchtensap en lekkere hapjes, want je houdt van je dochter en ze heeft recht op het beste.

Dus de supermarkt vaart wel bij je vaderschap of je wil of niet. Je onbehagen zit luchtdicht verpakt in het vriesvak van de koelkast.

De koffie drupt maar langzaam door. De schrijfmachien staat onaangeroerd in de kamer. Cohen zingt, onwetend van het Maastrichtse karnaval.

Maar in de stad begint de optocht nu op gang te komen. Muziekkorpsen lopen in de pas langs de tribune met kerkelijke en wereldlijke autoriteiten. Majorettes dansen sierlijke hakenkruisen en de togen en jaquetten klappen. En knikken elkaar minzaam en bemoedigend toe. Scheiding van kerk en staat is hier nog een marxistische nachtmerrie. De kerk heeft immers aandelen in het karnaval van de welvaart. Bazen en pastoors zijn het roerend eens. Drie dagen per jaar mag je hossen, zuipen, feesten, naaien. Maar daarna ga je weer terug in de schoot van het gezin en in de tredmolen van de arbeid. En dan weer een jaar lang werken. De moeder gods zal u erbij helpen. Haar beeltenis is van de straat af te zien. Zelfs met karnaval blijft haar genadekapel open. De kaarsvlammetjes doen haar glimlachen. Een paar kerels die nou al dronken zijn of nou nog, staan met hun handen op de houten knielbankjes te wankelen in gebed, hun mistige verlangens opdragend aan de moedermaagd: en ik ga nog niet naar huis, laat haar maar de pokken krijgen heilige moeder gods, en als ik tenslotte toch naar huis ga, sta me dan bij. Want na drie dagen moet het genoeg zijn. Drie dagen helemaal je zelf, even vergeten dat je nog steeds plebs bent. Vroeger duidelijk herkenbaar aan de klemmen op je broek en het trommeltje achterop de zwarte fiets of aan het mijngruis in je ooghoeken. Nu herkenbaar aan de tweedehandsauto, de rij woningwethuizen en de betonnen speelplaatsen voor de kinderen met de hondedrollen en de resten van de friteskraam. Daar buitelen je kinderen aan de fantasieloze rekken in afwachting van de lopende band. Maar nu is het karnaval en zijn allen gelijk. Ieder achter zijn eigen masker.

Wat gaat die optocht weer langzaam! De mensen langs de kant staan te dansen, niet van de lol, maar tegen de koude voeten. Op het eind van de route staat Ria te wachten met de kinderen. Eerst komen de reklamewagens. Pieter tuk op een snoepje, een vlaggetje of een papieren pet, wurmt zich tussen de mensen door naar de stoeprand, maar grotere kinderen zijn hem te slim af. Daar komt de eerste praalwagen. Judit wil bij Ria op de arm. De traktor trekt een grote kartonnen draak die konfetti spuugt, met op zijn gekartelde rug blauwbekkende haremdames met rode dijbenen van de kou. En de geest van hun moeder vliegt om hen heen:

Zou je niet een maillot aantrekken? Al die tijd op die wagen vat je hartstikke kou, het is een hele schrale wind. Ach mam schei toch uit. Dat staat zo lullig. Een maillot, ik zie me al zitten. Nou dan moet je het zelf weten. Morgen heb je een griep te pakken en dan heb je helemaal geen karnaval.

 

WELK SPREEKWOORD ZIT VERBORGEN IN DE VOLGENDE ZIN? TERWIJL VADER ONDERUIT NAAR DE TELEVISIE ZAT TE KIJKEN, DACHT ZIJN DOCHTER: WAT IS HET TOCH EIGENLIJK EEN LUL! OPLOSSING STAAT ACHTER DIT LESJE.

 

Kirsten is aan het roepen. Ze is weer wakker. Als ik boven kom, zit ze rechtop in bed, het avondrood van de koorts op haar wangen.

‘Papa, ik voel me zo ziek. Is mama al thuis? ’

Ik voel haar wang. ’s Middags om een uur of vijf is de koorts altijd het hoogst. Ik druk haar tegen me aan, terwijl ik naast haar op bed zit.

‘Blijf er maar goed onder schatje. Je hebt flinke koorts. Moet je nog wat drinken? ’

Ze knikt nee en gaat liggen. Ik sta op en doe de gordijnen dicht. Ze doezelt en denkt al niet meer aan karnaval en aan het pakje waar ze volgend jaar uitgegroeid zal zijn. Voorzichtig ga ik naast haar bed zitten, rijp voor een wiegelied.

Maar er klinkt niks in de vochtige gewelven van mijn onderbewuste. Er was iets van een prinsje dat in moest slapen, maar ik ken de melodie niet meer.

Je vader past op. Er kan je niks gebeuren kindje. Helemaal niks. Als er gemene kerels komen in je slaap, dan roep me maar. Over mijn lijk zullen ze je overmeesteren en de gemeenste dingen met je doen. Al die dingen die je schoolboeken wijselijk verzwijgen. En als scherpschutters je in je slaap omsingelen omdat ze ons per ongeluk aanzien voor echte kapitalisten, dan zal ik vóór je bed gaan staan en al hun maoistisch-leninistische kogels opvangen. En als die ene piloot zich vergist in de plek en zijn napalmbommen dropt boven je bed, zal ik grootmoedig opgaan in de vlammen. Wat er ook gebeurt kindje, jou zal niks gebeuren. Je hoeft alleen maar met grote koortsige ogen te kijken hoe mooi je vader fikt.

 

OPLOSSING VAN OPDRACHT VIER. HET SPREEKWOORD WAS: JE MOET EEN GEGEVEN PAARD NIET IN DE BEK ZIEN. NIET GOED IS: EERT UW VADER EN UW MOEDER. (WANT DAT IS GEEN SPREEKWOORD MAAR EEN GEBOD).