34

Ik was niet van plan één voet te zetten in de kruipruimte – blootsvoets, dan wel met schoenen en sokken aan – voordat ik met de eerste geest had gepraat en hem de vragen had gesteld die Derek had opgeworpen.

We liepen de trap af naar de wasruimte. Derek ging met zijn rug tegen de droger staan, een beetje afzijdig. Ik ging in kleermakerszit midden op de vloer zitten, sloot mijn ogen en concentreerde me.

Het duurde niet lang, alsof de geest op me had gewacht. Nog steeds kon ik alleen maar flarden en glimpen opvangen. Dat zei ik tegen Derek, en ik voegde eraan toe: ‘Ik ben opgehouden met de medicijnen toen jij me die pot gaf. Maar kennelijk zitten ze nog steeds in mijn bloed.’

‘… niet pillen…’ zei de geest. ‘Blokkade…’

‘Wat voor blokkade?’

‘Spreuk… geesten… blokkade…’

‘Een spreuk om geesten mee buiten te sluiten?’ raadde ik.

Dat trok Dereks aandacht, en hij haalde zijn armen van elkaar en deed een stap naar voren. ‘Zei hij dat hij door een spreuk wordt buitengesloten? Wat voor spreuk?’

Ik stond op het punt dat te vertalen, maar de geest kon hem klaarblijkelijk verstaan, want hij gaf antwoord. ‘Magisch… ritueel… belangrijk.’

‘Is het belangrijk?’

‘Niet… níét belangrijk,’ zei hij nadrukkelijk.

Dat gaf ik door aan Derek, die even mopperde over deze onhandige manier van communiceren terwijl hij fel aan zijn onderarm krabde, en vervolgens zei: ‘Vraag hem het woord voor woord te zeggen. Dat hij elk woord moet herhalen tot jij het verstaat en het hebt nagezegd. Dat kost tijd, maar zo missen we tenminste geen…’

Hij zweeg, en zijn blik volgde de mijne naar zijn onderarm. Zijn huid… bewoog. Rimpelde.

‘Wat krijgen we…’ begon hij. Toen grauwde hij gefrustreerd en schudde zijn arm stevig heen en weer. ‘Spierspasmen. Daar heb ik de laatste tijd vaker last van.’

Hij tuurde weer naar de rimpelende huid, maakte een vuist en bewoog zijn arm heen en weer in een poging het te laten ophouden. Ik wilde net opperen dat hij naar de dokter moest gaan, toen ik besefte dat dat misschien niet zo gemakkelijk zou zijn voor iemand als Derek. Nu zag ik dat het inderdaad zijn spieren waren, die zich op eigen houtje aanspanden en ontspanden. Een neveneffect van zijn aandoening waarschijnlijk, spieren die zich razendsnel ontwikkelden. Net als de rest van zijn lichaam, dat in sneltreinvaart de puberteit doorliep.

‘Zolang je maar niet uit je kleren scheurt en groen wordt,’ zei ik.

‘Hè?’ Hij fronste zijn voorhoofd, maar toen viel het kwartje. ‘O, The Incredible Hulk. Ha, ha. Stomste film die ik ooit heb gezien.’ Hij wreef over zijn onderarm. ‘Let maar niet op mij, ga met je geest praten.’

De geest had Dereks voorstel om het woord voor woord te doen gehoord, en dat deden we dan ook. Zo ging het een stuk beter, al leek het nogal op hints, zoals hij keer op keer een woord herhaalde en ik het opgewonden nazegde zodra ik het eindelijk had verstaan.

Ik begon met vragen over de geest zelf en ontdekte dat hij een necromancer was. Hij was in het ziekenhuis toen ik daar werd opgenomen. Hij zei iets over geesten tegenhouden die psychiatrische patiënten lastigvielen, wat ik niet helemaal begreep, maar het was ook niet belangrijk.

Geesten kunnen necromancers herkennen, dus hij wist meteen dat ik er een was. Omdat hij besefte dat ik daar zelf nog niet van op de hoogte was, wist hij dat ik hulp nodig had. Maar voordat hij contact met me kon leggen, werd ik al overgeplaatst. Dus was hij achter me aan gegaan naar Lyle House. Alleen was het gebouw op de een of andere manier afgeschermd voor geesten. Hij dacht dat het een spreuk was, maar toen Derek zijn vraagtekens zette bij die aanname gaf hij toe dat het ook aan andere dingen kon liggen, aan de gebruikte bouwmaterialen bijvoorbeeld, of aan de geografie van het terrein. Het enige wat hij wist, was dat hij alleen in de kelder en op zolder contact met me kon maken, en dan nog moeizaam.

Wat de lichamen in de kruipruimte betrof, daarover wist hij twee dingen te vertellen. Ten eerste, dat ze waren vermoord. Ten tweede, dat het bovennatuurlijken waren. Tel die twee dingen bij elkaar op en hij was ervan overtuigd dat hun verhaal belangrijk was. Zelf kon hij het hun niet vragen, want hij kon niet meer zo gemakkelijk contact leggen met de doden als voordat hij er zelf een werd.

‘Maar het waren alleen nog maar skeletten met wat verdroogde repen vlees,’ zei Derek. ‘Net mummies. Wat er ook met hen is gebeurd, dat heeft toch niets met ons te maken, hier, nu?’

‘Misschien niet,’ was het antwoord van de geest.

‘Misschien niet?’ Derek wierp zijn handen in de lucht en begon te ijsberen. Hij mompelde wat bij zichzelf, maar er klonk geen woede in door, alleen frustratie terwijl hij het probleem probeerde op te lossen en een verband probeerde te ontdekken, hoewel hij met die koorts eigenlijk in bed hoorde te liggen.

‘Samuel Lyle,’ zei de geest vervolgens. ‘Oorspronkelijke eigenaar. Van gehoord?’

Ik zei van niet en vroeg het aan Derek.

‘Hoe moet ik de man kennen die dit huis honderd jaar geleden heeft gebouwd?’

‘Zestig,’ verbeterde de geest, en ik gaf het door.

‘Ook goed.’ Derek ging verder met ijsberen. ‘Weet hij eigenlijk wel welk jaar dit is?’

Ik had hem erop kunnen wijzen dat als de geest ons kon vertellen hoe lang geleden dit huis was gebouwd, hij natuurlijk wist welk jaar het was, maar Derek liep gewoon te mopperen omdat de koorts het hem zo moeilijk maakte om zich op het raadsel te concentreren.

‘Bovennatuurlijke,’ zei de geest. ‘Lyle. Magiër.’

Derek verstijfde toen ik dat doorgaf. ‘Dus de man die dit huis heeft gebouwd, was een magiër?’

‘Zwarte magie. Alchemist. Experimenteerde. Op bovennatuurlijken.’

Ik kreeg kippenvel op mijn armen en sloeg ze over elkaar. ‘Denk je dat die mensen in de kelder zo om het leven zijn gekomen? Omdat die magiër, Lyle, experimenten met hen deed?’

‘Hoe komt het dat hij zoveel over die man weet?’ vroeg Derek. ‘Hij is jou toch alleen maar gevolgd?’

‘Iedereen wist het,’ antwoordde de geest. ‘In Buffalo. Alle bovennatuurlijken. Wisten waar hij woonde. En bleven uit de buurt. Of niet.’

Derek schudde zijn hoofd. ‘Ik zie nog steeds niet in wat dit alles met ons te maken heeft.’

‘Misschien iets,’ antwoordde de geest. ‘Misschien niets. Moeten het vragen.’

Derek siste een verwensing en sloeg zo hard met zijn hand tegen de muur dat ik ineenkromp. Ik liep op hem af.

‘Ga toch naar bed. Je hebt waarschijnlijk gelijk. Het is vast niet belangrijk…’

‘Dat zeg ik niet. Ik bedoel alleen maar… Zestig jaar geleden is dit huis gebouwd door een magiër, er liggen bovennatuurlijken in de kelder begraven, en nu zijn wij hier, drie bovennatuurlijke tieners. Het opvanghuis is naar hem genoemd. Wijst dat ergens op? Of is het gewoon genoemd naar de man die het heeft laten bouwen? Het kán bijna geen toeval zijn, maar ik snap gewoon niet wat het verband is.’

‘Ik kan dit wel alleen af. Ga terug naar…’

‘Nee, hij heeft gelijk. We moeten het vragen. Alleen…’ Hij stak zijn hand onder zijn shirt en krabde aan zijn rug. ‘Ik voel me belabberd en daar word ik chagrijnig van. Maar dit moet gebeuren.’

De geest volgde ons naar de kruipruimte.

‘Hoe kan ik voorkomen dat hetzelfde gebeurt als laatst?’ vroeg ik. ‘Dat ze terugkeren in hun lichaam?’

Stilte. Ik telde tot zestig voordat ik vroeg: ‘Hallo? Ben je er nog?’

‘Blijf kalm. Geconcentreerd. Maar doe rustig aan. Zachtjes. Je kracht. Te groot.’

‘Is mijn kracht te groot?’

Ik kon een glimlach niet onderdrukken. Ik was er nog steeds niet helemaal zeker van dat ik wel op die kracht zat te wachten, maar het was best wel vet om te horen dat ik over meer beschikte dan de gemiddelde necromancer. Alsof je een iq-test aflegt en slimmer blijkt te zijn dan je dacht.

‘Jouw leeftijd. Zou nooit in staat moeten zijn…’

Stilte. Geduldig wachtte ik op het volgende woord. Maar dat bleef uit.

‘Hallo?’

Hij begon opnieuw, woord voor woord. ‘Te snel. Te veel. Te…’

Een langere stilte.

‘Er is iets mis,’ zei hij uiteindelijk.

‘Mis?’

Derek dook op uit de schaduw, waar hij zwijgend had staan kijken. ‘Wat zegt hij?’

‘Iets over mijn kracht. Dat er iets… niet aan klopt.’

‘Te sterk,’ zei de geest. ‘Onnatuurlijk.’

‘Onnatuurlijk?’ fluisterde ik.

Dereks ogen spuwden vuur. ‘Luister niet naar hem, Chloe. Dus je bent sterk. Lekker belangrijk. Het lukt best. Je moet gewoon voorzichtig zijn.’

De geest bood zijn excuses aan. Hij gaf nog wat aanwijzingen en zei toen dat hij ‘vanaf de andere kant’ zou toekijken, voor het geval zijn aanwezigheid de vorige keer mijn kracht had versterkt. Als ik hem nodig had, zou hij terugkomen. Nog één waarschuwing: dat ik niet te veel druk moest uitoefenen, en hij was weg.

==