(we gaan naar zandvoort)

De zee ligt er rustig bij. Het is warm, een beetje loom weer. En nu bij eb lijkt het strand nog heel wat. In de loop van de morgen is het steeds drukker geworden.

Het zijn vooral dagjesmensen die beladen met tassen profiand, klapstoelen, windschermen en uitklapbare barbecues het strand komen opsloffen en zich de laatste plekjes toe-eigenen.

Huilende kinderen, verliefde jongelui die samen genoeg hebben aan één badlaken, strandballen die gevangen door de wind op de verkeerde plaats terecht komen.

‘Vader pak hem, want als hij bij die buitenlanders terecht komt, pikken ze hem in.’

‘Jantje, blijf je bij ons in de buurt. Let maar op de rode handdoek over het windscherm! ’

Jantje zal wel verdwalen. Er hangen over ieder windscherm handdoeken, en de meeste zijn rood.

‘Zal ik wat te eten halen bij de viskraam? ’ zegt de sproetige jongen verliefd tegen het mollige meisje dat zit te frunniken aan haar kennelijk nieuwe bikini, die ze bewust een maat te klein gekocht heeft, niet wetend hoe lastig dat is als er zand tussen komt.

‘Hè nee, ik hou niet van vis.’

‘Ze hebben misschien ook wat anders.’

‘Wat dan? ’

‘Ja dat weet ik niet.’

‘Ach laat maar.’

Ze laat zich achterover op de baddoek vallen, haar witte huid nog niet gewend aan de zon. Ze heeft een kanjer van een moedervlek op haar dij, vlak onder het slipje. Maar de jongen ziet alleen maar haar ogen, te verliefd om ook op de rest te letten. Even kijkt ie wat spijtig naar de viskraam, dan gaat ie naast het meisje liggen.

Zijn eerste zet is mislukt. En hij heeft thuis geen andere bedacht. De zon prikt in zijn ogen, maar van de zenuwen is ie vanmorgen zijn zonnebril vergeten.

Ineens springt ie op. Het meisje komt onwillig overeind: ‘Wat is er? Ben je gestoken? ’

Hij stottert:

‘Nee, maar ik kreeg ineens een idee. Als je geen vis lust, zullen we dan pony gaan rijden? ’

‘Hè nee, op zo’n schommelbeest. Om zeeziek van te worden! Het is trouwens helemaal aan de andere kant van de pier! ’

De jongen zucht. Zijn fata morgana van een warme zondag strekt zich weer lui uit in het zand. Nu moet hij hard zijn en zijn spullen pakken öf een ongelukkig huwelijk trotseren. Maar hij doet voorlopig geen van beide. Het meisje drukt op de knop van een kleine transistorradio en vage popmuziek waait als zand over de badgasten.

‘Doe dat pokkeding zacht of uit! ’ roept een stem vlakbij. De jongen kijkt maar ziet alleen een krant waar een stel rood verbrande benen onderuit steken. Hij draait aan de knop. Het meisje keert haar rug naar hem toe. Nou kan ie de moedervlek ook niet meer zien. Het hoofd onder de krant blijft foeteren.

‘Je hebt aan de verkeerde knop gedraaid,’ zegt ze zonder zich om te draaien, ‘dit is het nieuws.’

‘Ja dat hoor ik ook wel,’ zegt ie voor het eerst met iets van wrevel in zijn stem.