40

Rae had de wekker van haar horloge op drie uur gezet. Volgens Derek was dat het rustigste moment van de nacht en was de kans dat we zouden worden betrapt dan het kleinst. Om kwart voor drie zetten we de wekker af en om tien voor drie stonden we met onze rugzakken buiten onze kamer.

Toen ik de deur achter ons dichtdeed, werd het pikdonker in de gang. Het getik van de staande klok leidde ons naar de trap.

Ik zweer je dat elke tree kraakte, maar hoewel ik aandachtig luisterde of ik Tori of mevrouw Talbot hoorde, bleef het getik van de klok het enige geluid.

Onder aan de trap piepte de maan om de dichte gordijnen heen naar binnen en verdreef de duisternis een klein beetje, zodat ik in elk geval stoelen en tafels kon onderscheiden voordat ik ertegenaan botste. Ik wilde net de gang in lopen, toen een donkere gestalte uit de schaduw opdook. Ik verbeet een verschrikte kreet en trok een boos gezicht, klaar om Derek de wind van voren te geven. Maar het was Simon, en na één blik op zijn asgrauwe gezicht stokten de woorden me in de keel.

‘Wat is…’ begon ik.

‘Is Derek bij jullie?’

‘Nee, hoe…’

‘Hij is weg.’ Hij tilde iets glanzends op, en het duurde even voor ik zag dat het Dereks horloge was. ‘Hij had de wekker op kwart voor drie gezet. Toen hij afging en ik wakker werd, lag het horloge op mijn kussen. En lag Derek niet meer in bed.’

Rae legde haar hand op mijn arm. ‘Maar Derek gaat toch niet mee? Kom, we gaan gewoon.’

‘Heeft hij gisteravond iets tegen je gezegd?’ fluisterde ik.

Simon schudde zijn hoofd. ‘Hij sliep al. Ik wilde hem niet wakker maken.’

‘Misschien zit hij op de wc,’ fluisterde Rae. ‘Kom op nou, jongens, we moeten…’

‘Ik heb in de badkamer gekeken. En in de andere slaapkamer. En in de keuken. Er is iets mis. Er is iets met hem gebeurd.’

‘Zou hij dan dat horloge voor je hebben achtergelaten? Misschien…’ Ik deed mijn best om een redelijke verklaring te bedenken en vocht tegen de stijgende angst dat die er niet was. ‘Misschien is hij bang dat we op het laatste moment nog willen proberen hem over te halen en dat er iemand wakker wordt.’

‘En nu we het daar toch over hebben…’ zei Rae, wijzend naar het plafond.

Simon en ik keken elkaar aan en ik wist, hoe logisch mijn verklaring ook klonk, dat Derek vast wel besefte dat Simon niet weg zou willen zolang hij niet zeker wist dat met hem alles goed was.

‘Jongens…’ zei Rae.

‘Gaan jullie maar vast,’ zei Simon. ‘Ik zal…’

‘Nee,’ zei ik. ‘Dat doe ik wel.’

Ik hief mijn hand om hem het zwijgen op te leggen. ‘Wat hebben we eraan als ik weet te ontsnappen, en jij niet? Het is jouw vader. Jij weet hoe je hem kunt vinden.’

Simons blik gleed weg.

‘Wat nou?’ Rae draaide zich om naar mij. ‘Vergeet Derek, Chloe. Hij gaat niet mee, weet je nog? Hij redt zich heus wel. We moeten ervandoor.’

‘Ik ga hem zoeken, en dan kom ik achter jullie aan,’ zei ik. ‘We zien elkaar achter de fabriek, oké?’

Simon schudde zijn hoofd. ‘Hij is mijn verantwoordelijkheid…’

‘Op dit moment is je vader je grootste verantwoordelijkheid. Als je hem niet kunt vinden, kun je Derek niet helpen, en mij ook niet.’

Stilte.

‘Oké?’

Hij fronste zijn voorhoofd, en ik wist dat het helemaal niet oké was, dat hij nu liever niet weg wilde.

‘Jullie moeten gaan,’ zei ik.

Hij vouwde zijn vingers om mijn hand en gaf er een kneepje in. Volgens mij had ik niet roder kunnen worden als hij me in zijn armen had genomen en me had gezoend.

‘Wees voorzichtig, oké?’ zei hij.

‘Zal ik doen. Ik vind hem wel, en dan kom ik achter jullie aan.’

‘Ik zal op je wachten.’

==

Simon nam mijn rugzak mee. Als ik ermee werd betrapt, zou ik me er niet uit kunnen liegen. En als ik hem ergens verstopte, zou ik misschien niet de kans krijgen hem weer op te halen.

We hadden de beveiligingscode, want die had Derek voor ons opgeschreven, samen met wat instructies en zelfgetekende kaarten. Dat had ik als een bewijs kunnen opvatten van het feit dat hij helemaal niet van plan was geweest erbij te zijn wanneer we vertrokken, maar ik wist dat het gewoon typisch Derek was: hij wilde niets aan het toeval overlaten.

Dus waarom was hij ervandoor gegaan, met het risico dat Simon niet weg zou willen? Mijn laatste herinnering aan Derek flitste aan me voorbij – zoals hij in de deuropening had gestaan, badend in het zweet, scheelziend van de koorts – en ik wist wat er was gebeurd.

Als Simon hem zo zag, zou hij beseffen hoe ziek hij was. En als Simon dat wist, zou hij blijven. Geen twijfel mogelijk. Dus had Derek het enige gedaan wat hij kon doen: hij had zich ergens verstopt, de wekker aan gelaten en gehoopt dat Simon gewoon zou vertrekken. Een kleine kans was immers beter dan geen kans.

Maar waar was hij dan? Eerst keek ik in de kelder. De deur was dicht en het licht uit, maar dat zei niets, want als hij zich had verstopt, wilde hij ook niet worden gevonden. De wasruimte was verlaten. De deur van de kast zat op slot.

Toen we de vorige nacht naar buiten waren gegaan, had hij de frisse lucht gretig opgezogen. En toen we terugkwamen, leek zijn koorts weg te zijn, iets wat ik had toegeschreven aan de aspirines, maar misschien was de frisse lucht al voldoende geweest. Als hij op zoek was naar een snelle oplossing, was hij vast naar buiten gegaan, in de hoop dat hij genoeg zou afkoelen om Simon uitgeleide te kunnen doen.

Ik liep de achterveranda op. De kwartmaan was achter de wolken verdwenen en het was buiten net zo donker als boven in de gang. Bij een naburig huis zag ik licht branden, maar de torenhoge bomen hielden alles tegen behalve die vage glinstering.

Ik liet mijn blik over de achtertuin gaan, maar kon alleen een lichte rechthoek onderscheiden waarvan ik wist dat het de schuur moest zijn. Het was kouder dan de vorige nacht, en mijn adem vormde een wolkje. Het enige geluid was het gekraak van takken, regelmatig en monotoon als het getik van de staande klok.

Voorzichtig liep ik drie stappen verder over de veranda. Tegen de tijd dat ik het trapje afliep naar het betonnen pad kon ik meer lichte vormen in de tuin onderscheiden: het bankje, een tuinstoel, het beeld van een engel en een vlek zo groot als een voetbal, vlak bij de schuur.

Er loeide een motor en ik verstijfde, maar het was maar een passerende auto. Nog twee trage passen. Ik keek achterom en overwoog snel terug naar binnen te gaan om een zaklantaarn te halen, maar Simon had de enige die ik wist te vinden meegenomen.

Ik tuurde om me heen. Ik opende mijn mond om Dereks naam te fluisteren, maar deed hem toen weer dicht. Zou hij antwoorden? Of zich verborgen houden?

Toen ik dichter bij de vlek kwam waarvan ik dacht dat het een voetbal was, zag ik dat het een grote witte sportschoen was. Van Derek. Ik raapte hem op en keek wild om me heen.

Er stak een windvlaag op, zo koud dat mijn ogen ervan traanden. Ik wreef over het ijskoude puntje van mijn neus terwijl de wind tussen de boomtakken kreunde. Toen ging de wind liggen… maar het gekreun hield aan, een langgerekt, zacht geluid waarvan de haartjes in mijn nek overeind gingen staan.

Langzaam draaide ik me om. Het geluid hield op. Daarna klonk er een gedempte hoest, en toen ik me met een ruk omdraaide, zag ik dat er een witte sok achter de schuur vandaan piepte.

Ik rende erop af. Daar zat Derek, diep verborgen in de schaduw, op handen en voeten, zodat zijn hoofd en bovenlichaam nauwelijks zichtbaar waren. Er hing een doordringende zweetlucht om hem heen, en het briesje bracht een scherpe, bittere stank met zich mee die mijn keel dichtkneep, waardoor ik instinctief kokhalsde.

Zijn lichaam verstrakte toen hij zelf ook krampachtig kokhalsde, maar er kwam niets uit.

‘Derek?’ fluisterde ik. ‘Ik ben het, Chloe.’

Hij verstijfde. ‘Ga weg.’ Het klonk als een keelachtig gegrom, nauwelijks verstaanbaar.

Ik deed een stap dichterbij en liet mijn stem nog wat verder dalen. ‘Simon is weg. Ik heb hem overgehaald vast te vertrekken terwijl ik naar jou op zoek ging.’

Hij kromde zijn rug, strekte zijn armen en begroef zijn bleke vingers in de aarde. Een zacht gekreun, dat abrupt eindigde in een grom.

‘Je hebt me gevonden. Wegwezen nu.’

‘Denk je echt dat ik je zo achterlaat?’ Ik deed nog een stap naar voren. De stank van braaksel dwong me een hand voor mijn neus te slaan. Ik ademde door mijn mond. ‘Als je moet overgeven, heb je niet zomaar koorts. Dan moet je…’

‘Ga nou!’ Het klonk als een grauw, en ik wankelde een stap naar achteren.

Hij liet zijn hoofd zakken. Weer een kreun, maar deze keer eindigde hij in een hoog geluid dat grensde aan gejammer. Hij droeg een T-shirt en zijn spieren spanden zich toen hij zijn vingers weer in de grond begroef. Zijn armen werden donker, alsof er een schaduw overheen trok, en verschenen toen weer, bleek afstekend tegen de omringende duisternis.

‘Derek, ik…’

Weer kromde hij zijn rug, zo hoog dat ik de harde richel van zijn ruggengraat kon zien onder het strakgetrokken T-shirt, en het rimpelen en schokken van zijn spieren. Toen verslapte hij weer en hijgde, een droog geluid als van ritselende bladeren.

‘Toe. Ga nou.’ Het was een binnensmonds gemompel, alsof hij zijn lippen op elkaar hield.

‘Je hebt hulp nodig…’

‘Nee!’

Hij draaide zich half om en ik ving een glimp op van zijn gezicht, verwrongen, misvormd… anders. Hij wendde zich snel weer af, voordat tot me kon doordringen wat ik precies zag.

Weer kokhalsde hij, een afschuwelijk, rauw geluid, alsof hij zijn ingewanden ophoestte. Zijn rug schoot weer omhoog, zijn ledematen strekten zich tot het uiterste, zijn botten kraakten. Zijn armen werden donker en weer licht, de spieren en pezen rimpelden. Op dat moment kwam de maan achter een wolk vandaan, en toen zijn armen opnieuw donker werden, kon ik zien dat het haren waren, die even door de huid heen staken en er vervolgens weer onder teruggleden. En zijn handen… Zijn vingers waren lang en gekromd, als klauwen, en ze drongen diep in de grond wanneer hij zijn rug kromde.

In gedachten hoorde ik Simon zeggen: ‘Mensen als Derek hebben… van alles iets extra’s, zou je kunnen zeggen. Extra kracht, zoals je al hebt gemerkt. En scherpere zintuigen. Dat soort dingen.’

Dat soort dingen.

En toen hoorde ik mijn eigen, luchtige stem: ‘Ik ga toch geen weerwolven of vampiers tegenkomen, hè?’

En Simons antwoord, gepaard met een lach. ‘Dat zou vet zijn.’

Niet echt een antwoord. Een ontwijking van het antwoord dat hij niet kon geven.

Derek schokte krampachtig, gooide zijn hoofd in zijn nek en klemde zijn kaken op elkaar, en tussen zijn tanden door klonk een afschuwelijk gesis. Toen boog hij met een ruk weer zijn hoofd en kokhalsde tot het speeksel uit zijn mond droop.

‘Derek?’

Weer kokhalsde hij. Zijn hele lichaam schokte ervan. Toen het wegtrok, kwam ik heel voorzichtig iets dichterbij. Hij wendde zijn hoofd af.

‘Kan ik iets voor je doen?’

Een stemmetje in mijn hoofd antwoordde: ‘Jazeker, ren voor je leven!’ Maar het was een vage waarschuwing, niet eens serieus eigenlijk, want wegrennen was geen optie. Dit was geen monster uit een slechte B-film. Ook al groeide er haar op zijn armen en kromden zijn vingers zich tot klauwen, al keek hij weg en grauwde hij me toe dat ik weg moest gaan, ik wist dat hij nog steeds Derek was, wat er ook gebeurde.

‘Kan ik iets voor je doen?’

Een belachelijke vraag. Ik kon me voorstellen hoe hij normaal gesproken zou reageren: de spottend opgetrokken lip, de rollende ogen.

Maar na nog één halfslachtig ‘Ga weg’ bleef hij bevend over zijn hele lichaam zitten, zijn hoofd afgewend, en elke raspende ademhaling eindigend in een siddering.

‘Niet.’ Zijn vingers drongen in de grond, zijn armen verstijfden en ontspanden weer. ‘Weg.’

‘Ik kan je hier niet achterlaten. Als ik iets voor je kan doen…’

‘Niet.’ Hij ademde scherp in en spuugde de woorden toen achter elkaar uit. ‘Niet weggaan.’

Hij draaide zijn hoofd een stukje in mijn richting, net genoeg zodat ik één groen oog kon zien, groot van angst.

Weer verstijfden zijn armen en benen en kromde hij kokhalzend zijn rug. Braaksel spetterde op het gras, een nieuwe golf bij elke stuiptrekking. De weeïge lucht was afschuwelijk.

En ik stond daar maar, werkeloos, want ik kon niets doen. Het ene na het andere idee schoot door mijn hoofd, maar een voor een verwierp ik ze. Voorzichtig schoof ik naar hem toe en legde mijn hand op zijn arm. Ik kon voelen hoe de ruwe haartjes door zijn verhitte, kloppende, rimpelende huid kwamen. Dat was het enige wat ik kon doen: bij hem blijven en hem laten weten dat ik er was.

Eindelijk, na nog één laatste stuiptrekking, één laatste golf braaksel die een meter verderop tegen de schutting spatte, hield het op. Zomaar opeens.

De spieren onder mijn hand kwamen tot rust, het ruwe haar trok zich terug. Langzaam ontspande hij zich, liet zijn rug zakken en verslapte zijn greep op de grond. Op handen en knieën bleef hij zitten, hijgend, het haar slap om zijn gezicht.

Toen liet hij zich op zijn zij zakken en voelde aan zijn gezicht, met vingers die nog steeds lang en misvormd waren, met dikke nagels, als klauwen. Hij trok zijn knieën op en kreunde.

‘Moet ik… Simon. Moet ik Simon halen? Weet hij misschien wat…’

‘Nee.’ Het woord klonk hees, keelachtig, alsof zijn stembanden niet helemaal menselijk waren.

‘Het is voorbij,’ zei hij na een poosje. ‘Denk ik. Bijna zeker.’ Hij wreef over zijn gezicht, dat nog steeds schuilging achter zijn handen. ‘Had niet moeten gebeuren. Nog niet. Over een paar jaar pas.’

Met andere woorden: hij wist donders goed wat hij was, alleen had hij nog lang niet verwacht dat hij zou… transformeren. Ik voelde een sprankje woede omdat hij me had misleid en Simon had gedwongen tegen me te liegen, maar ik kon het niet volhouden, niet na wat ik had gezien, niet nu ik daar naar hem keek, naar zijn shirt dat nat was van het zweet, en hoorde hoe moeizaam hij ademde, bevend van uitputting en pijn.

‘Ga maar,’ fluisterde hij. ‘Ik red me wel.’

‘Ik ga niet…’

‘Chloe!’ snauwde hij, en even klonk de vertrouwde Derek weer door in zijn stem. ‘Ga nou. Ga Simon helpen. Zeg maar tegen hem dat het goed met me gaat.’

‘Nee.’

‘Chloe…’ Hij liet mijn naam eindigen in een zacht gegrom.

‘Vijf minuten nog. Ik wil eerst zeker weten dat het echt goed met je gaat.’

Hij bromde, maar deed er het zwijgen toe en ontspande zich op het gras.

‘Kijk, ben je toch uit je kleren gescheurd,’ zei ik. Ik probeerde mijn stem luchtig te laten klinken. ‘Ik hoop dat dat niet je lievelingsshirt was, want er is niets van over.’

Het was een flauw grapje, maar hij zei: ‘Ik ben in elk geval niet groen geworden.’

‘Nee, alleen maar…’ Harig wilde ik zeggen, maar ik kreeg het woord niet over mijn lippen, kon nog niet helemaal bevatten wat ik had gezien.

De achterdeur ging met een klap open. Derek schoot overeind, en zijn handen vielen weg van zijn gezicht. Zijn neus zag er geplet uit, plat en breed, en zijn jukbeenderen staken uit alsof ze er één geheel mee wilden vormen. Zijn wenkbrauwen waren dik en zwaar. Niet monsterlijk, eerder een artistieke impressie van een neanderthaler.

Ik rukte mijn blik los en kroop naar de hoek van het schuurtje. Hij pakte mijn been vast.

‘Ik zal voorzichtig zijn,’ fluisterde ik. ‘Ik wil alleen even kijken.’

Ik schoof op mijn buik naar de hoek en gluurde eromheen. De lichtstraal van een zaklantaarn bewoog door de tuin.

‘Een vrouw,’ fluisterde ik zo zachtjes mogelijk. ‘Ik denk Rae… Nee, te mager. Mevrouw Abdo misschien?’

Hij trok aan mijn enkel. Mijn spijkerbroek was omhoog geschoven, en zijn hand lag op de blote huid boven mijn sok. Ik kon zijn handpalm voelen, ruw als de kussentjes onder de poten van een hond.

‘Ga dan,’ fluisterde hij. ‘Ik til je wel over de schutting. Dan kun je over de volgende heen klimmen en…’

De lichtstraal scheen in een grote boog over het achterste deel van de tuin.

‘Wie is daar?’ De stem was hoog, scherp, met een heel licht accent.

‘Dokter Gill,’ fluisterde ik tegen Derek. ‘Wat doet zij…’

‘Doet er niet toe. Ga nou!’

‘Ik weet dat er iemand is,’ zei dokter Gill. ‘Ik hoor je wel.’

Ik wierp een vluchtige blik op Derek met zijn nog steeds misvormde gezicht. Dokter Gill mocht hem zo niet zien.

Ik greep die schoen van hem, die ik had laten vallen, en schopte er zelf ook een uit, en dat bracht hem zo in verwarring dat ik me uit zijn greep kon losrukken en naar de schutting aan de zijkant van de tuin kon rennen. Ik perste me tussen de schutting en het schuurtje door. Op het laatste moment krabbelde hij overeind en dook op me af, maar ik was al buiten zijn bereik, en hij kon me ook niet volgen.

‘Chloe! Kom terug. Waag het niet…’

Ik ging door.

==