10

En nu loop ik zonder erg in de richting van zijn flat, terwijl ik alleen nog maar paramedisch jargon kan vloeken.

Waarom ging je jezusnogaantoe dood Frank?

Ben ik nu kwaad omdat je het niet eerst tegen me gezegd hebt?

Ben ik verdrietig omdat er niets was om je tegen te houden?

Ben ik obstinaat omdat er dingen zijn die je niet snapt? Welke strohalm is nog tussen je vingers door gegleden voordat je onderuit ging? Heb je eerst in je album van Dali zitten bladeren? Wat is sterven eigenlijk, de vorkstok uittrekken onder de fallus van Dali waardoor slap blijkt wat stijf leek? De deur openen in de hemel van Magritte om te ontdekken dat zich erachter een hemel bevindt? De laatjes openen in de buik van de Venus van Milo en ontdekken dat er niets in zit? Was je nu gewoon gek Frank, of was er alleen maar iets met het suikergehalte in je bloed of met het soortelijk gewicht van de witte substantie van de kwabben van je hersenen of weet ik veel? De mens is chemie. Denken is een ratjetoe van neutronen, ionen, elektronen, protonen, eiwitstrukturen, organische brei, klierstof, huilbuien en verdriet.

Een beetje te weinig zout in het recept en je kunt naar een inrichting. Ze kunnen natuurlijk, als electro-shocks niet meer helpen, wat verbindingszenuwen in die witte substantie doorknippen —- nou en dan word je rustig. Maar de begoocheling blijft Frank. Daarom is mijn rouwbetoon knudde, alleen maar onkunde, onmacht, het heeft in feite niets te maken met jou of jouw nagedachtenis, alleen maar met mezelf, met mijn angsten die niet eens de mijne zijn, maar die van elk onzer of hij nu naar de VPRO kijkt of de Telegraaf leest. Immers, hierin is ons volk één, in zijn cancerofobie of is het carcinofobie, in de angst voor de onafscheidelijke sigaret, in de vrees voor een te hoog cholesterol. Jij bent dood, ik ben nog bezig. Sorry dat ik jouw nagedachtenis erend, steeds weer bij mezelf uitkom. Als zelfbeklag een vorm is van rouw, dan kom ik morgen naar je uitvaart en zal in het openbaar grienen als het verzamelde ortodoks-joodse volk bij de klaagmuur, totdat de politie me uit de kerk verwijdert, opsluit, ontzet. Dan zal ik meegaan naar het krematorium, op je lijkkist plaatsnemen tussen de boeketten en als de lift naar de oven zich in beweging zet, zal ik een ieder toeroepen: ‘Vaarwel lieve mensen, het was ons een genoegen! ’ en nog juist op tijd eraf springen, want ik zit zo vast aan het leven, Frank. Dat is het onoverbrugbare verschil tussen jou en mij. Jij bent dood en ik leef. Wij leven nog. Niet eens omdat we het willen, maar omdat het zo uitkomt.

Als ik straks onder een auto zou lopen omdat ik niet uitkijk, is dat gewoon een klonter erbij in de chemische pap. Er zal een siddering gaan door de eiwitstruktuur, maar de samenstelling blijft hetzelfde, koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof, soms wat zwavel want anders zou het kadaver niet stinken na de laatste definitieve siddering.

Maar deze auto toetert alleen maar omdat ik niet uitkijk. Hij rijdt verder keurig langs me. En ik loop verder te treuren. En steentjes te schoppen in de kouwe straten van deze troosteloze wijk in deze godvergeten winter. En ik treur niet eens om jou, maar eigenlijk enkel om het feit dat ik er geen reet van begrijp. Omdat je ineens een vreemde bent geworden door te sterven.

Daarachter is de bovenste verdieping van je flat nog juist te zien.

Je staat vóór het raam naar beneden te kijken, voordat je naar de douchecel gaat om de pillen te pakken. De kat springt tegen je op. Je schudt hem af. Hij voelt het.

Je doet de televisie aan en gaat er tegenover zitten. Het glas water en de slaappillen binnen handbereik. Wachtend op die ene totale televisie reklame-spot: Een man is zo jong als ie zich voelt. Hoe hebben de beelden op het scherm zich vermengd met je laatste gedachten? Dali zal het nooit kunnen schilderen.

Te oordelen naar de stiel van de annonce zul je een keurige uitvaart krijgen en een stemmige krematie, maar je dood zal altijd een raadsel blijven. Wedden dat ik nog kijk of mijn schoenen blinken voordat ik naar je uitvaart ga. Morgen al. Je hebt het een paar dagen voor je kunnen houden, maar nu zullen ze erover praten!

Weet je al dat?

Ja, ik weet het al, maar ik snap het niet.

Ja onbegrijpelijk hè? zal iedereen zeggen en er toch over blijven praten. De kerk zal stampvol zijn morgen. Wedden! En ze zullen bidden dat de stukken eraf vliegen en ze zullen snikken. Waarvoor? Voor wie? Tot wie?

We zullen wel nooit weten wat en tot wie we bidden. Bidden is een door de kultuur geaksepteerde vorm van kankeren. Van woede die zich nergens op kan richten dan op God, op de Grote Onbekende, het Imaginaire Getal Pi, de Kriebels in je Klieren, de Stuipen in je Buik. God in de hemel, sta ons bij, leerden ze ons bidden. En hij zal het nooit doen en nooit zal iemand het merken. God was het vulsel dat we nodig hadden om het gat in de denkstof te stoppen. Je kunt schreeuwen, vloeken, ketteren waarom al die ellende doorgaat in de wereld en nog zal hij niet met dat ene oog van hem knipperen.

Je kon die driehoek uit je jeugd wel van de muur halen en in snippers knippen, maar dan zat eronder altijd wel een vochtplek die je aankeek. Mijn moeder bedekte de muizengaatjes in het behang met de vrome spreuken van de bond zonder naam (een machtig neo-fascistisch postorder-bedrijf in de jaren na de oorlog). En in Irak ligt een plaats genaamd....