19

Om tien voor acht was ik Rae aan het helpen de vaatwasser uit te ruimen. In de gang hoorde ik Simon vragen of hij naar buiten mocht om een potje te basketballen terwijl Derek onder de douche stond. Mevrouw Talbot waarschuwde hem dat het al bijna donker werd en dat hij niet lang buiten mocht blijven, maar ze zette het alarm af en liet hem door. Zodra de vaatwasser leeg was, zei ik tegen Rae dat ik haar later zou zien, waarna ik achter Simon aan naar buiten glipte.

Zoals mevrouw Talbot had gezegd, begon het al te schemeren. De reusachtige bomen langs de rand van de achtertuin maakten het nog donkerder. Het basketbalnet hing boven een betonnen plaatsje buiten de lichtkring van de lamp op de veranda, en ik zag alleen het wit van Simons T-shirt dat oplichtte en hoorde het bonk-bonk-bonk van de bal waar hij mee dribbelde. Ik liep langs de rand van het plaatsje.

Hij zag me niet, maar bleef dribbelen, met zijn blik op de bal gericht en een ernstige uitdrukking op zijn gezicht.

In de schaduw ging ik wat dichter bij hem staan en wachtte tot hij me zou opmerken. Toen het zover was, maakte hij een sprongetje van schrik, waarna hij naar een nog donkerder plekje aan de andere kant van de basket gebaarde.

‘Gaat het wel?’ vroeg ik. ‘Je zag eruit… alsof je ergens druk mee bezig was.’

‘Ik was gewoon aan het nadenken.’ Hij liet zijn blik langs de schutting gaan. ‘Ik wil hier dolgraag weg. Dat geldt voor iedereen natuurlijk, maar…’

‘Volgens Rae ben je hier al een tijdje.’

‘Dat kun je wel zeggen.’

Er gleed een schaduw over zijn ogen, alsof hij zijn toekomst bekeek en geen uitweg meer zag. Ik kon tenminste nog ergens naartoe. Zij vielen onder de Kinderbescherming. Waar moesten zij heen?

Hij liet de bal hard stuiteren en slaagde erin te glimlachen. ‘Maar dit kost ons te veel tijd. Ik heb misschien tien minuten voordat Derek me weet te vinden. Om te beginnen wil ik je mijn excuses aanbieden.’

‘Waarvoor? Je hebt toch niks gedaan?’

‘Vanwege Derek.’

‘Hij is je broer, niet je verantwoordelijkheid. Jij kunt er niets aan doen als hij iets uithaalt.’ Ik knikte in de richting van het huis. ‘Waarom wilde je niet dat hij ons zou zien praten? Wordt hij dan boos?’

‘Hij zal er niet blij mee zijn, maar…’ Hij zag mijn gezicht en lachte scherp. ‘Bedoel je of ik bang ben dat hij me tot moes slaat? Welnee. Zo is Derek helemaal niet. Als hij boos wordt, behandelt hij me net zoals hij alle anderen behandelt: dan negeert hij me. Dus ik verkeer niet bepaald in levensgevaar, maar inderdaad, ik wil hem liever niet pissig maken als ik het enigszins kan voorkomen. Weet je…’ Hij liet de bal stuiteren, keek er strak naar. Even later stopte hij en ving de bal met beide handen op. ‘Hij is al boos omdat ik het voor hem opnam – daar heeft hij een hekel aan – en dat ik nu met jou sta te praten om te proberen het uit te leggen terwijl hij dat helemaal niet wil…’

Hij liet de bal op het topje van zijn vinger rondtollen. ‘Zie je, Derek is niet zo sociaal.’

Ik deed mijn best mijn verbazing te verbergen.

‘Toen hij besloot dat je misschien wel echt geesten zag, had ik moeten zeggen: “Oké, broer, dan ga ik wel met haar praten.” Ik zou het… nou ja, anders hebben aangepakt. Derek weet niet wanneer hij moet ophouden. In zijn ogen is het zo simpel als twee en twee bij elkaar optellen. Als je er niet zelf uitkomt en je niet luistert wanneer hij je het antwoord verklapt, blijft hij je ermee om de oren slaan tot je het snapt.’

‘Gillend wegrennen maakt het er niet beter op.’

Hij lachte. ‘Joh, als Derek me elke keer in een hoek dreef, zou ik ook gillend wegrennen. En vandaag ben je nergens voor weggelopen. Je hebt hem getrotseerd, en geloof me, dat is hij niet gewend.’ Een grijns. ‘Goed gedaan, meid. Dat is het enige wat je hoeft te doen. Niks van hem pikken.’

Hij mikte op de basket. De bal viel sierlijk door de ring.

‘Dus Derek denkt dat ik een… necromancer ben?’

‘Je ziet toch geesten? Een dode man die tegen je praatte, achter je aan zat, je om hulp vroeg?’

‘Hoe weet jij…’ Ik zweeg abrupt. Mijn hart klopte in mijn keel en ik had moeite met ademhalen. Ik had dokter Gill er nog maar pas van overtuigd dat ik mijn diagnose had geaccepteerd. Hoezeer ik er ook naar verlangde om Simon in vertrouwen te nemen, ik durfde het niet.

‘Hoe ik dat wist? Omdat geesten dat nou eenmaal doen met necromancers. Jij bent de enige die hen kan horen, en ze hebben allemaal wel iets te zeggen. Daarom blijven ze hier rondhangen, in het geestenrijk of hoe je het ook wilt noemen.’ Schouderophalend wierp hij de bal nog een keer. ‘De details zijn me niet helemaal duidelijk. Ik heb nog nooit een echte necromancer ontmoet. Ik weet alleen wat mij is verteld.’

Ik haalde diep adem en blies die weer uit voordat ik zo nonchalant mogelijk zei: ‘Dat klinkt vrij logisch. Zulke acties zou je inderdaad verwachten van een geest die iemand tegenkomt die denkt met de doden kan praten. Een medium, een spiritist, een helderziende, noem maar op.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, mediums, spiritisten en helderzienden zijn mensen die dénken dat ze met de doden kunnen praten. Maar necromancers kunnen het echt. Het is erfelijk.’ Hij glimlachte. ‘Net als blond haar. Je kunt het verhullen met rode strepen, maar onder dat kleurtje is het nog steeds blond. En je kunt proberen de geesten te negeren, maar ze blijven gewoon komen. Omdat ze weten dat je ze kunt zien.’

‘Ik begrijp het niet.’

Hij gooide de bal een stukje omhoog en ving hem met één hand op. Toen prevelde hij iets. Ik wilde net zeggen dat ik hem niet kon verstaan toen de bal omhoog bewoog. En bleef zweven.

Ik wist niet wat ik zag.

‘Ja, ik weet het, je hebt er net zo weinig aan als aan die mistflard,’ zei hij met zijn blik gericht op de zwevende bal, alsof hij zich moest concentreren. ‘Als ik hem nu meer dan een paar centimeter kon optillen, tot boven die basket bijvoorbeeld, en hem elke keer kon dunken, dan zou dat nog eens een aardige truc zijn. Maar ik ben Harry Potter niet en zo werkt het niet met echte magie.’

‘Is dat dan… magie?’ vroeg ik.

De bal viel in zijn hand. ‘Je gelooft me niet, hè?’

‘Jawel, maar…’

Met een lach onderbrak hij me. ‘Je denkt dat het een trucje is, of een special effect. Nou, filmmeisje, kom dan maar eens hier en stel me op de proef.’

‘Ik…’

‘Kom hier.’ Hij wees naar een plekje naast zich. ‘Kijk maar eens of je touwtjes kunt vinden.’

Ik schoof dichterbij. Hij zei een paar woorden, luider nu, zodat ik hem kon verstaan. Het was geen Engels.

Toen de bal niet bewoog, vloekte hij. ‘Had ik al gezegd dat ik Harry Potter niet ben? We proberen het nog een keer.’

Hij herhaalde de woorden, langzamer, met zijn ogen strak op de bal gericht. Nu kwam hij een centimeter of vijf omhoog.

‘Kijk nu maar eens of er touwtjes of draden zijn, of iets anders dat hem volgens jou omhooghoudt.’

Ik aarzelde, maar hij drong aan en plaagde me tot ik dichterbij kwam en een vinger tussen de bal en zijn hand stak. Toen ik niets raakte, schoof ik al mijn vingers ertussen en bewoog ze op en neer. Simons hand klemde zich om de mijne, en ik slaakte een kreet terwijl de bal over het betonnen plaatsje weg stuiterde.

‘Sorry,’ zei hij grijnzend, met zijn vingers nog om de mijne heen. ‘Ik kon het niet laten.’

‘Ja, ik ben nogal schrikachtig, zoals je broer waarschijnlijk al heeft verteld. Maar hoe…’ Ik keek naar de bal, die op het gras tot stilstand kwam. ‘Wauw.’

Zijn grijns werd breder. ‘Geloof je me nu?’

Terwijl ik naar de bal staarde, zocht ik naarstig naar een andere verklaring. Ik kon er geen bedenken.

‘Kun je me dat leren?’ vroeg ik uiteindelijk.

‘Nee. Net zomin als jij mij kunt leren geesten te zien. Je hebt het of je…’

‘Basketballen in het donker, Simon?’ vroeg iemand aan de andere kant van de tuin. ‘Had me maar geroepen. Je weet dat ik altijd in ben voor een potje…’

Tori bleef plotseling staan toen ze mij zag. Haar blik ging naar mijn hand, nog steeds in de zijne.

‘… een tegen een,’ maakte ze haar zin af.

Ik rukte mijn vingers los. Ze bleef staan staren.

‘Hoi, Tori,’ zei Simon terwijl hij de bal opraapte. ‘Alles goed?’

‘Ik zag je spelen en dacht dat je misschien wel gezelschap kon gebruiken.’ Haar blik verplaatste zich naar mij, ondoorgrondelijk. ‘Maar kennelijk niet.’

‘Ik moet weer eens naar binnen,’ zei ik. ‘Bedankt voor de tips, Simon.’

‘Nee, wacht even.’ Hij deed een stap in mijn richting, maar wierp toen een blik op Tori. ‘Eh, oké. Graag gedaan. En het wordt inderdaad wel erg donker, hè? Het zal onderhand wel tijd zijn voor een tussendoortje…’

Haastig liep hij het huis binnen.

==

Ik lag in bed en weer kon ik niet slapen. Deze keer waren het echter geen boze dromen die me wakker hielden, maar de gedachten die me door het hoofd schoten, zo schril en vasthoudend dat ik tegen middernacht serieus overwoog de keuken te gaan plunderen, en wel om de reisverpakking paracetamol te pakken die ik daar had zien liggen.

Ik was een necromancer.

Dat ik er een naam aan kon verbinden had een opluchting moeten zijn, maar ik wist niet of dit nu zoveel beter was dan het etiket ‘schizofrenie’. Schizofrenie was tenminste een bekende en algemeen aanvaarde stoornis. Ik kon er met mensen over praten, leren ermee om te gaan, mijn medicijnen innemen en de symptomen een halt toeroepen.

Diezelfde medicijnen verhulden misschien de symptomen van necromantie, maar zoals Simon al had gezegd was het net zoiets als mijn haar verven: vanbinnen was er niets veranderd, en mijn ware natuur lag in hinderlaag, klaar om toe te slaan zodra de medicatie was uitgewerkt.

Necromantie.

Van wie had ik het? Van mijn moeder? Zo ja, waarom wist tante Lauren er dan niets van? Van mijn vader? Misschien kon hij de moed niet opbrengen om het me te vertellen en had hij zich daarom in het ziekenhuis zo schuldbewust gedragen, was hij er daarom zo op gebrand geweest om me gerust te stellen. Of misschien wisten noch mijn ouders, noch mijn tante er iets van. Mogelijk was het een recessief gen dat telkens een generatie oversloeg.

Simon had geluk. Kennelijk had zijn vader hem verteld over de magie en hem geleerd hoe hij die moest gebruiken. Maar mijn afgunst verdween al snel. Hoezo, geluk? Hij zat vast in een opvanghuis. Ik had niet de indruk dat hij hier zoveel aan zijn magie had.

Magie. Het woord had heel weinig lading, alsof ik het al had geaccepteerd. Was dat zo? Moest ik het wel accepteren?

Dagenlang had ik ontkend dat ik geesten zag, en nu had ik er opeens geen enkel probleem mee om in magie te geloven? Ik had erop moeten staan dat hij nog meer demonstraties zou geven. Alternatieve verklaringen moeten bedenken. Maar dat had ik in mijn eigen geval al geprobeerd, en nu ik besefte dat ik daadwerkelijk dode mensen zag, was het bijna een geruststelling te geloven dat ik niet de enige was met vreemde talenten.

En hoe zat het met Derek? Volgens Simon was hij onnatuurlijk sterk. Was dat ook iets magisch? Ik had die kracht gevoeld. Ik had zijn dossier gelezen, en ik wist dat zelfs de autoriteiten er geen verklaring voor hadden kunnen bedenken.

Hoe bizar het ook klonk, de meest vergezochte verklaring was misschien wel de meest logische. Er waren mensen met krachten die je gewoonlijk alleen in legenden en films tegenkwam. Onder wie wij.

Ik moest bijna lachen. Het leek wel iets uit een stripverhaal. Jongeren met bovennatuurlijke krachten, net als superhelden. Superhelden? Ja, natuurlijk. Om de een of andere reden kon ik me niet voorstellen dat we de wereld van het kwaad konden redden door geesten te zien en basketballen te laten zweven.

Als zowel Derek als Simon krachten had, was dat dan de reden dat ze als pleegbroers in hetzelfde huis terecht waren gekomen? Wat had hun vader hun verteld? Had zijn verdwijning iets te maken met magische krachten? Was dat de reden dat de jongens onder een valse naam naar school waren gegaan en nooit lang op dezelfde plaats waren gebleven? Moesten mensen als wij dat doen? Ons verbergen?

De vragen verdrongen zich in mijn hoofd, en geen van alle waren ze bereid weg te gaan voor ze waren beantwoord… en aan die antwoorden kon ik om twee uur ’s nachts niet komen. Ze stuiterden rond in mijn schedel als Simons basketbal. Na een tijdje durfde ik te zweren dat ik ze kon zien: oranje ballen die door mijn hoofd stuiterden, op en neer en op en neer, tot ik eindelijk in slaap viel.

==

Een stem sneed door de dikke deken van vergetelheid heen, en ik kwam met een ruk overeind terwijl ik vocht om de slaap te verdrijven.

Happend naar adem keek ik om me heen, met mijn ogen wijdopen en mijn oren gespitst. Het was doodstil. Ik wierp een blik op Rae. Die sliep als een roos.

Een droom. Ik wilde weer gaan liggen.

‘Wakker worden.’

Het gefluister kwam door de halfopen deur naar binnen. Ik ging liggen en weerstond de aandrang om de dekens hoger op te trekken.

Ik dacht dat je je niet meer wilde verstoppen? Dat was toch het plan? De stemmen niet langer negeren, maar op zoek gaan naar antwoorden, het heft in eigen hand nemen?

Ik haalde een keer diep adem. Toen glipte ik het bed uit en liep naar de deur.

De gang was verlaten. Het enige wat ik hoorde was het getik van de staande klok beneden. Toen ik me omdraaide, zag ik een lichte, onscherpe gestalte bij een dichte deur verderop in de gang. Een kast, dacht ik. Wat hadden de geesten in dit huis toch met kasten?

Ik sloop de gang door en duwde voorzichtig de deur open. Een donkere trap leidde naar boven.

Naar de zolder.

Mooi niet. Dit was net zo eng als een kelder, misschien nog wel enger. Ik was niet van plan een geest daarnaartoe te volgen.

Goeie smoes.

Het is helemaal geen…

Je wilt niet met ze praten. Niet echt. Je wilt de waarheid niet weten.

Geweldig. Nu moest ik niet alleen Dereks geklier en getreiter verdragen, maar begon mijn innerlijke stem ook nog op die van hem te lijken.

Ik ademde diep in en liep de deur door.

==