27

Ik klom de ladder op, duwde het deurtje open en tuurde naar binnen – de inktzwarte duisternis in. Ik trok me terug en keek op Tori neer.

‘Rae had een zaklantaarn. Die moeten we eerst halen.’

Een geërgerde zucht. ‘Waar ligt die?’

‘Weet ik niet. Ik dacht dat jij dat misschien…’

‘Hoe moet ik weten waar ze hier de zaklantaarns bewaren? Denk je soms dat ik ’s nachts stiekem rondsluip? Onder de dekens vieze boekjes lees? Ga nou maar…’ Ze zweeg, en haar lippen vertrokken zich in een spottende glimlach. ‘O, dat is waar ook. Je bent bang in het donker, hè?’

‘Van wie heb je dat ge…’

Ze plukte aan mijn broekspijp. ‘Kom maar naar beneden, kleine meid. Dan ga ik wel voorop… en jaag die lelijke spoken weg.’

‘Nee, ik ga al. Geef me alleen een paar tellen om mijn ogen aan het donker te laten wennen.’

Waar was Rae met haar lucifers als je haar nodig had? Wacht eens. Lucifers. Die had ze hier neergegooid. Ik tastte om me heen, maar de donkere, aarden vloer camoufleerde het luciferboekje.

‘Hallo?’ vroeg Tori. ‘Ben je nu al verstijfd van angst? Kruip erin of ga uit de weg.’

Ik kroop naar binnen.

‘Links aanhouden,’ zei Tori terwijl ze achter me aan kwam. ‘Het is ongeveer halverwege de muur.’

We waren een meter of zeven vooruit gekropen toen ze zei: ‘Hier naar rechts. Zie je die pilaar?’

Als ik mijn ogen samenkneep, kon ik een betonnen steunpilaar onderscheiden.

‘Daar ligt het vlak achter.’

Ik kroop naar de pilaar toe en betastte de grond eromheen.

‘Erachter zei ik, niet ernaast. Kun je dan helemaal niks goed doen? Hier, laat mij maar.’

Ze greep mijn onderarm vast en gaf er een ruk aan, waardoor ik mijn evenwicht verloor.

‘Hé!’ zei ik. ‘Dat doet…’

‘Pijn?’ Ze drukte haar vingers nog harder in mijn arm. Toen ik me probeerde los te rukken, gaf ze me een knietje in mijn buik, waardoor ik vooroverklapte. ‘Heb je enig idee wat een ellende je voor mij hebt veroorzaakt, Chloe? Jij komt hier binnen, zorgt ervoor dat Liz wordt weggestuurd, pakt Simon van me af en verpest mijn kans om hier weg te komen. Nou, nog even en je gaat zelf weg. Met een enkele reis naar het gekkenhuis. We zullen eens zien hoe bang je echt bent in het donker.’

Ze tilde iets rechthoekigs met een oneffen rand op. Een kapotte baksteen? Ze haalde uit. Ik voelde een felle pijn op mijn achterhoofd en viel voorover. Vlak voordat alles zwart werd, proefde ik aarde.

==

Verschillende keren kwam ik bij, verward, terwijl een stemmetje diep vanbinnen gilde: ‘Je moet wakker worden!’ Maar het slaperige, verwarde stemmetje mompelde terug: ‘Het komt gewoon door de pillen.’ Dan zakte ik weer weg in bewusteloosheid.

==

Eindelijk herinnerde ik me dat ik de pillen helemaal niet had ingenomen en werd ik wakker. Ik hoorde iemand zwaar ademen. Nog steeds niet helemaal helder en met bonzend hart bleef ik liggen terwijl ik probeerde te roepen: ‘Wie is daar?’ Maar mijn lippen bewogen niet.

Wild draaide ik heen en weer, niet bij machte op te staan of mijn armen te bewegen, nauwelijks in staat te ademen. Toen ik moeizaam inademde, besefte ik waar die zware ademhaling vandaan kwam. Dat was ik zelf.

Ik dwong mezelf stil te liggen en rustig te blijven. Er zat iets straks op mijn wangen, iets wat aan mijn huid trok wanneer ik me bewoog. Plakband. Ik had plakband over mijn mond.

Mijn handen waren op mijn rug samengebonden, en mijn benen… Ik tuurde in het donker in een poging mijn voeten te bekijken, maar nu het deurtje dichtzat en er geen licht binnenkwam, zag ik helemaal niets. Wanneer ik mijn benen wilde bewegen, kon ik voelen dat iets ze bij de enkels bijeen hield. Vastgebonden.

Dat gestoorde wijf!

Ik had nooit verwacht dat ik dat over iemand zou denken, maar ik kon Tori niet anders omschrijven.

Ze had me niet alleen naar de kruipruimte gelokt en bewusteloos geslagen, ze had me bovendien vastgebonden en gekneveld.

Ze was gek. Knettergek.

Ja, duh, daarom zit ze hier ook opgesloten. Omdat ze geestelijk gestoord is. Staat gewoon op het etiket, Chloe. Was je dat soms even vergeten, idioot die je bent?

Daar lag ik dan, vastgebonden en gekneveld in het donker.

Zal iemand je ooit nog terugvinden?

Natuurlijk. Ze laten me hier niet zomaar wegrotten.

Waarschijnlijk ben je uren buiten kennis geweest. Misschien hebben ze de zoektocht al gestaakt. Misschien denken ze dat je bent weggelopen.

Dat deed er niet toe. Zodra Tori er genoeg plezier aan had beleefd – en haar wraaklust bevredigd was – zou ze op de een of andere manier iemand laten weten waar ik was.

O, ja? Ze is gek, weet je nog? Het enige wat ze wil, is dat jij verdwijnt. Misschien besluit ze wel dat het beter is als je nooit wordt gevonden. Een paar dagen zonder water…

Hou op.

Ze zullen denken dat iemand heeft ingebroken. Dat hij die arme Chloe heeft vastgebonden en in de kruipruimte heeft achtergelaten. Dat zou nog eens een mooi verhaal zijn. Chloe’s laatste verhaal.

Belachelijk. Ze vinden me heus wel. Uiteindelijk. Maar ik was niet van plan rustig op mijn redding te gaan liggen wachten.

Ik draaide me op mijn rug en probeerde me met beide handen overeind te duwen. Omdat ik niet genoeg houvast kon vinden, draaide ik me op mijn zij en kronkelde en wurmde net zo lang tot ik op mijn knieën zat.

Zo. Nu kon ik tenminste een beetje vooruitkomen. Als ik de andere kant van de kruipruimte kon halen, kon ik op het deurtje bonken, iemands aandacht trekken. Het zou even duren, maar…

‘Chloe?’ Een mannenstem. Dokter Davidoff? Ik wilde antwoord geven, maar kon alleen een gedempt ‘uh-uh’ uitbrengen.

‘… je naam… Chloe…’

Toen de stem dichterbij kwam en ik hem herkende, gingen de haartjes op mijn armen rechtop staan. De geest uit de kelder.

Ik zette me mentaal schrap en keek om me heen, ook al besefte ik al snel dat ik in de gitzwarte duisternis toch niemand zou kunnen zien.

In deze volslagen duisternis.

‘…. rustig… kom je al halen…’

Ik schoof naar voren en botste met mijn neus pardoes tegen een pilaar. Ik voelde een felle pijn achter mijn ogen, die volliepen met tranen. Toen ik ineenkrimpend mijn hoofd liet zakken, knalde ik met mijn hoofd tegen dezelfde pilaar en viel opzij.

Sta op.

Waarom zou ik? Ik kan me toch nauwelijks bewegen. Ik kan toch niet zien waar ik naartoe ga. Het is pikdonker.

Ik tilde mijn hoofd op, maar zag natuurlijk niets. Er konden overal om me heen wel geesten zijn, overal…

Ach, hou op! Het zijn geesten. Ze kunnen je niets doen. Ze kunnen je niet ‘komen halen’.

‘… ze ontbieden… je moet…’

Ik sloot mijn ogen en concentreerde me op mijn ademhaling. Alleen op mijn ademhaling, de stem sloot ik buiten.

‘… je hélpen… luister… dit huis…’

Hoe bang ik ook was, op het moment dat ik de stem met zoveel nadruk de woorden ‘dit huis’ hoorde zeggen, moest ik wel luisteren.

‘… goed zo… ontspan je… concentreer je…’

Ik vocht tegen mijn boeien, probeerde mezelf overeind te duwen.

‘… nee, ontspan je… kom je halen… gebruik de tijd… maak contact… ik kan niet… moet… naar hun verhaal vragen … dringend…’

Ik spande me in om meer op te vangen, deed mijn best om het te begrijpen. Me ontspannen en concentreren? Dat klonk als wat Rae had gezegd. Toen ik hier met haar was werkte het, in elk geval zo goed dat ik een flits zag.

Ik sloot mijn ogen.

‘… goed zo… ontspan je… ontbieden…’

Ik kneep mijn ogen dicht en stelde me voor dat ik contact met hem maakte. Probeerde hem voor me te zien. Stelde me voor dat ik hem naar me toe trok. Zo ingespannen dat mijn slapen begonnen te bonzen.

‘… kind… niet zo…’

Zijn stem klonk luider. Ik balde mijn vuisten en dwong mezelf door die barrière heen te breken, contact te leggen met de doden…

‘Nee!’ zei de geest. ‘Niet…’

Ben je daar? Ik zond de gedachte uit en probeerde de woorden toen uit te spreken, maar het klonk als ‘uh-uh-uh’ vanwege het plakband.

Ik telde twee minuten vol doodse stilte af. Daar ging mijn plannetje om de geest naar me toe te trekken. Kennelijk had ik hem alleen maar verder van me af geduwd.

In elk geval had die onderbreking me even de tijd gegeven om tot rust te komen. Mijn hart ging niet meer tekeer als dat van een bang konijntje, en zelfs het donker leek niet meer zo erg. Als ik naar het deurtje kon kruipen en erop kon bonken…

En aan welke kant zit dat deurtje?

Dat moest ik dan maar uitzoeken.

Ik schoof in de richting van een streepje licht dat waarschijnlijk om de rand van het deurtje scheen. De grond beefde, en ik viel voorover.

Toen ik weer overeind krabbelde, voelde ik het touw om mijn polsen bewegen, losser worden. Ik draaide met mijn armen en trok mijn polsen uit elkaar. De knoop die Tori erin had gelegd was niet erg stevig, en hij raakte los.

Rijkeluiskindjes, dacht ik. Dat was wat Rae zou zeggen.

Ik wrikte mijn handen los. Toen ik naar mijn voeten wilde reiken, beefde de grond opnieuw, heviger deze keer, en ik moest me schrap zetten om niet weer te vallen.

Een aardbeving?

De laatste tijd zat het me zo tegen dat het me niets zou verbazen. Ik wachtte tot het ophield en begon toen aan het touw om mijn enkels te prutsen. Het was een en al knopen en lussen, alsof er al knopen in hadden gezeten toen Tori het vond. In het donker de juiste knoop vinden was…

Een luid geknerp kapte mijn gedachte af. Het klonk alsof er iemand over de aarden vloer liep. Maar geesten maakten geen geluid. Ik luisterde aandachtig. Daar was het weer, een schuivend, kletterend geluid, alsof iemand een handvol aarde en steentjes liet vallen.

Ik slikte moeizaam en peuterde verder aan de knoop.

Stel dat er hier een echt, levend iemand bij me is? Iemand die me pijn kan doen?

Een schrapend geluid achter me. Ik schrok zo dat ik een spiertje in mijn zij verrekte. Het plakband dempte mijn angstkreet, en ik speurde de duisternis af, met een hart dat zo hard bonkte dat ik durfde te zweren dat ik het kon horen.

Bons-bons-bons.

Dat is mijn hartslag niet.

Het geluid kwam van links, en het was te zacht voor voetstappen. Het klonk als handen die de aarde raakten. Alsof er iemand op me af kroop.

‘Hou op!’

Ik wilde het eigenlijk alleen maar denken, maar ik hoorde de woorden uit mijn rauwe keel komen, gedempt door het plakband. Het gebonk hield op. Een keelachtig geluid, bijna een grom.

Mijn god, er is niet íémand beneden, maar íéts, een dier of zo.

Een mol. Gisteren hadden Rae en ik een dode mol gezien.

Een mol? Die gromt? Die zo hard op de vloer bonst dat je het aan de andere kant van de kruipruimte kunt horen?

Gewoon niet bewegen. Als je je niet beweegt, kan hij je niet vinden.

Dat geldt voor haaien! Idioot die je bent, haaien en dinosauriërs kunnen je niet vinden als je je niet beweegt. Dit is Jurassic Park niet!

Hysterisch gelach borrelde op in mijn keel. Ik slikte het weg, en het geluid veranderde in een zacht gejammer. Het gebons werd luider, en er was nu een nieuw geluid bij gekomen. Een soort… geklik.

Klikklak, klikklak.

Wat was dat nu weer?

Je gaat er toch niet op zitten wachten?

Ik wilde het plakband lostrekken, maar kreeg het niet goed te pakken, dus gaf ik het op en begon weer aan het touw om mijn benen te prutsen. Mijn vingertoppen streken er zo snel langs dat het in mijn huid sneed. Bij elke knoop tastte ik naar losse eindjes, en zolang ik die niet voelde, ging ik door tot…

Daar was het. Een los eindje.

Ik pulkte aan de knoop, eerst aan de ene kant, toen aan de andere kant, op zoek naar de plek waar ik een van de uiteinden kon lostrekken. Al mijn aandacht richtte ik daarop. De geluiden sloot ik buiten.

Ik probeerde net mijn vingers onder een stukje van de knoop te wurmen, toen ik vlak naast me iets hoorde ratelen. Geruis, gevolgd door een klikklak.

Een overweldigende, muffe stank drong in mijn neusgaten. Toen streken er ijskoude vingertoppen over mijn blote arm.

Iets in mijn binnenste… begaf het gewoon. Er sijpelde iets nats langs mijn benen, maar ik merkte het nauwelijks. Als verstijfd bleef ik zitten, zo stil en gespannen dat mijn kaak pijn begon te doen.

Ik hield het bonzende, ruisende, klikkende ding in de gaten. Het leek in een kringetje om me heen te bewegen. Er klonk nog een geluid. Een langgerekt, zacht gejammer. Mijn gejammer. Ik probeerde ermee op te houden, maar dat lukte niet. Ik kon alleen maar ineengedoken blijven zitten, zo bang dat nadenken onmogelijk was.

Toen raakte het me weer aan. Lange, droge, koude, vingerachtige dingen kriebelden in mijn nek. Een onbeschrijflijk gesmak, een gekraak en geruis deden me de haren te berge rijzen. Het ging maar door, tot het geen geluid meer was, maar een woord. Een afschuwelijk, verwrongen woord dat niet van een mens afkomstig kon zijn, één eindeloos herhaald woord.

‘Help. Help. Help.’

Ik dook naar voren, bij dat monster vandaan. Mijn enkels waren nog steeds vastgebonden, waardoor ik op mijn buik viel. Ik duwde me op handen en knieën en schoof zo snel mogelijk in de richting van het deurtje in de verte.

Aan mijn andere kant klonk gesis, gebons, geklik.

Nog een.

O, god, wat was dat toch? En hoeveel waren er?

Doet er niet toe! Wegwezen!

Ik sleepte me voort tot ik bij het deurtje was. Mijn vingertoppen streken langs het hout. Ik duwde. Het gaf niet mee.

Op slot.

Ik schoof een stukje achteruit en sloeg er met mijn vuisten tegenaan, gilde, bonkte, schreeuwde om hulp.

Koude vingers vouwden zich om mijn blote enkel.

==