44

Nog een hoek om, en we splitsten ons op om een uitweg te zoeken.

De eerste deur die ik probeerde kwam uit in een lange, smalle ruimte vol werktafels. Niets wat op een uitgang leek.

Terug in de gang hoorde ik stemmen, maar ver weg, want ze doorzochten de kamers vlak bij de ingang, omdat ze ervan uitgingen dat we de eerste de beste beschikbare ruimte zouden zijn binnengedoken.

Ik haastte me naar de volgende deur, en op dat moment zag ik in de ruimte aan de overkant van de gang iemand staan. Ik verstijfde, maar te laat. Ik stond al volop in het zicht.

Mijn hart kwam weer een beetje tot bedaren toen ik besefte dat de man met zijn rug naar me toe stond. Hij droeg een spijkerbroek en een ruitjeshemd en was net zo groot als de man met het geweer, met hetzelfde donkere haar. Dat ruitjeshemd kon ik me niet herinneren, maar toen ik hem daarstraks had gezien, had hij een jas aan.

Hij stond op een verhoogd platform met zijn handen om de balustrade geklemd naar een grote industriële zaag op de werkvloer te kijken. Hij leek alleen maar aandacht te hebben voor datgene waarnaar hij keek.

Ik deed één voorzichtige stap naar voren. Toen de man bewoog, verstijfde ik weer, maar kennelijk wilde hij alleen zijn handen op de balustrade verplaatsen. Ik tilde mijn voet op. De man deed hetzelfde: hij klom op de onderste stang van de balustrade.

Vervolgens klom hij er helemaal bovenop en bleef op zijn hurken zitten, met zijn handen om de stang geklemd. Onder hem bewoog iets, en mijn blik vloog naar de zaag. De bladen waren in beweging gekomen. Ze draaiden zo snel dat de weerkaatsing van een zwaailicht in de verte een stroboscopisch effect kreeg. Maar er klonk geen enkel geluid, zelfs niet het gebrom van een motor.

De man zette zijn voeten schrap tegen de balustrade. Toen liet hij zich opeens voorovervallen. Ik zag dat hij de zaagbladen raakte, zag het eerste bloed opspatten, en deinsde terug tegen de muur. Snel sloeg ik mijn hand voor mijn mond, maar te laat om het begin van een gil tegen te houden.

Iets – een deel van hem – vloog van de zaagbladen en kwam met een natte klets in de deuropening terecht. Ik rukte mijn blik los voordat ik kon zien wat het was en wankelde naar achteren. Achter me hoorde ik rennende voetstappen.

Er werden twee armen om me heen geslagen. Ik hoorde Simons stem bij mijn oor. ‘Chloe?’

‘I-ik zag een man. Hij…’ Ik balde mijn vuisten en verdrong het beeld. ‘Een geest. Een man. Hij s-sprong boven op een zaag.’

Simon trok me tegen zich aan, legde zijn hand op mijn achterhoofd en drukte mijn gezicht tegen zijn borst. Hij rook naar wasverzachter met vanillegeur en een beetje zweet, een merkwaardig troostende combinatie. Ik bleef even staan om op adem te komen.

Derek kwam de hoek om rennen. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Een geest,’ zei ik terwijl ik me losmaakte uit Simons omhelzing. ‘Het spijt me.’

‘Iemand heeft je gehoord. We moeten weg.’

Toen ik me omdraaide, zag ik de geest weer op de verhoging staan. Derek volgde mijn blik. De geest stond in exact dezelfde houding, met zijn handen om de balustrade geklemd. Toen klom hij erop.

‘Het h-herhaalt zich. Als een film die telkens opnieuw wordt afgespeeld.’ Ik vermande me. ‘Laat maar. We…’

‘Moeten weg,’ zei Derek, die me een duw gaf. ‘Lopen!’

We renden net de gang in toen we Rae keihard hoorden fluiten.

‘Ik zei toch: zachtjes?’ siste Derek binnensmonds.

We renden Rae’s gang in en zagen haar bij een deur staan met een bordje uitgang erboven. Ze reikte naar de klink.

‘Niet doen!’ Derek liep langs haar heen, zette de deur op een kier en luisterde en rook even aandachtig voordat hij hem verder openduwde. ‘Zie je die loods?’

‘Die daar, een kilometer verderop?’ vroeg Rae.

‘Hooguit vierhonderd meter. Rennen. We komen…’ Plotseling keek hij op. Kennelijk had hij een geluid opgevangen. ‘Daar komen ze. Ze hebben het gefluit gehoord. Gaan jullie maar vast. Ik leid ze af en dan kom ik achter jullie aan.’

‘Mooi niet,’ zei Simon. ‘Ik help je. Chloe, wegwezen, en Rae ook.’

Derek opende zijn mond om te protesteren.

Simon was hem voor. ‘Wil je afleiding?’ Hij fluisterde een spreuk en maakte een handgebaar, en er steeg mist op. ‘Dan ben ik je man.’ Hij draaide zich naar mij om. ‘Ga nou. We komen jullie straks wel achterna.’

Ik wilde tegenstribbelen, maar aan de andere kant, wat kon ik doen? Het was al duidelijk gebleken dat mijn krachten eerder een nadeel dan een voordeel waren.

Rae stond een paar meter verderop als een bokser op haar plaats te joggen, en gebaarde dat ik moest opschieten.

Toen ik me omdraaide, drong Derek langs Simon heen. ‘Ga die loods binnen en blijf daar. Het eerste uur mag je niet eens naar buiten kíjken. Als we er dan nog niet zijn, moet je een schuilplaats zoeken. We komen naar jullie toe.’

Simon knikte. ‘Daar kun je op rekenen.’

‘Niet in de loods blijven als het gevaarlijk is, maar dat is wel ons trefpunt. Ga er regelmatig kijken. Als je niet kunt blijven, bedenk dan een manier om een bericht achter te laten. Maar we komen daarnaartoe. Begrepen?’

Ik knikte.

‘Ze moeten hier ergens zijn,’ riep iemand. ‘Doorzoek alle vertrekken.’

Derek duwde me door de deur naar buiten.

Simon boog zich naar me toe, stak zijn duimen op en zei geluidloos: ‘Tot gauw’, waarna hij zich weer omdraaide naar Derek. ‘De show kan beginnen.’

Ik zette het op een rennen.

==