1

Ik zat stijf rechtop in bed, met mijn ene hand om mijn hanger geklemd en de andere verstrikt in mijn lakens. Wanhopig probeerde ik flarden terug te halen van de droom die me al ontglipte. Iets over een kelder… een klein meisje… ik? Ik kon me niet herinneren dat we ooit een kelder hadden gehad – we hadden altijd in een appartement gewoond.

Een klein meisje in een kelder, iets griezeligs… Waren kelders niet altijd griezelig? Ik moest al huiveren als ik eraan dacht, aan zo’n donkere, vochtige, lege ruimte. Maar deze was niet leeg. Er was een… Ik kon het me niet herinneren. Een man achter een verwarmingsketel…?

Een luide dreun op de deur van mijn slaapkamer maakte me aan het schrikken.

‘Chloe!’ krijste Annette. ‘Waarom is je wekker niet afgegaan? Ik ben de huishoudster, niet je kindermeisje. Als je weer te laat komt, bel ik je vader.’

Qua dreigementen was dit niet iets waar ik van wakker kon liggen. Zelfs als Annette erin slaagde mijn vader in Berlijn te pakken te krijgen, zou hij hooguit doen alsof hij luisterde, met zijn blik gericht op zijn Blackberry en zijn aandacht bij iets veel belangrijkers, de weersvoorspelling bijvoorbeeld. Dan zou hij iets vaags prevelen als: ‘Ja, ik regel het zodra ik terug ben,’ maar zodra hij ophing, zou hij me alweer vergeten zijn.

Ik zette de radio aan, draaide het geluid lekker hard en kroop uit bed.

==

Een halfuur later stond ik me in mijn badkamer klaar te maken om naar school te gaan.

Ik zette mijn haar aan de zijkant vast met clipjes, wierp een blik in de spiegel en huiverde. Zo zag ik eruit alsof ik een jaar of twaalf was… en daar hoefde ik toch al niet mijn best voor te doen. Ik was pas vijftien geworden, maar in restaurants gaven de obers me nog steeds het kindermenu. Dat kon ik hen niet eens kwalijk nemen. Ik was een meter vijftig en had nul komma nul rondingen; je kon er hooguit iets van zien als ik een strakke spijkerbroek en een nog strakker topje droeg.

Tante Lauren had me met de hand op het hart beloofd dat ik nog wel ging groeien – in de lengte én in de breedte – wanneer ik eindelijk ongesteld werd. Maar inmiddels was het in mijn beleving ‘als’, niet ‘wanneer’. De meesten van mijn vriendinnen waren op hun twaalfde, of zelfs al op hun elfde voor het eerst ongesteld geworden. Ik probeerde er niet te veel over na te denken, maar natuurlijk hield het me wel bezig. Ik was bang dat er iets mis was met me, voelde me een freak wanneer mijn vriendinnen over hun menstruatie praatten en bad dat ze er niet achter zouden komen dat het bij mij nog niet zo ver was. Tante Lauren zei dat ik niets mankeerde, en ze was arts, dus zij zou het wel weten. Maar toch zat het me dwars. En niet zo’n beetje.

‘Chloe!’ De deur beefde onder Annettes vlezige vuist.

‘Ik zit op de wc!’ riep ik. ‘Mag ik misschien een beetje privacy, ja?’

Ik probeerde het met één klem op mijn achterhoofd en alleen wat haar van de zijkant. Niet slecht. Toen ik mijn hoofd draaide om het van opzij te bekijken, gleed de klem uit mijn dunne, slappe babyhaar.

Ik had het nooit moeten laten knippen. Maar mijn lange, rechte kleinemeisjeshaar kwam me de keel uit. Ik had gekozen voor een laagjeskapsel op schouderlengte. Het model stond het fantastisch. Mij? Niet zo.

Vanuit mijn ooghoeken keek ik naar de ongeopende tube haarverf. Kari zwoer dat rode strepen perfect zouden zijn voor mijn rossige haar. Zelf was ik bang dat ik eruit zou zien als een gestreepte zuurstok. Aan de andere kant zou ik dan misschien ouder lijken…

‘Ik pak nú de telefoon, Chloe,’ schreeuwde Annette.

Ik greep de tube verf, stopte hem in mijn rugzak en gooide de deur open.

==

Ik nam de trap zoals altijd. Het gebouw mocht dan veranderen, maar mijn gewoonten niet. Op de dag dat ik voor het eerst naar de kleuterschool ging, pakte mijn moeder boven aan de trap mijn hand vast; mijn Sailor Moon-rugzak hing aan haar andere arm.

‘Daar gaan we, Chloe,’ zei ze. ‘Een, twee, drie…’

En weg waren we. We renden de trap af en bleven onderaan hijgend en giechelend staan, terwijl de grond wiebelde en schoof onder onze onvaste voeten; al mijn angst voor de eerste schooldag was verdwenen.

Tijdens die jaren op de kleuterschool en tot halverwege de eerste klas renden we elke ochtend samen de trap af, en toen… tja, toen was er niemand meer om samen mee de trap af te rennen.

Onder aan de trap bleef ik staan en raakte even de ketting onder mijn shirt aan, waarna ik de herinneringen van me afzette, mijn rugzak om mijn schouders hees en het trappenhuis uit liep.

Na de dood van mijn moeder waren we van de ene woning in Buffalo naar de andere verhuisd. Mijn vader handelde in luxe-appartementen: hij kocht ze op wanneer de bouw in het laatste stadium verkeerde en verkocht ze door zodra ze af waren. Aangezien hij vaak op zakenreis was, vond hij het niet zo belangrijk om zich ergens te vestigen. Hij niet.

Die ochtend bleek het rennen van de trap niet zo’n goed idee te zijn geweest. Mijn maag was toch al een beetje van streek vanwege mijn proefwerk Spaans. Het laatste proefwerk had ik verknald – ik was een weekendje bij Beth gaan logeren terwijl ik eigenlijk had moeten leren – en ik had er maar net een voldoende voor gehaald. Spaans was al niet mijn beste vak, maar als ik mijn cijfer niet omhoog kreeg naar een zes, was het niet ondenkbaar dat het mijn vader zou opvallen, en misschien zou hij zich dan wel afvragen of de school voor de kunsten wel zo’n goede keus was geweest.

Milos zat in zijn taxi aan de kant van de weg op me te wachten. Hij was nu al twee jaar mijn chauffeur, vanuit twee verschillende woonadressen en naar drie verschillende scholen. Toen ik instapte, klapte hij aan mijn kant de zonneklep naar beneden. De ochtendzon scheen nog steeds in mijn ogen, maar daar zei ik niets over.

Mijn maag kwam een beetje tot rust toen ik met mijn vingertoppen over de vertrouwde scheur in de armleuning streek en de chemische dennenlucht inademde van de luchtverfrisser die boven de ventilator heen en weer draaide.

‘Ik heb gisteren een film gezien,’ zei hij terwijl hij met de taxi drie banen naar rechts opschoof. ‘Jij zou hem leuk hebben gevonden.’

‘Een thriller?’

‘Nee.’ Hij fronste en bewoog zijn lippen alsof hij de woorden aan het uitproberen was. ‘Een actiefilm. Je weet wel, veel geweren, veel ontploffingen. Iedereen schiet elkaar op een hoop.’

Ik vond het vreselijk om Milos te verbeteren, maar hij stond erop. ‘Iedereen schiet elkaar overhoop, bedoel je.’

Hij trok een donkere wenkbrauw op. ‘Als je heel veel mensen tegelijk neerschiet, hoe komen ze dan terecht? Op een hoop of overhoop?’

Ik moest lachen, en we praatten nog even over films. Mijn favoriete onderwerp.

Toen Milos moest reageren op een oproep van de centrale, keek ik door het zijraampje naar buiten. En jongetje met lang haar schoot achter een groep zakenmannen vandaan. Hij had een ouderwetse lunchtrommel in zijn handen met een superheld erop. Ik probeerde me zo verwoed te herinneren welke superheld het was dat ik niet eens zag waar het jongetje naartoe rende, tot hij van de stoep sprong, tussen ons en de auto voor ons.

‘Milos!’ gilde ik. ‘Pas…’

Het laatste woord werd ruw afgesneden doordat ik opeens in de veiligheidsriem hing. De bestuurder achter ons en degene achter hem claxonneerden luid, een kettingreactie van protest.

‘Wat nou?’ vroeg Milos. ‘Chloe, wat is er?’

Ik keek over de motorkap van de auto en zag… niets. Alleen een lege rijbaan en het verkeer dat voor ons uitweek, met bestuurders die in het voorbijgaan hun middelvinger opstaken naar Milos.

‘D-d-d…’ Ik balde mijn vuisten, alsof ik zo het woord eruit zou kunnen persen. Als je vastloopt, kies dan een andere route, zei mijn logopedist altijd. ‘Ik dacht dat ik iem-iem-iem…’

Langzaam praten. Eerst nadenken over wat je wilt zeggen.

‘Het spijt me. Ik dacht dat ik iemand voor de auto zag springen.’

Rustig trok Milos weer op. ‘Dat gebeurt mij ook wel eens, vooral als ik mijn hoofd draai. Dan denk ik dat ik iemand zie, maar dan is er niemand.’

Ik knikte. Nu had ik weer buikpijn.

==