4

Ik ging op de rand van het ziekenhuisbed zitten en probeerde mezelf ervan te overtuigen dat ik nog sliep. Dat was de beste verklaring voor wat ik hoorde. Ik kon het ook toeschrijven aan een waandenkbeeld, maar een droom leek me beter.

Tante Lauren zat naast me en hield mijn hand vast. Mijn blik ging naar de verpleegkundigen die op de gang voorbijzweefden. Ze volgde mijn blik, stond op en deed de deur dicht. Door een waas van tranen keek ik naar haar en stelde me voor dat ze mama was. Er brak iets in me, en opeens was ik weer zes jaar oud en zat ik met opgetrokken benen op mijn bed te huilen om mijn moeder.

Ik wreef met mijn handen over de dekens, die stijf en ruw waren en aan mijn schrale huid bleven haken. Het was zo warm in de kamer dat mijn droge keel samenkneep telkens wanneer ik inademde. Tante Lauren gaf me water, en ik legde mijn handen om het koele glas. Het water smaakte naar metaal, maar ik dronk het in een paar slokken op.

‘Een opvanghuis,’ zei ik. De muren leken de woorden uit mijn mond te zuigen, alsof ik in een opnamestudio stond. Het geluid werd geabsorbeerd en er bleef niets dan stilte over.

‘O, god, Chloe.’ Ze haalde een papieren zakdoekje uit haar zak en snoot haar neus. ‘Weet je hoe vaak ik tegen een patiënt heb moeten zeggen dat hij doodging? Om de een of andere reden vind ik dít moeilijker.’

Ze draaide zich naar me om. ‘Ik weet hoe graag je na school naar de universiteit van la wilt. Dit is de enige manier om dat te bewerkstelligen, liefje.’

‘Heeft papa dit bedacht?’

Ze zweeg, en ik wist dat ze hem het liefst de schuld zou geven. Na de dood van mijn moeder had zij me willen opvoeden, zodat me een leven vol huishoudsters en lege appartementen bespaard zou blijven. Ze had het mijn vader nooit vergeven dat hij nee had gezegd. Net zoals ze hem nooit had vergeven voor die avond dat mijn moeder omkwam. Het deed er niet toe dat ze van opzij waren aangereden door een automobilist die niet was gestopt – hij zat achter het stuur, dus hield ze hem verantwoordelijk.

‘Nee,’ zei ze uiteindelijk. ‘Zo wil de schoolleiding het. Tenzij je twee weken lang ter observatie wordt opgenomen in een opvanghuis, komt het in je dossier te staan.’

‘Wat komt er dan in mijn dossier?’

Haar vuist klemde zich om het zakdoekje. ‘Het komt door dat verd…’ Ze brak haar zin af. ‘Het komt door dat zero-tolerancebeleid.’ Dat woord sprak ze met meer venijn uit dan de krachtterm.

‘Zero tolerance? Vanwege geweld bedoel je? M-m-maar ik heb geen…’

‘Dat weet ik wel. Maar in hun ogen is het simpel. Je hebt je verzet tegen een leraar. Dus heb je hulp nodig.’

In een opvanghuis. Voor gestoorde tieners.

==

Die nacht werd ik een paar keer wakker. De tweede keer stond mijn vader in de deuropening naar me te kijken. De derde keer zat hij aan mijn bed. Toen hij zag dat ik mijn ogen opendeed, boog hij zich over me heen en gaf me onhandig een klopje op mijn hand.

‘Het komt wel goed,’ prevelde hij. ‘Het komt allemaal weer goed.’

Ik viel weer in slaap.

==

De volgende ochtend was mijn vader er nog steeds. Zijn ogen waren waterig en de lijntjes om zijn mond waren dieper dan ik me herinnerde. Hij had nog niet geslapen, want hij was die nacht met het vliegtuig uit Berlijn teruggekomen.

Volgens mij wilde papa helemaal geen kinderen. Maar dat zou hij nooit hardop tegen me zeggen, zelfs niet als hij boos op me was. Wat tante Lauren ook van hem vond, hij deed zijn best. Hij leek alleen niet zo goed te weten wat hij met me aan moest. Ik was als een puppy die bij hem was achtergelaten door iemand van wie hij heel veel hield, en hij deed zijn uiterste best om er goed voor te zorgen, ook al was hij eigenlijk geen hondenmens.

‘Je haar is anders,’ zei hij toen ik rechtop ging zitten.

Ik zette me schrap. Het eerste wat iedereen zegt wanneer je gillend door de gangen van de school bent gerend nadat je op de meisjes-wc je haar hebt geverfd – nou ja, zodra het gillend door de gangen rennen besproken is – is: ‘Wát heb je gedaan?’ Het is niet normaal om op school op de wc je haar te verven. Niet voor meisjes zoals ik. En felrode strepen? Terwijl ik in de klas hoorde te zitten? Dat was een duidelijk teken van een zenuwinzinking.

‘Vind je het zelf mooi?’ vroeg mijn vader na een tijdje.

Ik knikte.

Hij zweeg even, maar grinnikte toen verstikt. ‘Tja, ik zou er zelf niet voor hebben gekozen, maar het staat je niet slecht. Als jij het maar mooi vindt, daar gaat het om.’ Hij krabde aan zijn keel, waar een vlekkerige baardschaduw overheen lag. ‘Tante Lauren zal je wel hebben verteld over dat opvanghuis. Ze heeft er een gevonden dat volgens haar wel redelijk is. Klein, particulier. Ik kan niet beweren dat ik sta te springen bij het idee, maar het is maar voor een paar weken…’

==

Niemand wilde zeggen wat er met me aan de hand was. Ze lieten me met een heel stel artsen praten en deden een paar onderzoeken, en ik kon merken dat ze best een idee hadden van wat me mankeerde, maar dat ze het me niet wilden vertellen. Dat hield in dat het ernstig was.

Dit was niet de eerste keer dat ik mensen had gezien die er in werkelijkheid niet waren. Daarover had tante Lauren na school met me willen praten. Toen ik over de droom was begonnen, herinnerde ze zich weer dat ik vroeger altijd zei dat er mensen in de kelder van ons oude huis woonden. Mijn ouders dachten dat het mijn eigen, creatieve versies van denkbeeldige vriendjes waren, dat ik een hele trits personages bij elkaar had verzonnen. Maar toen werd ik bang van die vriendjes, zo bang dat we moesten verhuizen.

Zelfs daarna ‘zag’ ik soms mensen, dus had mama die ketting met de robijnrode hanger voor me gekocht en gezegd dat die me zou beschermen. Papa zei dat het puur psychologisch was. Ik geloofde dat het werkte, dus werkte het ook. Maar nu gebeurde het weer. En deze keer schreef niemand het toe aan mijn levendige fantasie.

Ze stuurden me naar een opvanghuis voor gestoorde jongeren. Ze dachten dat ik gek was. Dat was ik niet. Ik was vijftien, ik was eindelijk ongesteld geworden, en dat moest toch iets betekenen? Het kon geen toeval zijn dat ik diezelfde dag nog dingen was gaan zien die er niet waren. Al die opgepotte hormonen waren losgebarsten en mijn brein was gaan haperen; het had beelden uit vergeten films geplukt en me laten geloven dat ze echt waren.

Als ik gek was, zou het niet zijn gebleven bij het zien en horen van mensen die er niet waren. Dan zou ik ook gek hebben gedaan, en dat was niet zo.

Toch?

Hoe meer ik erover nadacht, hoe minder zeker ik van mijn zaak werd. Ik kon me niet herinneren dat ik iets raars had gedaan. Behalve dat ik in de school-wc mijn haar had geverfd. En dat ik had gespijbeld. En dat ik de maandverbandautomaat had opengebroken. En dat ik met een leraar had gevochten.

Dat laatste telde niet. Ik schrok ontzettend toen ik die verbrande man zag en deed mijn best om voor hem weg te vluchten; het was niet mijn bedoeling om iemand pijn te doen. Daarvóór mankeerde ik niets. Mijn vriendinnen vonden dat ik niets mankeerde. Meneer Petrie vond dat ik niets mankeerde toen hij me op de shortlist zette voor de functie van regisseur. Nate Bozian vond duidelijk ook dat ik niets mankeerde. Als een gek meisje met je naar het bal wilde, reageerde je niet zo blij.

Hij was toch blij?

Wanneer ik eraan terugdacht, was het allemaal heel wazig, als een verre herinnering aan iets wat ik misschien alleen maar had gedroomd.

Stel dat het allemaal niet was gebeurd? Ik wílde graag regisseur worden. Ik wílde graag dat Nate belangstelling voor me had. Misschien had ik het me allemaal wel ingebeeld. Was het allemaal een hallucinatie, net als de jongen op straat en het huilende meisje en de verbrande conciërge.

Als ik echt gek was, zou ik het dan weten? Dat gebeurde er toch als je gek was? Dan dacht je dat je niets mankeerde. Maar iedereen om je heen wist wel beter.

Misschien was ik toch gek.

==

Mijn vader en tante Lauren brachten me op zondagmiddag met de auto naar Lyle House. Voordat ik het ziekenhuis verliet, had ik medicatie gekregen die me slaperig maakte. Onze aankomst was een montage van stilstaande beelden en korte fragmenten.

Een reusachtig wit huis in Victoriaanse stijl op een gigantisch terrein. Gele sierlijsten. Een schommel op de veranda, die helemaal om het gebouw heen loopt.

Twee vrouwen. De eerste, met grijs haar en brede heupen, komt op me af en begroet me. De jongere vrouw volgt me met strenge blik, haar armen over elkaar geslagen alsof ze problemen verwacht.

Een lange, smalle trap op. De oudere vrouw – een verpleegkundige die zich heeft voorgesteld als mevrouw Talbot – geeft kwetterend een rondleiding waar ik met die watten in mijn hoofd niets van begrijp.

Een slaapkamer, wit met geel, versierd met margrieten, waar het ruikt naar gel.

Tegen de achterwand van de kamer een tweepersoonsbed met een sprei die strak over de verfrommelde lakens is getrokken. De muren boven het bed versierd met uitgescheurde bladzijden uit tienertijdschriften. De ladekast propvol make-uptubetjes en flesjes. Alleen het piepkleine bureautje is leeg.

Mijn helft van de kamer, een steriel spiegelbeeld: zelfde bed, zelfde ladekast, zelfde piepkleine bureautje, allemaal schoon en ontdaan van karakter.

Tijd voor pap en tante Lauren om weg te gaan. Mevrouw Talbot legt uit dat ik hen een paar dagen niet te zien zal krijgen omdat ik tijd nodig heb om aan mijn nieuwe ‘omgeving’ te ‘acclimatiseren’. Als een huisdier bij een nieuw baasje.

Een omhelzing voor tante Lauren. Doen alsof ik de tranen in haar ogen niet zie.

Een onhandige knuffel van pap. Hij mompelt dat hij in de stad blijft en me komt opzoeken zodra dat mag. Vervolgens drukt hij een rolletje met briefjes van twintig in mijn hand en een kus op mijn hoofd.

Mevrouw Talbot zegt dat zij mijn spullen wel voor me zullen opruimen, want ik ben waarschijnlijk te moe. Ik kruip in bed. De luxaflex gaat dicht. De kamer wordt donker. Ik val weer in slaap.

Mijn vaders stem maakt me wakker. Helemaal donker nu in de kamer, buiten ook. Nacht.

Paps silhouet in de deuropening. Achter hem de jongere verpleegkundige – juffrouw Van Dop – met een afkeurend gezicht. Mijn vader loopt naar mijn bed en drukt me iets zachts in de armen. ‘We waren Ozzie vergeten. Ik wist niet of je zonder hem wel zou kunnen slapen.’ De koalabeer staat al twee jaar op een plank in mijn kamer, verbannen uit mijn bed toen ik mezelf te groot vond voor hem. Maar ik pak hem aan en begraaf mijn neus in zijn haveloze nepvacht, die naar thuis ruikt.

==

Ik werd wakker, en het eerste wat ik hoorde was de piepende ademhaling van het slapende meisje in het andere bed. Ik keek naar haar, maar zag alleen haar contouren onder de sprei.

Toen ik me op mijn rug draaide, biggelden hete tranen over mijn wangen. Niet van heimwee. Van gêne. Schaamte. Vernedering.

Ik had tante Lauren en pap aan het schrikken gemaakt. Ze moesten zich in allerlei bochten wringen om te bedenken wat ze met me aan moesten. Wat er met me aan de hand was. Hoe ze het konden oplossen.

En school…

Mijn wangen brandden nog erger dan mijn tranen. Hoeveel leerlingen hadden me horen gillen? Hoeveel hadden er stiekem staan gluren terwijl ik in het klaslokaal vocht met de leraren en raaskalde over de verbrande conciërge die me achtervolgde? Hoeveel hadden er gezien dat ik vastgebonden op een brancard was afgevoerd?

Als iemand het drama niet rechtstreeks had meegemaakt, had hij er inmiddels vast alles over gehoord. Ondertussen wist iedereen ongetwijfeld dat Chloe Saunders was doorgedraaid. Dat ze gek was, gestoord, opgesloten bij de andere krankzinnigen.

Zelfs als ik terug mocht naar school, geloofde ik niet dat ik het lef zou hebben om te gaan.

==