12

Na de lunch was het tijd voor wiskunde. Dat was een vak waarbij de docent precies moest weten hoe ver ik was, en mijn leraar had mijn werk nog niet opgestuurd, dus mocht ik het voorlopig laten zitten. Wiskunde was ook de les waar Derek de vorige dag niet bij was geweest, en ook vandaag ging hij met zijn boeken in de eetkamer zitten terwijl mevrouw Wang een korte les gaf. Ik vermoedde dat hij een achterstand moest wegwerken en daarom een rustige omgeving nodig had. Hij ging zijn weg en ik ging de mijne, naar de vrijetijdsruimte om die e-mail voor Kari te schrijven.

Het duurde even voor ik de juiste woorden had gevonden. De derde versie leek me uiteindelijk vaag genoeg, maar niet zo vaag dat het overduidelijk was dat ik iets verzweeg. Ik stond op het punt op ‘verzenden’ te klikken, toen ik opeens begon te twijfelen.

Ik gebruikte een gezamenlijke account. Wat zou er bij ‘Afzender’ komen te staan? Lyle House opvanghuis voor psychisch gestoorde jongeren? Dat niet, dat wist ik zeker, maar zelfs als er alleen ‘Lyle House’ zou staan, zou Kari zich achter de oren krabben en misschien zelfs opzoeken wat dat was.

Ik opende de internetbrowser en zocht op ‘Lyle House’. Meer dan een miljoen hits. Ik voegde ‘Buffalo’ toe en dat halveerde het aantal, maar een vluchtige blik op de eerste pagina vertelde me dat het allemaal willekeurige hits waren: een vermelding van een huis aan Lyle Street in Buffalo, een lijst met liedjes van Lyle Lovett waar de woorden ‘house’ en ‘buffalo’ in voorkwamen, een kamerlid dat Lyle heette en iets te melden had over Buffalo Lake.

Ik bracht het pijltje weer naar de verzendknop, maar aarzelde opnieuw.

Dat Lyle House toevallig geen bloemrijke website had, betekende niet dat Kari het niet in het telefoonboek zou kunnen vinden.

Ik sloeg de e-mail onder een obscure naam als tekstbestand op. Vervolgens wiste ik de mail. Als ik haar belde, kon ik waarschijnlijk de nummerweergave blokkeren. In de gemeenschappelijke ruimte waren geen telefoons, dus moest ik vragen of ik die van de verpleging mocht gebruiken. Dat zou ik straks doen, als Kari uit school was.

Ik sloot Outlook en wilde net de browser sluiten toen mijn blik op een van de zoekresultaten viel, over een man uit Buffalo, Lyle genaamd, die bij een woningbrand om het leven was gekomen.

Ik moest denken aan wat Rae de vorige avond had gezegd over het opzoeken van die verbrande conciërge. Dit was mijn kans om de strijd te beslechten tussen het stemmetje in mijn hoofd dat zei: ‘Je hallucineert. Gewoon je medicijnen innemen en je kop houden’, en het stemmetje dat daar niet zo zeker van was.

Ik zette de cursor in de zoekbalk, wiste de woorden en liet mijn vingers boven de toetsen hangen. Al mijn spieren waren gespannen, alsof ik een elektrische shock verwachtte.

Waar was ik bang voor?

Dat ik erachter zou komen dat ik inderdaad aan schizofrenie leed?

Of dat ik erachter zou komen dat dat niet zo was?

Ik legde mijn vingertoppen op de toetsen en typte: ‘A.R. Gurney school kunsten Buffalo dood conciërge’.

Duizenden hits, voornamelijk pagina’s over A.R. Gurney, de toneelschrijver uit Buffalo. Toen zag ik de woorden ‘tragisch ongeluk’, en ik wist het.

Ik dwong het pijltje omhoog over het scherm, klikte op de link en las het artikel.

In 1991 was Rod Stinson, de 41-jarige hoofdconciërge van de A.R. Gurney School voor de Kunsten in Buffalo, omgekomen bij een chemische explosie. Een dom omgeluk, veroorzaakt door een parttime conciërge die een bus had bijgevuld met de verkeerde vloeistof.

Hij was omgekomen voordat ik zelfs maar was geboren. Dus was het onmogelijk dat ik ooit iets over het ongeluk had gehoord.

Maar dat ik me niet kon herinneren er ooit iets over te hebben gehoord, betekende niet dat ik er nooit iets over had opgevangen, misschien omdat iemand in de klas iets had gezegd, en ik het diep in mijn onderbewuste had opgeslagen, waar de schizofrenie het kon opdiepen en in de vorm van een hallucinatie kon gieten.

Ik bekeek het artikel vluchtig. Geen foto. Ik ging terug naar de zoekpagina en klikte op de volgende link. In grote lijnen dezelfde informatie, alleen stond hier wel een foto bij. En er was geen twijfel mogelijk: dat was de man die ik had gezien.

Had ik die foto ooit eerder ergens gezien?

Je hebt ook overal een antwoord op, hè? Een ‘logische verklaring’. Maar wat zou je denken als je dit zag in een van die films van je?

Dan zou ik naar het scherm rennen en dat domme meisje een klap geven, omdat de waarheid haar recht in het gezicht staarde maar ze te stom was om het te zien. Nee, niet te stom. Te koppig.

Wil je een logische verklaring? Zet de feiten dan op een rijtje. De scènes.

Scène één: meisje hoort lichaamsloze stemmen en ziet een jongetje dat voor haar ogen verdwijnt.

Scène twee: ze ziet een dode man met brandwonden.

Scène drie: ze ontdekt dat de verbrande conciërge echt heeft bestaan en op haar school is omgekomen, precies zoals ze heeft gezien.

En toch gelooft dat meisje, onze zogenaamd intelligente heldin, niet dat ze geesten ziet? Word nou eens wakker.

Maar mijn weerstand bleef. Hoezeer ik ook van de wereld van de cinema hield, ik kende het verschil tussen fictie en werkelijkheid. In films kwamen geesten en buitenaardse wezens en vampiers voor. Zelfs iemand die niet in buitenaards leven geloofde en die in een bioscoop naar hoofdrolspelers zat te kijken die de aanwijzingen voor een buitenaardse invasie niet herkenden, kreeg soms zin om keihard te roepen: ‘Hallo, snap het dan!’

Maar als je in het echte leven tegen mensen zei dat je door een conciërge met een gesmolten gezicht achterna werd gezeten, zeiden ze niet: ‘Wauw, kennelijk zie je geesten.’ Nee, dan stopten ze je in een opvanghuis als dit.

Ik staarde naar de foto. Er was geen twijfel mogelijk…

‘Heb je hém gezien?’

Ik draaide me met een ruk om in mijn stoel. Vlak achter me stond Derek. Voor zo’n forse jongen kon hij zich zo ongelooflijk geruisloos bewegen dat ik bijna zou denken dat híj een geest was. Net zo stilletjes… en net zo onwelkom.

Hij wees naar de kop boven het artikel over de conciërge. ‘A.R. Gurney. Dat is jouw school. Jij hebt die man gezien, hè?’

‘Ik weet niet waar je het over hebt.’

Hij keek me strak aan.

Ik klikte de browser weg. ‘Ik was met schoolwerk bezig. Voor als ik terugga. Een project.’

‘Waarover? “Mensen die bij mij op school zijn omgekomen”? Ik heb me wel vaker laten vertellen dat ze op scholen voor de kunsten een beetje raar zijn…’

Ik zette mijn stekels op. ‘Raar?’

‘Wil je iets om informatie over te verzamelen?’ Hij boog over me heen om de muis te pakken, en ik ving een vleugje zweet op. Niet zo erg dat bloemen ervan zouden verwelken, maar een eerste teken dat zijn deodorant de strijd elk moment kon verliezen. Discreet probeerde ik bij hem vandaan te schuiven, maar hij zag het en keek me boos aan, alsof hij beledigd was, waarna hij een stap opzij deed en zijn ellebogen introk.

Hij opende een nieuw browservenster, typte één woord en klikte op ‘zoeken’. Toen rechtte hij zijn rug.

‘Kijk daar maar eens naar. Misschien leer je er iets van.’

==

Ik zat al zeker vijf minuten naar de zoekterm te staren. Eén woord. ‘Necromancer’.

Was dat wel een bestaand woord? Ik zette de cursor voor het woord en typte ‘define’. Toen ik op enter drukte, liep het scherm vol.

Necromancer: iemand die predicties doet door de doden te bezweren.

Predicties? De toekomst voorspellen, dus? Door met doden te praten… uit het verleden? Dat sloeg helemaal nergens op.

Ik ging naar de volgende definitie, van Wikipedia.

Necromantie is het voorspellen van de toekomst door de geesten van de doden op te roepen. Het woord is afgeleid van het Griekse nekrós, dat ‘dood’ betekent, en manteía, het voorspellen van de toekomst. Het heeft een nevenbetekenis die wordt weerspiegeld in een alternatieve en archaïsche schrijfwijze van het woord, nigromantie (een volkse etymologie waarin het Latijnse woord niger, ‘zwart’, voorkomt), waarin de magische vermogens van ‘duistere machten’ worden verkregen uit of met behulp van lijken. Een beoefenaar van necromantie heet een necromancer.

Ik las de paragraaf drie keer en wist langzaam de ingewikkelde omschrijving te ontcijferen, om vervolgens te beseffen dat ze me niets meer vertelde dan de eerste definitie. Door naar de volgende, ook van Wikipedia.

In de fictieve wereld Diablo 2 zijn de Priesters van Rathma…

Duidelijk niet wat ik zocht, maar ik keek het toch even snel door en ontdekte dat er in rollenspellen een categorie bestond die de necromancers heette en die de doden tot leven konden wekken en aansturen. Had Derek het daar vandaan? Nee. Hij mocht dan een griezel zijn, maar als hij geen verschil meer zag tussen het echte leven en computerspelletjes, zou hij in een echt gesticht zitten.

Ik keerde terug naar Wikipedia, las de rest van de definities vluchtig door en vond slechts variaties op de eerste. Een necromancer voorspelt de toekomst door met de doden te praten.

Nieuwsgierig geworden wiste ik ‘define’ en zocht alleen op ‘necromancer’. De eerste paar websites waren van religieuze aard. Daar werd necromantie gedefinieerd als het communiceren met de wereld van de geesten. Ze noemden het slecht, zwarte magie en duivelsverering.

Dacht Derek dat ik me bezighield met zwarte magie? Wilde hij mijn eeuwige ziel redden? Of was het een waarschuwing dat hij me in de gaten hield? Ik huiverde.

De vrouwenkliniek van tante Lauren was een keer per ongeluk het doelwit geworden van een militante anti-abortusgroepering. Ik wist uit de eerste hand hoe angstaanjagend mensen konden zijn als ze dachten dat je iets deed wat tegen hun overtuigingen indruiste.

Ik ging terug naar de lijst met zoekresultaten en koos er een die wetenschappelijker aandeed. Daar stond dat necromancer een alternatieve – verouderde – term was voor mediums, spiritualisten en andere mensen die met geesten konden praten. De term kwam voort uit het oude geloof dat als je met de doden kon praten, zij je de toekomst konden voorspellen, omdat ze alles konden zien. Ze wisten wat je vijand aan het doen was of waar je een verborgen schat kon vinden.

Ik ging naar de volgende website op de lijst, en een afschuwelijk schilderij vulde het beeldscherm: een massa dode mensen, half vergaan en in stukken gehakt, die achter een man met gloeiende ogen en een boosaardige grijns aan liepen. De titel: Het Dodenleger.

Ik scrollde naar beneden. De website stond vol met dat soort afbeeldingen, van mannen omringd door zombies.

Snel koos ik een andere pagina. Daar werd ‘de kunst van de necromantie’ beschreven als het opwekken van de doden. Ik huiverde en ging naar de volgende. Een religieuze website deze keer, waarin werd geciteerd uit een oud boek dat fulmineerde tegen ‘smerige necromancers’ die misdaden tegen de natuur begingen door met geesten te communiceren en doden tot leven te wekken.

Nog meer websites. Nog meer oude gravures en schilderijen. Groteske afbeeldingen van groteske mannen. Die doden tot leven wekten. Geesten opriepen. Demonen ontboden.

Met bevende vingers sloot ik de browser af.

==