33

Ik vroeg me af of ik na onze ontsnapping wél tijd zou krijgen om te slapen. Want in Lyle House sliep ik niet veel.

Die avond was ik zo uitgeput dat ik niet eens de kans kreeg om boos te liggen zijn op Derek of te piekeren over de stap die ik op het punt stond te nemen. Zodra mijn hoofd het kussen raakte, viel ik in een slaap vol dromen over gillende politiesirenes en blaffende speurhonden. En een jongen gevangen in een ziekenhuis en een jongen gevangen in een opvanghuis en geesten gevangen in rottende lijken. Of zombies die om genade schreeuwden en een meisje dat gilde: ‘Maar ik meende het niet’, en een jongen die zei: ‘Ik meende het ook niet. Doet er niet toe.’

De dromen kolkten en versmolten tot er zich een uit het kluwen bevrijdde. Een beeld, verdrongen door de krachtigere, luidere beelden, dat zich losmaakte en vroeg: ‘En ik dan?’

Ik schrok wakker en schoot recht overeind in bed, op een eilandje in het donker, duizelig van die verwarde herinnering, de vragen die ze opriep, de antwoorden die ze beloofde.

Toen sprong ik mijn bed uit.

==

Ik klopte op de slaapkamerdeur.

‘Derek?’

Het enige antwoord was zwaar gesnurk.

Nogmaals roffelde ik op de deur, en ik verhief mijn stem zo ver als ik durfde. ‘Derek?’

Mijn tenen krulden om op het ijskoude hardhout en ik wreef over het kippenvel op mijn armen. Ik had een trui aan moeten trekken. En sokken.

Ik zou hier niet moeten zijn. Ik had die jongen zijn vet gegeven, was waardig vertrokken… en nu was ik teruggeslopen en smeekte hem met me te praten.

Uitstekende manier om een scène te verpesten.

Toen ik mijn hand optilde om nog eens te kloppen, klikte er iets in de deurknop. Terwijl de deur piepend openging, richtte ik mijn blik op ooghoogte, met een verontschuldiging al op mijn lippen, en keek recht tegen een borstkas aan. Een blote borst… en niet die van een jongen. Breed en gespierd was hij, en het enige wat erop wees dat hij niet vastzat aan een volwassen man waren de verspreide lelijk uitziende, rode puistjes.

In het huis droeg Derek altijd veel te grote truien en slobberige broeken. Als ik me had geprobeerd voor te stellen wat daaronder schuilging – wat ik nooit had gedaan – zou ik hebben gedacht dat hij gezet was, bijna te zwaar. Al dat eten dat hij naar binnen werkte moest toch ergens blijven. En klaarblijkelijk was dat ook zo, alleen werd het niet omgezet in vet.

Mijn wangen raakten verhit en ik liet mijn blik afzakken om Dereks borst niet meer te hoeven zien… om tot de ontdekking te komen dat hij alleen een boxershort aanhad.

‘Chloe?’

Mijn blik vloog – dankbaar – naar zijn gezicht.

Hij staarde me aan. ‘Chloe? Wat…’

‘Je bent me iets verschuldigd.’

‘Hè?’ Hij wreef met duim en wijsvinger zijn ogen uit, gaapte grauwend en rolde met zijn schouders. ‘Hoe laat is het?’

‘Laat. Of vroeg. Het doet er niet toe. Ik heb je hulp nodig en je bent me iets verschuldigd. Kleed je aan en zorg dat je over vijf minuten beneden bent.’

Ik draaide me op mijn hakken om en liep naar de trap.

==

Zou Derek achter me aan komen? Waarschijnlijk niet, aangezien ik die middag nog zijn bevel had genegeerd om hém over vijf minuten te komen opzoeken.

Ik was van plan geweest voor de deur te blijven staan tot hij ermee instemde me te helpen. Maar ik had niet verwacht dat hij tijdens het gesprek vrijwel naakt zou zijn. Het deed me er ook aan denken dat ik zelf alleen maar een pyjamabroek en een hemdje droeg. Beneden ging ik in de vrijetijdsruimte de trui pakken die Rae daar eerder had laten liggen. Ik trok hem aan terwijl ik de gang op liep, en botste bijna tegen Derek op.

Hij droeg een joggingbroek en een T-shirt en was midden in de gang blijven staan, verwoed krabbend aan zijn blote onderarm.

‘Vlooien?’ vroeg ik.

Dat was bedoeld als een, toegegeven, flauw grapje om de stemming een beetje te verluchtigen na wat er eerder was voorgevallen, en ik vond dat het beter verdiende dan de boze blik die hij me toewierp.

‘Kunnen we dit gewoon afhandelen?’ vroeg hij. ‘Ik ben niet in een opperbeste stemming.’

Ik had kunnen vragen in welk opzicht dat anders was dan gewoonlijk, maar ik beet op mijn tong, gebaarde dat hij de vrijetijdsruimte binnen moest gaan en deed de deur dicht. Toen hield ik mijn hoofd schuin om even goed te luisteren.

‘Hier kan het wel,’ zei hij. ‘Zolang je maar niet te hard praat. Als er iemand aan komt, hoor ik het.’

Ik liep door de kamer en bleef in een poel van maanlicht staan. Toen hij achter me aan kwam en het licht in stapte, kon ik hem eens goed bekijken. Zijn gezicht was bleek, maar zijn wangen waren felrood, en niet van de puistjes. Zijn haar kleefde aan zijn gezicht van het zweet en zijn roodomrande ogen glinsterden en waren glazig.

‘Je hebt koorts,’ zei ik.

‘Misschien.’ Hij kamde zijn haar naar achteren met zijn vingers. ‘Ik zal wel iets verkeerds hebben gegeten.’

‘Of een virus hebben opgelopen.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik word nooit…’ Hij aarzelde, maar zei het toen toch. ‘Ik word nooit ziek. Tenminste, niet vaak. Hoort bij mijn… aandoening. Dit lijkt me eerder een allergische reactie.’ Hij krabde weer aan zijn armen. ‘Niks bijzonders. Ik ben gewoon niet helemaal mezelf. Nog chagrijniger dan anders, zou Simon zeggen.’

‘Je kunt beter terug naar bed gaan. Je hoeft niet…’

‘Nee, je hebt gelijk. Ik ben je iets verschuldigd. Wat kan ik voor je doen?’

Ik wilde protesteren, maar ik kon aan hem zien dat hij vastbesloten was.

‘Wacht even,’ zei ik, en ik liep haastig de gang op.

Geërgerd fluisterde hij: ‘Chloe!’ gevolgd door een halfslachtige reeks verwensingen, alsof hij niet eens de energie kon opbrengen om behoorlijk te vloeken.

==

Ik kwam terug met een glas water en gaf dat aan hem, met vier aspirines erbij.

‘Twee voor nu, en twee voor later, voor het geval je…’

Hij gooide ze alle vier in zijn mond en dronk het glas half leeg.

‘Of je kunt ze meteen allemaal innemen.’

‘Ik heb een snelle stofwisseling,’ zei hij. ‘Hoort ook bij mijn aandoening.’

‘Ik ken een heleboel meisjes die daar een moord voor zouden doen.’

Hij bromde iets onverstaanbaars en dronk het laatste restje water op. ‘Bedankt, maar…’ Hij keek me recht aan. ‘Je hoeft niet aardig tegen me te doen alleen omdat ik me niet zo jofel voel. Je bent boos. En terecht. Ik heb je gebruikt en het vervolgens nog erger gemaakt door te doen alsof dat niet zo was. Als ik jou was, zou ik mij niet eens een glas water hebben gebracht, behalve om het over mijn hoofd leeg te kunnen gieten.’

Hij wendde zich af om het lege glas op tafel te zetten, en daar was ik blij om, want ik was er vrij zeker van dat mijn mond was opengevallen. Ofwel de koorts was op zijn hersenen geslagen, of ik sliep nog, droomde nog, want wat hij zei klonk verdacht veel als een schuldbekentenis. Misschien zelfs wel als een regelrechte verontschuldiging.

Hij draaide zich weer om. ‘Oké, dus wat kan ik voor je doen?’

Ik gebaarde naar de kleine tweezitter. Even trok er een geërgerde uitdrukking over zijn gezicht – er lekker bij gaan zitten, daar had hij helemaal geen zin in – maar toen ik ertegenover op een stoel plaatsnam, sjokte hij toch maar naar het bankje. Als ik hem niet zo ver kon krijgen dat hij terug naar bed ging, kon ik hem in elk geval even laten uitrusten terwijl ik praatte.

‘Je weet het een en ander over necromantie, toch?’ begon ik.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik ben geen expert.’

‘Maar je weet er meer van dan ik, Simon of wie dan ook met wie ik op dit moment kan praten. Dus: hoe maken necromancers contact met de doden?’

‘Zoals met die kerel in de kelder, bedoel je? Als hij er is, moet je hem kunnen zien. En dan praat je gewoon met hem, zoals wij nu doen.’

‘Maar ik bedoel: contact maken met een specifiek iemand. Kan ik dat? Of ben ik beperkt tot de geesten waar ik toevallig tegenaan loop?’

Hij werd heel stil. Toen hij antwoord gaf, klonk zijn stem ongewoon zacht. ‘Als je je moeder bedoelt, Chloe…’

‘Nee.’ Het kwam er scherper uit dan mijn bedoeling was. ‘Het is niet eens bij me opgekomen om… Nou ja, ik heb er natuurlijk wel over gedacht, en misschien probeer ik het ooit een keer, want natuurlijk zou ik het fijn vinden, heerlijk zelfs…’ Ik hoorde mezelf stamelen en ademde diep in. ‘Nee, het heeft te maken met onze situatie.’

‘Heb je het over Liz?’

‘Nee. Ik… eigenlijk moet ik wel proberen contact met haar te maken. Al is het maar voor de zekerheid. Maar daar gaat het niet om. Waarom ik het wil weten is niet belangrijk.’

Hij leunde achterover tegen de kussens van de bank. ‘Als ik weet waarom, kan ik je vraag een stuk gemakkelijker beantwoorden.’

Misschien, maar ik was niet van plan het hem te vertellen tot ik genoeg feiten had verzameld om hem met enige zekerheid mijn theorie te kunnen voorleggen.

‘Stel dat ik contact zou kunnen maken met een specifiek iemand, hoe zou ik dat dan moeten aanpakken?’

‘Het kan wel, maar het is niet gemakkelijk en het is niet gezegd dat het op jouw leeftijd al zal lukken. Net als Simon met zijn spreuken ben je in wezen nog… een leerling.’

‘Maar ik kan wel dingen per ongeluk doen, zoals de doden tot leven brengen.’

‘Nou, nee.’ Afwezig krabde hij aan zijn arm, en het gekras vulde de stilte. ‘Voor zover ik heb begrepen is niets zo moeilijk als het opwekken van de doden, en is er een heel ingewikkeld ritueel voor nodig.’ Hij schudde zijn hoofd en hield op met krabben. ‘Ik zal het wel verkeerd hebben begrepen. Zoals ik al zei: ik ben geen expert.’

‘Terug naar het hoe, dan maar. Hoe roep ik een specifieke geest aan?’

Hij liet zich onderuitzakken, legde zijn hoofd op de rugleuning van het bankje en staarde even naar het plafond voordat hij bij zichzelf knikte. ‘Als ik het me goed herinner, zijn er twee manieren. Je kunt een persoonlijke bezitting gebruiken.’

‘Net als met speurhonden.’

Een zacht geluidje dat klonk als een lach. ‘Ja, zoiets. Of net als zo’n helderziende in de film, die altijd vraagt naar iets wat van de persoon in kwestie is geweest.’

‘En de tweede manier?’ Ik deed mijn best niet te laten merken hoe graag ik het antwoord wilde horen, hoezeer ik hoopte dat ik het al had geraden.

‘Naar het graf gaan.’

Mijn hart bonkte in mijn keel, en het duurde even voor ik iets kon zeggen. ‘Naar het graf. Ervan uitgaande dat het lichaam daar is begraven. Het is het lichaam dat ertoe doet, niet het graf zelf.’

Ongeduldig wuifde hij dat onbelangrijke onderscheid weg, en even leek hij weer op de oude Derek. ‘Ja, het lichaam. De ultieme persoonlijke bezitting.’

‘Dan denk ik dat ik weet wat de geest in de kelder van me wil.’

Ik legde uit dat de geest me had aangespoord ‘contact te maken’, ze te ‘ontbieden’, ze naar ‘hun verhaal’ te vragen.

‘Hij bedoelde de mensen die in de kruipruimte begraven zijn. Daarom wilde hij me daarnaartoe leiden. Zodat ik dicht genoeg bij de lichamen zou zijn om contact te leggen met die geesten.’

Derek krabde tussen zijn schouders. ‘Waarom?’

‘Voor zover ik het begreep, gaat het om Lyle House. En kunnen zij me er iets over vertellen.’

‘Maar die lichamen liggen er al veel langer dan Lyle House als opvanghuis wordt gebruikt. En als die geest iets weet, waarom vertelt hij het je dan niet zelf?’

‘Weet ik niet. Hij zei…’ Ik dacht geconcentreerd terug. ‘Volgens mij zei hij dat hij zelf geen contact met ze kon maken.’

‘Hoe weet hij dan dat ze je iets belangrijks te vertellen hebben?’

Goede vragen. Daarom was ik hiermee naar Derek gegaan. Omdat hij mijn aannames in twijfel zou trekken, me op de hiaten in mijn redenering zou wijzen en me duidelijk zou maken wat ik nog moest weten voordat ik mijn conclusies trok.

‘Weet ik niet,’ zei ik uiteindelijk. ‘Maar hoe ze daar ook terecht zijn gekomen, ik ben er vrij zeker van dat ze geen natuurlijke dood zijn gestorven. Waarschijnlijk heb je gelijk, en heeft het niets met ons te maken en is die geest alleen maar in de war, is hij de tijd uit het oog verloren. Of misschien wil hij dat ik de moorden oplos.’ Ik stond op. ‘Maar wat hij ook wil dat ik hoor, ik ga ernaar luisteren. Of dat ga ik in elk geval proberen.’

‘Wacht even.’

Hij stak zijn hand op, en ik zette me schrap voor nog meer tegenwerpingen. Het was tijdverspilling. Gevaarlijk bovendien, want we waren al eens samen betrapt. En de laatste keer dat ik contact had gemaakt met die geesten, had ik ze terug in hun lichaam gedwongen, vergeet dat niet. Als ik dat nog een keer deed, ging hij me niet wéér helpen ze te herbegraven.

Hij duwde zich overeind. ‘We hebben een zaklantaarn nodig. Die ga ik wel halen. Haal jij ondertussen onze schoenen.’

==