42

We klommen onder een treurwilg de schutting over, zodat we door de takken en de schaduw aan het zicht werden onttrokken. Derek gebaarde dat ik links naast hem moest gaan staan, zodat hij zich tussen mij en de auto in bevond. Van deze afstand zouden we lijken op een volwassen man en mogelijk een vrouw die naast hem liep.

‘We gaan gewoon rustig wandelen en praten, oké? Als een doorsnee stel dat een nachtelijk wandelingetje maakt. En niets te verbergen heeft.’

Ik knikte, en hij pakte mijn hand vast. We liepen snel naar de stoep, maar vertraagden onze pas zodra we die hadden bereikt.

‘Oké, zeg eens iets,’ mompelde hij.

‘Dus… als je… verandert…’

Een korte lach. Dat was kennelijk niet wat hij in gedachten had. Maar ik praatte heel zachtjes, en als ik hén niet kon horen praten, zouden zij van mij hooguit mijn stemgeluid kunnen opvangen.

‘Dan verander je in…’ Ik zocht verwoed naar het juiste woord voor het beeld dat bij me opkwam: een Hollywoodweerwolf, half mens, half dier.

‘Een wolf.’ Hij stuurde me een beetje naar links, bij de auto vandaan.

‘Een wolf?’

‘Je weet wel. Grote, wilde hondachtige. Voornamelijk nog te zien in de dierentuin.’

‘Dus je verandert in een…? Maar dat is toch fysiek…’ Ik zweeg.

‘Onmogelijk?’ Weer die korte lach. ‘Ja, dat probeerde mijn lichaam me ook duidelijk te maken. Geen idee hoe het werkt. Daar zal ik nog wel achter komen. Over een hele tijd, als ik geluk heb. We gaan naar die straat daar links. De fabriek is een klein eindje…’

Hij bleef staan en draaide zich met een ruk om op het moment dat de koplampen van de wachtende auto aanfloepten. Zijn hand klemde zich om de mijne en hij zette het op een rennen, mij met zich mee sleurend.

‘Ze hebben ons gezien,’ zei hij.

‘Maar ze zijn niet naar ons op zoek.’

‘Jawel.’

Hij gaf een ruk aan mijn arm en trok me in de richting van een tuin. Toen we vlak bij de schutting waren, legde hij zijn beide handen om mijn middel en smeet me eroverheen. Ik kwam op handen en voeten op de grond terecht, sprong overeind en rende naar de eerste de beste schuilplaats: een schuurtje van golfplaten.

Derek kwam vlak achter me aan, en even bleef ik gewoon staan, met mijn gloeiend hete wang tegen het koele metaal, happend naar adem. Toen rechtte ik mijn rug.

‘Hoe…’

‘Ik hoorde hen zeggen: “Daar zijn ze”, en: “Bel Marcel”.’

‘Marcel? Is dat niet de voornaam van dokter Davidoff?’

‘Ja, en iets zegt me dat het geen toeval is, want zo’n veel voorkomende naam is het niet.’

‘Maar hoe…’

Hij sloeg zijn hand voor mijn mond, en ik proefde zand. Hij boog naar mijn oor toe. ‘Ze rijden om het blok heen. Ik hoor stemmen. Kennelijk hebben ze de raampjes open en luisteren ze of ze ons kunnen horen.’

Maar wie waren het? Waar kwamen ze vandaan? Simon en Rae waren nog geen drie kwartier weg. Hoe waren ze hier dan zo snel gekomen?

‘Tori,’ fluisterde ik.

‘Hè?’

‘Tori had door dat we wilden weglopen. Daarom was ze zo stilletjes. Ze gaf het helemaal niet op, ze…’

‘Doet er niet toe. Ze rijden over die weg,’ zei Derek, wijzend. ‘Kom mee.’

Hij duwde me in de tegenovergestelde richting.

‘De fabriek is aan het eind van de straat. Zolang we die maar kunnen bereiken. Loop over het gras, dat maakt minder geluid.’

We renden over de strook gras tussen de stoep en de weg. Onze schoenen klepperden op de bestrating van de opritten, maar maakten nauwelijks geluid op het gras ertussen. We waren drie huizen bij het eind van de straat vandaan en de fabriek was al in zicht, toen Derek een verwensing slaakte. Binnen drie stappen begreep ik waarom: er stond een tweeënhalve meter hoog gaashek om de parkeerplaats van de fabriek heen en de poort zat dicht met een kettingslot.

‘Eroverheen,’ zei hij.

Ik greep me vast aan het hek en begon te klimmen. Hij wilde me een kontje geven, maar ik gebaarde dat hij gewoon zelf moest gaan klimmen. Ik was bijna bovenaan toen er twee grote lichtkringen op de zijkant van de fabriek verschenen. Ik keek over mijn schouder. Met brullende motor maakte de suv snelheid.

‘Snel, snel, snel!’ fluisterde Derek.

Met piepende banden kwam de auto tot stilstand. Ik klauterde over de rand heen en klom naar beneden. Naast me hurkte Derek boven op het hek en sprong eraf. Hij kwam keurig op zijn voeten terecht en draaide zich met een ruk om, op het moment dat het autoportier openvloog.

‘Springen! Ik vang je wel op.’

Ik was al halverwege, maar liet toch los. Hij ving me op, draaide me een halve slag om en duwde me in de richting van de fabriek.

‘Derek! Chloe!’

Het was een vrouwenstem. Ik bleef rennen, maar kon de aandrang niet onderdrukken om achterom te kijken toen ik mijn naam hoorde. Een kleine vrouw met grijs haar pakte het hek met beide handen vast. Ik kende haar niet.

Een man rende om de auto heen. Hij had een donker, langwerpig voorwerp in zijn handen, en toen hij dat hief, sloeg mijn hart een slag over.

‘Geweer!’ schreeuwde ik, nog steeds rennend.

Derek keek me met grote ogen aan.

‘Ze hebben een…’

Hij tackelde me, op het moment dat er iets langs zoefde. We botsten op een stapel houten pallets. Die vielen boven op ons en sloegen hard tegen mijn rug en schouders. Ik krabbelde overeind, dook weg achter de volgende stapel en rende voorovergebogen verder naar de muur van de fabriek.

We volgden de noordelijke gevel en doken in de nis bij een laadplatform. Derek trok me achter een roestig metalen vat.

‘Z-ze s-schoten op ons,’ fluisterde ik, nauwelijks in staat de woorden over mijn lippen te krijgen. ‘Nee. Ik z-zal het wel… Een radio misschien. Of een mobieltje. Ik heb me vergist.’

‘Nee, je hebt gelijk.’ Hij draaide zijn bovenlichaam en reikte naar iets op zijn rug.

‘M-maar ze s-schoten op ons. Ze wilden ons vermoorden. D-dat slaat nergens op.’

Hij plukte iets uit zijn T-shirt, ter hoogte van zijn middel. Een lang, smal, metalen buisje met een punt eraan.

‘Het is in mijn shirt blijven hangen. Het heeft me geschampt, maar dat geeft waarschijnlijk niet. Er is wel meer voor nodig om mij onder zeil te krijgen.’

‘Onder zeil?’ Ik staarde naar het voorwerp. ‘Is het een verdovingspijltje?’

‘Dat denk ik wel. Ik heb er nooit een in het echt gezien, alleen in natuurprogramma’s op tv.’

Maar wij waren geen dieren. Je joeg niet met verdovingspistolen op tieners.

‘Ik s-snap er niks van.’

‘Ik ook niet. Maar het is wel duidelijk dat ze ons terug willen. Heel graag zelfs. Reden te meer om uit hun handen te blijven.’ Hij liet het pijltje vallen, kroop langs me heen, half om het vat heen, en snoof de lucht op. Hij deed geen enkele moeite meer om het te verbergen. ‘Simon is hier. Niet dichtbij, maar hij is hier pas geleden langsgekomen.’

‘Kun je hem vinden?’

‘Ja. Maar voorlopig ga ik er even van uit dat hij zich wel redt en maak ik me liever druk om ons. Hij houdt zich vast gedeisd tot hij jou ziet. Je moet op zoek naar een plek waar jij hetzelfde kunt doen, tot ze weggaan.’

Met grote passen liep hij naar de deuren van het laadplatform, maar die waren stevig op slot en de klinken zaten aan de binnenkant. Ik kroop ook half achter het vat vandaan en bestudeerde het fabrieksterrein.

‘Zo te zien staat daar een loods. Zei je daar vrijdag niet iets over? Dat het een goede schuilplaats zou zijn?’

Hij keek vluchtig over mijn schouder. ‘Die staat te dicht bij de fabriek om leeg te kunnen zijn.’ Hij bestudeerde hem. ‘Maar voorlopig is het goed genoeg. Ik denk dat ik er wel binnen kan komen.’

Nadat hij snel het terrein had verkend, duwde hij me voor zich uit langs de donkere muur, waarna we rennend overstaken naar de loods. Een scherpe ruk aan de deur en we waren binnen.

Derek had gelijk: hij was niet verlaten. Hij stond boordevol stalen rollen, wat betekende dat er meer dan genoeg plekken waren om ons te verstoppen. Ik moest langzaam lopen, op de tast, achter Derek aan, en bij elke stap oppassen dat ik geen geluid maakte.

Na ongeveer twintig passen vond hij een nis waar we ons in konden persen. We zaten er nog maar net toen we buiten een galmende stem hoorden.

‘Derek? Ik weet dat je hier bent. Ik ben het, dokter Davidoff.’

Ik wierp een vluchtige blik op Derek, maar die had zijn gezicht in de richting van de stem gekeerd.

‘Derek? Ik weet dat je dit niet wilt. Je wilt beter worden. En dat kan niet als je wegloopt.’

De stem verplaatste zich. Kennelijk liep de arts over het fabrieksterrein. Derek hield zijn hoofd scheef om te luisteren en fluisterde toen: ‘Vier… nee, vijf paar voetstappen. Allemaal verspreid. Ze zoeken ons.’

En hoopten dat we onze schuilplaats zouden verraden.

‘Derek? Je weet dat je beter niet buiten kunt zijn. Dat is niet veilig. Daar hebben we het over gehad, weet je nog? Je wilt niemand pijn doen. Dat weet ik, en jij weet dat je onze hulp nodig hebt om beter te worden.’

Ik keek op. Dereks kaak bewoog krampachtig en hij had een afwezige blik in zijn ogen.

‘Ik zou naar hem toe kunnen gaan,’ fluisterde hij. ‘Afleiding creëren, zodat jij kunt ontsnappen. Simon is hier ergens. Je moet hem alleen zien te…’

‘Wil je echt terug? Zelfs nu ze op je hebben geschoten?’

‘Het was maar een verdovingspijltje.’

‘Máár een verdovingspijltje?’ Mijn stem steeg van verontwaardiging, en ik moest mijn best doen om hem te dempen. ‘Ze maken jacht op ons, Derek. Dokter Gill weet wat ik ben.’

‘Zij, ja. Dat betekent niet automatisch dat de anderen het ook weten.’

‘Denk je dat echt?’

Hij aarzelde, maar zijn blik ging in de richting van de stem.

‘Derek?’ ging dokter Davidoff verder. ‘Toe. Ik wil het zo gemakkelijk mogelijk maken voor je, maar dan moet je het ons ook gemakkelijk maken. Kom tevoorschijn, dan praten we erover. Meer niet. Alleen maar praten. Geen bestraffing, geen overplaatsing.’

Naast me schoof Derek heen en weer. Nadenkend.

‘Je kunt niet…’ begon ik.

‘Als je niet tevoorschijn komt, Derek, zullen we je hoe dan ook vinden, en dan word je wel overgeplaatst… Naar een jeugdgevangenis, omdat je Chloe hebt ontvoerd.’

‘Ont…’ piepte ik.

Hij sloeg zijn hand voor mijn mond tot ik gebaarde dat ik stil zou zijn.

Dokter Davidoff praatte verder. ‘Er staan al aantekeningen in je dossier over eerdere incidenten waarbij je ongepast gedrag jegens haar hebt vertoond. Zodra de politie die leest en onze verklaringen hoort, zit je diep in de penarie, Derek, en ik weet dat je dat niet wilt. En ook al neemt ze het voor je op, dat zal de politie niets uitmaken. Je bent een jongen van zestien en je bent weggelopen met een meisje van veertien.’ Hij zweeg even. ‘Je wist toch wel dat ze pas veertien is, Derek?’

Ik schudde heftig mijn hoofd en fluisterde: ‘Hij liegt. Ik ben vorige maand vijftien geworden.’

Dokter Davidoff zei: ‘In de ogen van de politie zal het een duidelijke zaak zijn: ontvoering en wederrechtelijke vrijheidsberoving, mogelijk zelfs seksueel misbruik.’

‘Seksueel…’ piepte ik.

Dereks boze blik snoerde me even effectief de mond als zijn hand zo-even.

‘Het is aan jou, Derek. Hoe moeilijker je dit maakt, hoe dieper je jezelf in de problemen brengt.’

Derek snoof. Nu was dokter Davidoff hem kwijt. Zolang je inspeelde op Dereks angst om anderen pijn te doen, kon je hem wellicht overhalen zich over te geven. Maar als je Derek zelf bedreigde… Zoals Simon al had gezegd: dan werd het een heel ander verhaal.

‘Hier blijven,’ fluisterde hij. ‘Ik ga op zoek naar een uitweg.’

Ik wilde tegenstribbelen, wilde helpen, maar ik kon niet zo goed in het donker zien als hij. Als ik ergens tegenaan liep terwijl ik naar een uitweg zocht, zouden dokter Davidoff en de anderen meteen weten waar we waren.

Ik bleef zitten waar ik zat.

==