22

De hele dag zeiden Rae en ik niet veel tegen elkaar. Ze deed niet gemeen tegen me; zo zat ze niet in elkaar. In het leslokaal kwam ze naast me zitten en stelde me gewoon vragen, maar er werd niet gekletst, gegiecheld of gekeet. Vandaag waren we klasgenoten, geen vriendinnen.

Voor het eten, wanneer we normaal gesproken altijd samen wat kletsten of ons huiswerk maakten, pakte ze haar boeken, trok zich terug in de eetkamer en deed de deur achter zich dicht.

Na het eten liep ik met mijn vuile afwas achter haar aan de keuken binnen.

‘Ik ben aan de beurt om de was te doen,’ zei ik. ‘Heb je even tijd om me te laten zien hoe de wasmachine werkt?’ Ik dempte mijn stem. ‘En ik wil graag even met je praten.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Oké.’

==

‘Sorry dat ik het je niet heb verteld,’ zei ik terwijl ze liet zien waar de verschillende knoppen van de wasmachine voor waren. ‘Ik… ik heb het er nogal moeilijk mee.’

‘Hoezo? Je kunt met de doden praten. Dat is toch hartstikke vet?’

Zo vet was het helemaal niet. Het was angstaanjagend. Maar ik wilde niet zeurderig klinken. Of misschien wilde ik niet klinken als een bangerik.

Ik stopte de eerste lading in de machine en deed er wasmiddel bij.

‘Ho, ho! Straks loopt de hele kelder vol met sop.’ Ze pakte de doos van me af en schepte een deel van het wasmiddel weer uit de machine. ‘Als je kunt bewijzen dat je geesten ziet, waarom vertel je het hun dan niet gewoon?’

Een heel logische vraag, maar bij de gedachte alleen al schreeuwde een diepgeworteld instinct: Niet vertellen! Nooit vertellen!

‘Ik… ik wil niemand de waarheid vertellen. Nog niet. Niet hier.’

Ze knikte en zette de doos weg. ‘Gill is een pennenlikker met evenveel fantasie als een punaise. Ze zou je hier opgesloten houden tot je ophield met die “onzin over geesten”. Met die enge verhalen kun je beter wachten tot je hier weg bent.’

Zwijgend sorteerden we een mand vol was. Toen zei ik: ‘De reden dat ik je heb gevraagd om hier met me te praten is… nou ja, dat hier een geest zit.’

Langzaam keek Rae om zich heen, terwijl ze een T-shirt om haar hand wikkelde als een bokser die zijn handen intapet voor de wedstrijd.

‘Nee, niet nu. Ik bedoel, er wás hier een geest. Dezelfde die ik vannacht op zolder hoorde.’ Voordat Liz opdook. De hele dag had ik mijn best gedaan om niet aan Liz te denken. Als ik haar kon zien, betekende dat dan niet…

Waarom had ik niet aan mevrouw Talbot gevraagd wanneer ik Liz mocht spreken? Was ik bang voor het antwoord?

‘… zei hij?’

Ik zette het van me af en draaide me om naar Rae. ‘Hm?’

‘Wat zei die geest dan?’

‘Dat weet ik niet precies. Hij valt steeds weg. Ik denk dat het door de medicijnen komt. Maar hij zei dat ik die deur voor hem moest openmaken.’

Ik wees ernaar. Ze keek zo snel om dat ze in elkaar kromp en in haar nek wreef.

‘Die deur?’ Haar ogen glinsteren. ‘De deur in de kelder die op slot zit?’

‘Ja, ’t is een cliché. Nee, niet die afgesloten kamer binnengaan, meisje.’

Rae liep al met grote passen naar de deur.

Ik zei: ‘Ik dacht dat we misschien even konden kijken, snap je. De deur konden openmaken.’

‘Ja, duh, natuurlijk. Dat zou ik dagen geleden al hebben gedaan.’ Ze voelde aan de deurknop. ‘Hoe kun je leven met die spanning?’

‘Om te beginnen ben ik er vrij zeker van dat er niets te vinden is.’

‘Waarom zit hij dan op slot?’

‘Omdat er spullen in worden bewaard en ze niet willen dat wij eraan komen. Tuinmeubels. Winterdekbedden. Kerstversiering.’

‘De lijken van tieners die Lyle House niet levend hebben verlaten…’

Ze grijnsde, maar ik verstijfde, want ik moest denken aan Liz.

‘Joh, ik maak maar een grapje, hoor. Wat ben jij toch een watje.’

‘Nee, ik heb gewoon te veel films gezien.’

‘Ja, dat ook.’ Ze liep terug naar de kast in de wasruimte en zocht in een doos. ‘Weer zo’n belabberd slot, dit kan een kind van zes met een creditcard nog open peuteren.’

‘Zoveel kinderen van zes met een creditcard zijn er niet.’

‘Tori had er vast wel een op die leeftijd. Dit huis is gemaakt voor mensen zoals zij.’ Ze pakte een spons, schudde haar hoofd en liet hem weer in de doos vallen. ‘Rijkeluiskindjes die hun creditcard alleen gebruiken om een nieuw paar Timberlandschoenen te kopen. Ze zetten goedkope sloten op de deuren omdat ze weten dat lui als jullie alleen maar even aan de knop voelen, zeggen: “Hm, op slot”, en weer weglopen.’

‘Dat is…’

Ze legde me met een blik het zwijgen op. ‘Niet eerlijk? Nou, dat is anders precies wat jij hebt gedaan, meid.’ Ze zwaaide met een stukje stijf karton, een label dat van een nieuw shirt was getrokken.

‘Het is niet perfect,’ prevelde ze terwijl ze het tussen de deur en de deurpost liet glijden. ‘Maar ik kan er…’ Ze wiebelde met het kartonnetje en slaakte een verwensing. ‘Of misschien ook…’ Ze bewoog het met een scherpe ruk naar beneden, waarop er een scheurend geluid klonk en het kartonnetje doormidden ging. ‘… niet.’

Nog meer verwensingen, waaronder enkele tamelijk creatieve.

‘Er zit een stukje vast… Wacht, laat mij maar even.’

Ik pakte het randje beet met mijn nagels, wat een stuk gemakkelijker zou zijn geweest als ik die nog had. Toen ik in het ziekenhuis was bijgekomen, waren mijn nagels tot op het leven afgevijld, alsof ze bang waren dat ik zou proberen zelfmoord te plegen door mezelf open te krabben. Ik slaagde erin het kartonnetje vast te pakken, trok eraan… en scheurde er nog een stuk vanaf, met als gevolg dat het restje klem bleef zitten op een plek waar je er zelfs met je nagels, hoe lang ze ook waren, met geen mogelijkheid bij kon.

‘Krijg jij ook het gevoel dat iemand niet wil dat we die deur openmaken?’ vroeg Rae.

Ik probeerde te lachen, maar al sinds ze over lijken was begonnen, had ik een zure smaak in mijn mond.

‘We zullen de sleutel moeten zoeken,’ verkondigde ze terwijl ze haar rug rechtte. ‘Misschien zit hij aan dezelfde ring als die voor de schuur, in de keuken.’

‘Ik ga hem wel halen.’

==

Toen ik de keuken binnenglipte, stond Derek in de fruitmand te rommelen. De deur was geluidloos opengegaan en hij stond met zijn rug naar me toe. De volmaakte gelegenheid om wraak te nemen. Ik deed heel langzaam drie geruisloze stappen in zijn richting, waarbij ik nauwelijks adem durfde te halen…

‘De sleutel die je zoekt zit niet aan die ring,’ zei hij zonder om te kijken.

Ik verstijfde. Hij pakte een appel, nam er een hap van, liep naar de koelkast, stak zijn hand erachter en haalde een sleutelbos aan een magneetje tevoorschijn.

‘Probeer deze maar eens.’ Hij stopte ze in mijn hand en liep langs me heen naar de keukendeur. ‘Ik heb geen idee waar jullie mee bezig zijn daar beneden, maar de volgende keer dat je stiekem een deur wilt openmaken, zou ik er niet zo hard tegenaan beuken dat het huis zowat instort.’

==

Toen ik met de sleutels beneden kwam, vertelde ik niet aan Rae dat Derek wist waar we mee bezig waren. Misschien zou ze dan hebben besloten het niet door te zetten. En trouwens, klikken was niets voor Derek. Tenminste, dat hoopte ik.

Terwijl Rae de sleutels uitprobeerde, wreef ik in mijn nek, grimassend vanwege het doffe gebonk van een dreigende hoofdpijn. Wilde ik echt zo graag weten wat zich aan de andere kant van die deur bevond? Ik rolde met mijn schouders en probeerde me te ontspannen.

‘Gevonden,’ fluisterde ze.

Ze liet de deur openzwaaien en onthulde…

Een lege kast. Rae liep naar binnen. Ik volgde haar. We stonden in een ruimte die zo klein was dat we er met z’n tweeën nauwelijks in pasten.

‘Oké,’ zei Rae, ‘dat is raar. Wie bouwt er nou een kast, zet er niks in en doet hem vervolgens op slot? Er moet meer achter zitten.’ Ze klopte op de muur. ‘Au! Het is beton. Geschilderd beton. Ik heb m’n knokkels flink opengehaald.’ Ze raakte de aangrenzende muren aan. ‘Ik snap er niks van. Waar is de rest van de kelder?’

Ik wreef over mijn slaap, die nu pijnlijk klopte. ‘Het is een halve kelder. Mijn tante heeft in een oud victoriaans huis gewoond, tot ze genoeg kreeg van alle verbouwingen en naar een appartement verhuisde. Ze zei dat haar huis, toen het werd gebouwd, helemaal geen kelder had, alleen een kruipruimte. Pas later heeft iemand een kamer uitgegraven voor de wasmachine. Ze had er altijd grote problemen mee, dan stond hij weer eens onder water of zo. Misschien is deze ruimte daarom leeg en op slot. Zodat niemand hem gebruikt.’

‘Oké, maar wat wil dat spook van je jou dan laten zien? Ongebruikte bergruimte?’

‘Ik zei toch al dat er waarschijnlijk niets was.’

Dat kwam er scherper uit dan mijn bedoeling was. Ik rolde weer met mijn schouders en wreef in mijn nek.

‘Wat is er?’ Rae legde haar hand op mijn arm. ‘Jezus, meid, je hebt kippenvel.’

‘Gewoon een rilling.’

‘Misschien is dit wel een cold spot.’

Ik knikte, maar ik had het niet koud. Ik voelde me alleen… onrustig. Als een kat die dreiging voelt en zijn haren overeind zet.

‘Er is hier toch een geest?’ vroeg ze terwijl ze om zich heen keek. ‘Probeer eens contact met hem te maken.’

‘Hoe dan?’

Ze wierp me een blik toe. ‘Begin maar met “hallo”.’

Dat deed ik.

‘Ga door,’ zei Rae. ‘Blijven praten.’

‘Hallo? Is daar iemand?’

Ze draaide met haar ogen. Ik deed alsof ik het niet zag. Ik voelde me al dwaas genoeg zonder dat iemand kritiek had op mijn woordkeuze.

‘Als er iemand is, dan wil ik graag met je praten.’

‘Doe je ogen dicht,’ zei Rae. ‘Concentreer je.’

Iets zei me dat het vast een stuk ingewikkelder was dan gewoon je ogen sluiten, je concentreren en met ze praten. Maar ik kon ook niets beters bedenken. Dus probeerde ik het.

‘Niets,’ zei ik na een tijdje.

Toen ik mijn ogen opende, schoot er een gestalte voorbij, zo snel dat ik alleen een vage vlek zag. Ik draaide me met een ruk om in een poging hem in het oog te houden, maar hij was verdwenen.

‘Wat is er?’ vroeg Rae. ‘Wat zie je?’

Ik deed mijn ogen dicht en spande me in om een herhaling uit mijn geheugen los te peuteren. Na een poosje lukte dat. Ik zag een man, gekleed in een grijs pak, gladgeschoren met een gleufhoed en een hoornen bril, als iemand uit de jaren vijftig.

Ik vertelde haar wat ik had gezien. ‘Maar het was alleen een flits. Het komt door de medicijnen. Ik moest ze vandaag innemen en ze lijken… ruis op de lijn te veroorzaken. Ik zie alleen maar flitsen.’

Ik draaide me langzaam om mijn as en kneep mijn ogen samen, terwijl ik me zo goed mogelijk concentreerde en zocht naar de miniemste verstoring. Halverwege stootte ik met mijn elleboog tegen de deur, waardoor die met een merkwaardig metaalachtig gerinkel tegen de muur klapte.

Ik gebaarde naar Rae dat ze opzij moest gaan, trok de deur naar me toe en tuurde erachter. Ze wurmde zich naast me om mee te kunnen kijken.

‘Kennelijk hebben we iets over het hoofd gezien, hè?’ zei ze grijnzend.

De kast was zo klein dat de deur de linkermuur bijna helemaal bedekte wanneer hij openging. Nu ik erachter keek, zag ik dat er een metalen ladder hing. Die leidde naar een houten deurtje halverwege de muur, grijsgeschilderd zodat het niet opviel in het beton. Ik klom de ladder op. Het deurtje zat alleen met een veerslot dicht. Eén harde duw en het zwaaide open. Erachter was het aardedonker.

Er walmde een muffe stank naar buiten.

De stank van rottende lijken.

Ja, tuurlijk. Alsof ik wist hoe een lijk rook. Het enige lichaam dat ik ooit had gezien, was dat van mijn moeder. En zij rook niet naar de dood. Zij rook gewoon naar mama. Ik zette de herinnering van me af.

‘Ik denk dat het een kruipruimte is,’ zei ik. ‘Net als in het oude huis van mijn tante. Ik ga wel even kijken.’

‘Hé.’ Rae plukte aan de achterkant van mijn shirt. ‘Niet zo snel. Het is daar wel erg donker… te donker voor iemand die met de gordijnen open slaapt.’

Ik liet mijn hand over de vloer glijden. Vochtige, aangestampte aarde. Ik betastte de muur.

‘Een kruipruimte met een aarden vloer,’ zei ik. ‘En geen lichtschakelaar. We hebben een zaklantaarn nodig. Ik heb er een gezien…’

‘Ik weet het al. Mijn beurt om iets te gaan halen.’

==