16

Als ik terug ben van het naar school brengen van de kinderen, weet ik nog steeds niks beters dan maar wat te zitten, slaperig van de alkohol van vanmorgen, melig van dat nog niet verwerkte verdriet dat eigenlijk geen verdriet is, maar veel meer verbazing, tikkeltje wanhoop, lichte verdoving, gepieker.

Jij bent boven bezig met de was. En straks moet je boodschappen doen, zei je.

Pas als er wat gebeurt, gaan mensen nadenken. Om dan te ontdekken hoe weinig er gedacht wordt. Hoe weinig tijd er voor is ook. De kleine dingen van het leven vangen we in clichés, zoals het klokje thuis tikt.., de grote in slogans, gij zult niet doden.. Maar wéten, onafhankelijk weten is ons nooit geleerd. Zelfstandig denken. Zulk denken zou alleen maar een bedreiging vormen voor de wereld die we met dat denken hebben ontworpen. Strukturen, modellen, wetten, normen, regels, programma’s, ideologieën, de vrucht van het denken, de miskraam van onze hersenen.

Denken is niet meer dan de normen verinnerlijken van diegenen die je leerden denken: ouders, onderwijzers, kranten, leraren, werkgevers. En de vrucht van die verinnerlijking noemen we onze principes of mooier nog onze levensovertuiging! Maar die principes zijn in feite niet veel meer dan dwanggedachten waaraan een of ander taboe ten grondslag ligt. Je denkt jaren lang dat je achter die principes staat tot je op een moment tot de ontdekking komt dat je je er alleen maar achter hebt verscholen. En zelfs dat moment waarop is een ‘gegeven moment’.

En dan vallen de kondities weg, zoals bij Frank, en daarmee de kompromissen. En dan begin je opnieuw als tenminste niet het leven zelf één van die kompromissen was.

Of er dienen zich nieuwe principen aan, die je beter waant, tot blijkt dat het alleen maar nieuwe namen zijn voor die oude dwanggedachten, en dus weer een vorm van zelfbevestiging.

Wat is er toch met ons aan de hand? We zijn intellektuele schijterds die denken zien als een ekskuus om niet te hoeven handelen. Die menen de dingen te verklaren maar in feite konstant zoeken naar een verklaring voor zichzelf, het feit dat ze er zijn, maar één keer zijn, voor een aantal jaren zijn en dan weg, niks meer. En degenen die achter hun baar lopen of rijden, nemen hun gedachten over en piekeren namens hen door, als ze tenminste voldoende vooropleiding hebben. En er is niemand meer die erop rekent dat het deksel van de kist zal kraken en de dode eruit zal opstaan om het toch nog maar eens te proberen of om zijn testament te wijzigen. Dat kan immers niet. Je denken baseren op legendes is onhygiënisch. We kunnen niet meer geloven in de vogel Foenix, we lenen zijn naam als handelsmerk voor sigaren, wasmiddelen of teeveetoestellen. Maar we vergeten dat met het verdwijnen van ons gevoel voor symboliek, ook de relatie van ons denken met de grond van dat denken wegvalt, de natuur. En dan niet de materiële van ertsen, mineralen, zouten. Niet de natuur zoals ze is, maar de natuur zoals ze op ons afkomt: gelach, gefluit, warmte, behaaglijkheid, tranen, mist, twijfel, angst.

Onze reizen naar de maan zijn niet de triomf van de techniek, het primaat van het verstand, maar het échec van het gevoel, de falende emoties.

Maar hoe maak je dat je kinderen duidelijk en hoefje het ze duidelijk te maken? Ze geloven in de foenix omdat ze geloven in het voorbijgaan van verdriet. Waarschijnlijk omdat ze nog geloven in de absoluutheid van alles, hoe absurd het ook klinkt. Dat voorbijgaan is immers de enige zekerheid, absolute zekerheid die een kind heeft.

‘Als ome Frank dood is, komt ie ook niet meer hè papa? ’, zeiden ze aan tafel. En toen gingen ze ruziën of ze een appel of een sinaasappel na wilden.

Alleen wie leeft bij het moment, beheerst de toekomst. Wie zei dat ook al weer?

Maar als dat zo is, waarom was ik dan zo kapot van die rouwkaart? En niet van de andere kaarten die we van hem kregen als hij op vakantie was?

Die kaart van het Kremlin een paar jaar geleden waarop ie schreef: Als Lenin dit hier ziet, begint ie weer een revolutie. Maar ook een uit Griekenland. Van de Akropolis. Daar stond achterop: De ruines zijn nog altijd sterker dan de kolonels. Nog een wonder dat die kaarten aangekomen zijn en Frank heelhuids thuis.

Ik moet ze nog allemaal hebben boven in een kistje. Bij alle andere kaarten. Want dat is leuk voor de kinderen later! Zoals foto’s van hun vader en moeder waarop die nog jong zijn en niet meelijwekkend.

‘Wat zoek je? ’ vraagje vanuit de badkamer die walmt van de kookwas, als je me in de la hoort scheumen op de slaapkamer.

‘Ik wou die ansichten van Frank nog eens bekijken.’

‘Zou je dat nu wel doen? Ze liggen in het linker laatje.’

Ik pak het kistje, ga naar beneden en kies uit al die ansichten, vervelende, zielige, kitscherige, ordinaire, hufterige, die van Frank. Ze zijn er nog allemaal. God in de Dode Zee. Het stof van Teheran, de taart van Rome. Zelfs de Mona Lisa.

En die ene die ik zocht, is er ook. Eén van de eerste.

Het graf van de onbekende soldaat onder de Are de Triomphe. Met als pakkende tekst: En datteme toffe jongens zijn, dat wouen ze weten!