(fresh cancer)

De sproetige jongen en zijn meisje liggen nu met de ruggen tegen elkaar op het badlaken. Zij kwaad, dat ie niet wat liever deed. En hij spijt, dat ie niet wat liever deed. Maar ze deed ook zo eiig. En nou is zijn kans voorbij. Ze is een boekje gaan liggen lezen en geeft geen sjoege. Ze is allang met de held van haar flodderroman onder zeil.

‘Ik ga zelf maar even naar de viskraam. Is dat goed? ’

Ze reageert niet. De jongen begint zich een weg te banen tussen de badgasten door, krijgt een strandbal tegen zijn voorhoofd en lacht schaapachtig tegen de eigenaar die bestraffend naar zijn zoontje kijkt (ik zei toch dat je niet te hard moest gooien! ). De jongen dwaalt verder. Een afstand van vijftig meter strand wordt in het hoogseizoen een steeplechase over duizend meter.

Overal de obstakels van glimmende dijen, billen en borsten die je zonder stoten moet nemen.

Bij de viskraam staan de mensen tegen elkaar aan te drukken. Zweterig, hebberig, elkaar opnemend, taxerend, de maten nemend, de prijs van het badgoed radend, fl. 7,80 in de uitverkoop bij C. en A. Na één dagje strand is het badpak net zo vormeloos als de draagster.

De mensen die staan te wachten, van de ene voet op de andere balancerend vanwege de schelpen in het zand, hebben allemaal een portemonnee bij de hand, of tussen de zwembroek of in de halsopening van de bikini. Dure zwembroeken hebben er een zakje voor wat je toch niet gebruikt, want leer bijt uit van badgoed dat nat is van het zeewater. Soms valt een net gekocht stukje gebakken filet uit het vettige servetje dat je erbij krijgt. Sommigen kijken alleen maar spijtig en bestellen een nieuw stuk. Anderen rapen het op, blazen erover, vegen er wat zand vanaf en eten het met krakende kiezen.

De man verkoopt ook specialiteiten. Grote zeegarnalen en stukken verse kreeft. Een paar mensen die lef hebben, staan zo’n kreeftepoot uit te zuigen. Ze kijken of het lekker is, maar het is vies om naar te kijken.

Eindelijk is de jongen aan de beurt en neemt een stuk gebakken vis. Onhandig staat ie met het stuk vis in de ene en de portemonnee in de andere hand. Proberen of ie kan betalen. De visverkoper veegt zijn vette handen af aan een nog vettiger schort waar allemaal zand op plakt, en wacht geduldig en genadig op zijn geld. Het lukt. En de jongen zoekt met zijn vangst van twee gulden vijf en twintig (afzetters! ) in de hand zijn weg terug naar het meisje. Waar was het nu verdomme ook al weer? Hij loopt eerst verkeerd, tot ie merkt dat ie over andere mensen heen moet stappen als zojuist.

Overal ligt troep en vuiligheid. Plastic bekers, plastic zakken, lege tubes, spuitbussen en blikken. De mensen nemen zich niet meer de moeite de vuiligheid in de tonnen te deponeren die overal staan omdat die allang uitpuilen. En voor de vliegen en de wespen hoef je het niet te laten. Die zijn er elke zomer minder. Wanneer heeft ie voor het laatst een vlinder gezien of een hommel?

‘Hé kan je niet uitkijken sufferd! ’

Hij struikelt bijna over een oudere vrouw.

‘Sorry,’ stamelt ie met het stuk vis onhandig in zijn hand en de portemonnee tussen de band van zijn zwembroek. De vrouw zit ongegeneerd met de schouderbandjes van haar badpak omlaag geschoven over haar dikke witte bovenarmen, haar borsten in te smeren met zonnebrandolie. Grote vleeslellen die in haar wrijvende handen allemogelijke vormen aannemen. In gedachten ziet hij in een flits zijn meisje zoals ze nu is en over dertig jaar als ze zo oud zal zijn als deze uitgezakte vrouw die hem ineens toesnauwt:

‘Sta niet zo te gapen! Heb je geen moeder? ’

Ja, denkt ie, maar ook een meisje. En hij loopt door.