1

Na het ongeluk had ze hem twee keer per dag bezocht in het ziekenhuis. Hij lag klasse en die hebben vaker bezoek.

‘Ik doe zelf verzekeringen en dan zou ik zaal gaan liggen,’ had ie vlak na hun trouwen gezegd toen zij vroeg of dat nu nodig was, mensen als zij.

Maar dat het ook lastig was voor de huisgenoten, daar had ze toen niet eens aan gedacht.

’s Middags kwam wel goed uit, want dan waren de kinderen toch naar school behalve het weekend. En ’s avonds paste een buurvrouw op, want ze wou ze nog niet meenemen.

‘Mens het is niks,’ zei de buurvrouw, ‘die schapen zitten braaf bij de teevee, ik heb geen kind aan ze.’

Schapen zei ze al, maar ze bedoelde het goed. Je kon al blij zijn dat je zo’n buurvrouw had.

In het begin had ze eens een plant en later een flesje odeklonje gegeven voor het oppassen, maar dat kon je niet blijven doen en geld wou ze natuurlijk niet aannemen. ‘Ik ben veel te blij dat ik je een plezier kan doen nou,’ was dan het antwoord.

Plezier... Iedere dag twee keer een half uur uitzitten naast een kussen met een gezicht erop dat net zo goed van een vreemde kon zijn.

Kennissen zeiden: waarvoor doe je het in godsnaam?

Maar zijn kollega van de verzekering die dat van de kapotte auto was komen regelen - ze kregen toch alles terug - had een zoon en die studeerde voor dokter en die had gezegd dat ze soms dingen horen ook al zijn ze bewusteloos.

Dus zei ze af en toe wat tegen de wijd open gesperde ogen op het kussen, want het was haar man en misschien hoorde hij dus wat ze zei en dat zij het was.

Maar je kon niet twee keer een half uur praten achter elkaar zonder antwoord te krijgen, dus zweeg ze meer dan ze sprak. En hem zoenen deed ze alleen bij het komen en weggaan en soms dat nog niet. Al was het haar man, het was ook een masker en soms dacht ze dat ze gek werd naast dat bed, zoals je als klein meisje je voelde alleen in een kamer ’s avonds, of hoe oud was ze toen.

Ze had zich gewetensbezwaren erover gemaakt dat ze een afkeer ervan had om hem te kussen, maar haar schoonzus zei dat dat heel normaal was, toen ze er eens over was begonnen na een plotselinge huilbui. En die dokter van de afdeling had al een paar keer gezegd als ze kwam vragen of, dat ie haar bewonderde om haar geduld, maar dat vond ze onzin, het was haar man. En dan probeerde ze zich weer voor te stellen hoe het was toen ze verkering hadden en op de huwelijksreis naar de Ardennen en later met de kinderen en daarna... terwijl ze maar naar dat witte masker keek op het kussen waar geen kreukje in zat want hij bewoog niet.

Hoe lang geleden was het eigenlijk dat ie haar echt voor het laatst had... Nou niet huilen want er kan een zuster binnenkomen. Ze kneep haar zakdoekje samen in haar hand. Dat ongeluk was eigenlijk al veel eerder gebeurd. Maar dat was niet eerlijk van haar. Ze voelde dat ze een kleur kreeg terwijl er toch niemand in de kamer was behalve zijn gezicht. Maar je hebt soms van die gedachten, zeker vandaag. Nu hij jarig was. Achtendertig geworden. En ze had al die negen maanden na het ongeluk gedacht of gehoopt zonder het te kunnen beredeneren, dat ie vandaag misschien een teken van leven zou geven al was het nog zo klein.

‘Je bent jarig, ik heb rozen meegenomen, zoals jij altijd voor mij met mijn verj...’ had ze gezegd, maar er was niets gebeurd. Ze verwachtte het ook niet, ze hoopte het alleen een beetje. En het was niet gezegd dat ie ze niet rook. Als ze kunnen horen, kunnen ze misschien ook ruiken.

‘Die coma van kamer drieëntwintig wordt al zo stijf als een plank,’ had ze een verpleegster op de gang horen zeggen, toen ze tijdens het bezoek naar de weecee moest vorige week.

‘Je bent jarig Henk! ’

Af en toe noemde ze zijn naam, vlak bij zijn oor, maar de laatste weken deed ze dat steeds minder vaak en steeds zachter. Je gaat je voor jezelf generen als je geen antwoord krijgt. En ze bedacht ineens dat ze de laatste jaren, allang vóór het ongeluk, al geen antwoord meer kreeg als ze wat zei.

Je bent jarig Henk, moet je nog koffie Henk, hoe was het vandaag Henk, waar gaan we naar toe Henk?

Het bleef doodstil in de ziekenkamer. Je kon de regen niet horen, want er waren dubbele ruiten, maar je zag het wel.

‘Als ik jarig ben, kun je er donder op zeggen, dat het regent,’ zei ie altijd, maar nou zou hij er wel niks van merken. Zo zat ze een tijdje en toen eindelijk de bel ging voor het bezoek, gaf ze hem een droge kus op zijn papieren voorhoofd, maar er reageerde niets.

‘Dag, tot morgen.’

Ze deed voorzichtig de deur dicht, maar ze had hem net zo goed dicht kunnen smijten bedacht ze.

Even later liep ze de lange witte gangen door naar de bezoekersuitgang. Bij de lift kwam ze die verpleegster tegen achter een wagentje vol glazen melk en yoghurt, of was het een ander die op haar leek?

De kinderen zouden thuis wel ongeduldig zitten wachten. Want ze had beloofd dat ze nog een stuk taart kregen omdat papa jarig was. Die taart had ze vanmiddag toch maar gekocht.

Als haar horloge vóór liep, haalde ze nog net de bus van vijf over acht. Maar omdat ze tegenwoordig de tijd in de gaten moest houden in verband met de bezoekuren, liep haar horloge nooit voor, dus moest ze een half uur wachten. Het regende nog harder dan vorig jaar op zijn verjaardag. Toen de bus eindelijk kwam, was ze doornat.