04

Een eksekutie op zijn kop is veel definitiever. Maar wat is de kop? Door de diepe dalen der vertwijfeling over de toppen der verrukking naar de oase van de droom door de wouden van de zwarte angst en de dorre woestijn van het uitstel naar de zuivere bron der vervulling! Met alle groten onzer kultuurgeschiedenis, een leven de klassieken waardig. Maar niets van dat alles gebeurde met Frank. Ook al had het gekund.

Hij was een fijne vent, ontwikkeld, interessant, niet onknap, niet onbemiddeld. Als zijn leven fijn geweest was, had het best een fijn leven kunnen worden.

Maar zenuwartsen nemen zich niet de moeite hun patiënten elke dag de vereiste dosis pillen te brengen.

Je krijgt ze van de apoteek mee op voorhand, voor maanden tegelijk. Slaappillen, tranquillizers, de hele troep. Genoeg tot het bittere eind.

Wat voor eind laat zich raden. En ook nog waarom het kwam. Zelfs voor zelfmoord is een anamnese te verzinnen. Maar hoe dat einde was, weet alleen zijn poes. Iemand moet hem gevonden hebben. Misschien zat ie in zijn stoel vóór de teevee die enkel sneeuw uitzond. Koud en dood. Op zijn gezicht niet langer de glimlach van een rijke vent, maar een baard van een paar dagen. De werkster - was het de werkster? - zal hem niet eens herkend hebben, want hij zag er altijd piekfijn uit. Het schoonhouden van de flat was voor haar een formaliteit, hij deed alles eerst zelf voordat zij kwam. Maar nu was er werk aan de winkel.

In de keuken een aanrecht vol afwas. Beslagen glazen, plakkerige borden, etensresten, oude kranten, lege medicijnflesjes. En in de douchecel een halfgekke kat tussen tientallen op voorhand door hem geopende en stinkende blikjes kattenvoer. Hij vroeg van zijn poes geen solidariteit. Hij had hem als knotje wol van een paar dagen meegesmokkeld van het Colosseum naar huis op één van zijn reizen. Caligula was de naam. Het beest hoeft niet mee in de kist naar het krematorium, de familie die straks om zijn boeken gaat vechten, zal het beest wel naar het asiel brengen. En de vriend die geen familie is, maar een kennis, zal thuis achter zijn tikmachine plaatsnemen en proberen het op te schrijven, voordat het allemaal as is in een urn. Maar het leven laat zich niet op papier zetten, zeker niet dat van een ander. Er valt niets te schrijven. Je kunt alleen maar tégen het leven schrijven, schotschriften, pamfletten, geen verhaal. Dus zal die vriend - maar een week te laat, want plichtplegingen komen altijd te laat -dan maar beleefd een briefje schrijven naar de familie van de dode...

... betuig ik u mijn leedwezen met de dood - we weten geen ander woord - van uw zoon en broer. Ik heb in hem altijd een echte vriend en een sympatiek medemens gezien. Helaas hebben wij hem niet kunnen helpen toen het had gekund. Want je kan niet bij iemand binnenstormen om plotseling de vriend te gaan uithangen die je nooit geweest bent, alleen maar omdat je vreest dat die iemand de pijp uit wil. U nogmaals mijn leedwezen betuigend verblijft met ware achting en gevoelens van sympatie, de vriend.

Post scriptum. Waarom stond de psychiater niet op de preekstoel tijdens de uitvaart om zich te verontschuldigen voor de lichtvaardigheid der wetenschap. Dan had u, mevrouw niet dat oud-modische zwarte mantelpakje hoeven vermaken. Dan had uw dochter niet die mantilla hoeven lenen bij de vrouw van een kollega die ondanks zijn linkse sympatieën één keer in zijn leven door de knieën ging en een vliegreis boekte voor twee personen naar de costa dinges, vandaar de mantilla. Dan had alles gewoon gekund, zoals Frank het zou hebben gewild. Zonder omhaal, zonder poppenkast. Want zo schoon als we iemands dood weten te verzorgen, zo verwaarlozen we zijn leven.