23
Toen Rae terugkwam, spreidde ze haar lege handen en zei: ‘Oké, raad eens waar ik hem heb verstopt.’
Ze draaide zelfs voor me om haar as, maar ik zag geen bobbel die groot genoeg was om een zaklantaarn te zijn. Met een grijns stak ze haar hand in haar shirt en achter haar beha, en haalde met een zwierige beweging de zaklantaarn tevoorschijn.
Ik moest lachen.
‘Lang leve het decolleté,’ zei ze. ‘Alsof je een extra zak hebt.’
Met een klap drukte ze me de zaklantaarn in de hand. Ik scheen ermee in de kruipruimte. De aarden vloer strekte zich zo ver als de lichtstraal reikte uit in de duisternis. Ik zwaaide met de zaklantaarn. Links van me zag ik een weerkaatsing. Een metalen kist.
‘Er staat een kist in,’ zei ik. ‘Maar ik kan er vanaf hier niet bij.’
Ik klom de laatste twee sporten op en kroop naar binnen. Het stonk er naar aarde en muffe lucht, alsof er jaren niemand was geweest.
Het plafond was ontzettend laag, dus moest ik diep gebukt voortwaggelen. Ik wist de kist te bereiken. Die was van dof grijs metaal met zo’n deksel die je eraf kon tillen, net als bij een cadeauverpakking.
‘Zit-ie op slot?’ fluisterde Rae. Ze was de ladder op geklommen en tuurde naar binnen.
Ik bescheen de deksel van alle kanten. Geen slot te bekennen.
‘Nou, maak open dan,’ zei ze.
Ik knielde en klemde de zaklantaarn tussen mijn knieën. Mijn vingertoppen gleden onder de rand van de deksel.
‘Kom, schiet nou op,’ zei Rae.
Ik sloeg geen acht op haar. Deze ruimte was wat de geest me wilde laten zien. Daar was ik van overtuigd. En deze kist was het enige wat ik in deze kale, donkere ruimte zag staan.
In de film had ik wel eens zulke kisten gezien, en wat erin zat was nooit echt prettig. Meestal kwamen er lichaamsdelen bij kijken.
Maar ik moest het weten. De deksel gleed omhoog, maar bleef toen steken. Ik wiebelde eraan. De ene kant kwam omhoog, maar de andere kant zat klem. Ik liet mijn vingertoppen langs de onderkant glijden om te zien wat het euvel was. Er zat een stukje papier tussen.
Ik gaf er een ruk aan en het papier scheurde. Ik had alleen een hoekje in mijn hand. Er was iets op geschreven, maar het waren slechts halve woorden. Ik vond het deel van het papier dat nog klemzat en trok eraan terwijl ik met mijn andere hand de deksel probeerde los te wrikken. Eén scherpe ruk nog, en het papiertje raakte los… en de deksel ook: hij vloog eraf en belandde op mijn schoot. Voordat ik kon bedenken of ik het wel wilde zien, keek ik recht in de kist.
‘Papieren?’ vroeg Rae.
‘Zo te zien zijn het… dossiers.’
Ik sloeg een map open met ‘2002’ erop en haalde er een stapel papieren uit. Ik las het eerste vel.
‘Onroerendgoedbelasting.’ Ik bladerde de rest van de stapel door. ‘Het zijn gewoon archiefstukken die ze moeten bewaren. Ze hebben ze in een brandwerende kist gestopt en hier opgeslagen. Waarschijnlijk zit de deur alleen op slot zodat wij niet op onderzoek uitgaan.’
‘Of dit is niet wat je geest je wilde laten zien. Dat betekent dat er hier ergens nog iets moet zijn.’
Tien minuten lang kropen we rond, maar we vonden alleen maar een dode mol die zo erg stonk dat ik bijna moest overgeven.
‘Kom, we gaan,’ zei ik, op mijn hurken en met mijn armen om me heen. ‘Er is hier niets te vinden, en het is ijskoud.’
Rae scheen met de zaklantaarn in mijn gezicht. Ik sloeg hem weg.
‘Je hoeft niet zo snibbig te doen,’ zei Rae. ‘Ik wilde alleen zeggen dat het hier helemaal niet zo koud is.’
Ik pakte haar hand en legde hem op mijn arm. ‘Ik heb het ijskoud. Dat is kippenvel, ja? Voel je dat?’
‘Ik zei ook niet dat jij het niet…’
‘Ik ga weg. Als jij wilt blijven, ga je je gang maar.’
Ik wilde wegkruipen. Toen Rae mijn voet vastpakte, rukte ik me zo hard los dat ze bijna omviel.
‘Wat heb jij toch?’ vroeg ze.
Ik wreef over mijn armen. Mijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Mijn kaak deed pijn, en ik besefte dat ik mijn tanden op elkaar klemde.
‘Ik heb alleen… Net ging het nog wel, maar nu… Ik wil gewoon weg.’
Rae kroop naast me. ‘Je zweet trouwens ook. Zweet en kippenvel. En je ogen schitteren alsof je koorts hebt.’
‘Misschien is dat ook wel zo. Kunnen we nu gewoon…’
‘Er is hier iets, hè?’
‘Nee, ik…’ Ik zweeg en keek om me heen. ‘Misschien ook wel. Ik weet niet. Alleen… moet ik nu gewoon weg.’
‘Oké.’ Ze gaf me de zaklantaarn. ‘Ga jij maar voor.’
Zodra mijn vingers zich om de zaklantaarn klemden, werd het licht flauwer. Binnen een paar tellen gaf hij alleen nog maar een vage gele gloed af.
‘Zeg alsjeblieft dat de batterijen gewoon leeg zijn,’ fluisterde Rae.
Vlug gaf ik de zaklantaarn weer aan haar. Hij lichtte op, maar niet lang. Al snel ging hij helemaal uit, en was het opeens pikdonker. Rae slaakte een verwensing. Een krassend geluid. Er laaide een vlammetje op. Rae’s gezicht werd verlicht door een lucifer.
‘Ik wist dat die dingen nog een keer van pas zouden komen,’ zei ze. ‘Goed…’
Ze zweeg, en haar blik gleed naar de vlam. Ze staarde ernaar als een kind dat gebiologeerd is door een kampvuur.
‘Rae!’ zei ik.
‘O, eh, sorry.’ Fel schudde ze haar hoofd. We waren al bijna bij de deur toen ik in de verte de kelderdeur hoorde opengaan.
‘De lucifer!’ fluisterde ik.
‘Ja, oké.’
Ze doofde hem. Niet door hem heen en weer te wapperen of uit te blazen, maar door haar hand eromheen te klemmen. Vervolgens wierp ze de afgebrande lucifer en het luciferboekje over haar schouder.
‘Meisjes,’ riep mevrouw Talbot boven aan de trap. ‘Hebben jullie je huiswerk al af?’
Huiswerk. Simon en Derek. Ik keek op mijn horloge. Twee minuten voor acht.
Snel kroop ik de kruipruimte uit.
==