28

Mijn hand streek langs iets wat op het zand lag. Het luciferboekje.

Ik griste het van de grond en prutste aan het flapje. Ik haalde er een lucifer uit, draaide het boekje om en zocht op de tast naar de strijkstrip. Daar.

‘Help. Help. Me.’

Ik schoof een stukje naar achteren, schopte met mijn vastgebonden voeten naar achteren om me los te rukken en liet de lucifer vallen. Ik stopte en zocht er op de tast naar.

Pak gewoon een nieuwe!

Dat deed ik. Ik zocht de strijkstrip weer. Klemde de lucifer tussen mijn vingers… en besefte dat ik geen idee had hoe ik hem moest afstrijken. Hoe moest ik dat weten? Op kamp mochten alleen de begeleiders het kampvuur aansteken. Ik had nog nooit een sigaret gerookt. De fascinatie die andere meisjes met kaarsen hadden, deelde ik niet.

Je moet dat toch al eens eerder hebben gedaan?

Waarschijnlijk wel, maar ik herinnerde me er niks van…

Wat maakt het uit! Je hebt het in films toch wel gezien? Hoe moeilijk kan het zijn?

Ik omklemde de lucifer stevig, streek ermee langs de strip… en hij brak doormidden. Ik pakte een nieuwe. Hoeveel waren er nog? Niet veel, want het was hetzelfde boekje dat Rae had gebruikt toen ik haar die eerste dag had betrapt op het afstrijken van lucifers.

Deze keer hield ik de lucifer hoger vast, vlak bij het kopje. Ik streek hem af. Niets. Ik streek hem nog een keer af, en het kopje ontbrandde en schroeide mijn vingertoppen, maar ik liet niet los. Het vlammetje brandde fel, maar gaf weinig licht. Ik kon mijn hand zien, maar verder niets dan duisternis.

Nee, rechts van me was iets, iets wat over het zand bewoog. Ik kon alleen een donkere gestalte onderscheiden die zich naar me toe sleepte. Een grote, lange gestalte. Er werd iets uitgestoken. Het zag eruit als een arm, vlekkerig, met een vrijwel witte hand en lange vingers die in het donker leken te gloeien.

De hand reikte naar voren, greep zich vast in het zand en trok het lichaam naar voren. Ik zag kleren, gescheurde kleren. De stank van aarde en verrotting vulde mijn neusgaten.

Ik tilde de lucifer hoger op. Het ding hief zijn hoofd. Een schedel staarde me aan. Er hingen donkere repen vlees en vieze, plakkerige haren aan. Lege oogkassen werden naar me toe gekeerd. De kaak viel open, de tanden klakten toen hij iets probeerde te zeggen, maar het enige wat eruit kwam, was die afschuwelijke, keelachtige kreun.

‘Help. Help me.’

Ik gilde zo hard tegen het plakband dat ik dacht dat mijn hoofd uit elkaar zou knallen. Het beetje dat nog in mijn blaas zat, liep eruit. Ik liet de lucifer vallen. Spetterend viel hij op de grond, waar hij uitging, maar niet voordat ik had gezien dat een knokige hand naar mijn been werd uitgestoken en er een tweede lijk naast het eerste voortschoof.

Even bleef ik zitten, bijna stuiptrekkend van angst, gilletjes slakend die eerder klonken als gekras. Toen klemde de hand zich om mijn enkel, voelde ik koude botten en randjes van gerafelde kleren langs mijn blote huid strijken. Ook al zag ik het niet, ik kon het me levendig voorstellen, en dat beeld was genoeg om de kreten diep in mijn keel te smoren en me met een schok in beweging te brengen.

Ik rukte en schopte me los, huiverend toen ik met mijn voet iets raakte en een droog, knappend geluid hoorde. Terwijl ik weg krabbelde, hoorde ik iemand mijn naam noemen en zeggen dat ik moest ophouden.

Ik wilde het plakband lostrekken, maar mijn bevende vingers konden nog steeds geen randje te pakken krijgen. Ik gaf het op en kroop zo snel als ik kon weg, tot het gebons en geklik en het woeste gesis achter me begonnen weg te sterven.

‘Chloe, stop nou!’ Een donkere gestalte doemde voor me op, in de gloed van een zacht licht. ‘Ik ben het…’

Ik schopte zo hard als ik kon. Een scherp gesis van pijn en een verwensing.

‘Chloe!’

Vingers klemden zich om mijn arm. Ik haalde uit. Een andere hand greep die arm vast, en haalde me uit balans.

‘Chloe, ik ben het. Derek.’

Ik weet niet meer wat ik toen deed. Mogelijk heb ik me in zijn armen laten vallen, maar als dat zo is, heb ik het verdrongen. Ik weet nog wel dat ik voelde hoe het plakband werd losgetrokken, en dat ik vervolgens dat afschuwelijke gebons hoorde en overeind krabbelde.

‘E-e-er zijn hier…’

‘Dode mensen, weet ik. Die lagen hier waarschijnlijk begraven. Je hebt ze per ongeluk tot leven gewekt.’

‘T-t-tot leven…’

‘Andere keer. Nu moet je eerst…’

Daar was het gebons weer, en ik zag – in gedachten – hoe ze hun slappe lichaam voortsleepten. Het geruis van hun kleren en het uitgedroogde vlees. Het gekletter en geklik van hun botten. Hun geest, gevangen. Gevangen in hun eigen lijk…

‘Chloe, concentreer je!’

Derek hield me bij mijn onderarmen overeind en trok me zo dicht naar zich toe dat ik het wit van zijn tanden kon zien terwijl hij praatte. Achter hem was dat vage schijnsel dat ik daarstraks ook al had gezien. Het deurtje stond open en liet net genoeg licht binnen om contouren te kunnen onderscheiden.

‘Ze zullen je niets doen. Het zijn geen filmzombies die hersens eten, oké? Het zijn gewoon dode lichamen waarin de geest is teruggekeerd.’

Alleen maar dode lichamen? Waarin de geest is teruggekeerd? Had ik mensen – geesten – teruggestuurd naar hun lichaam? Ik stelde me voor hoe dat moest zijn, als je werd teruggeduwd in je halfvergane lijk, erin gevangenzat…

‘I-i-ik moet ze terugsturen.’

‘Ja, dat is zo’n beetje de bedoeling.’

Hij klonk minder sarcastisch dan anders, en toen ik ophield met beven, voelde ik de spanning in zijn lijf, in de handen die om mijn armen waren gevouwen, en ik besefte dat hij moeite moest doen om kalm te blijven. Ik wreef met beide handen over mijn gezicht, waardoor de stank van aarde in mijn neusgaten drong.

‘O-oké, maar hoe stuur ik ze dan terug?’

Stilte. Ik keek op.

‘Derek?’

‘Dat… dat weet ik niet.’ Hij vermande zich, rolde met zijn schouders, en de barse ondertoon keerde terug in zijn stem. ‘Jij hebt ze ontboden, Chloe. Wat je ook hebt gedaan, maak het ongedaan. Draai het terug.’

‘Ik heb helemaal niets…’

‘Probeer het gewoon.’

Ik sloot mijn ogen. ‘Ga terug. Terug naar het hiernamaals. Ik laat jullie vrij.’

Ik herhaalde de woorden en concentreerde me zo diep dat het zweet over mijn gezicht sijpelde. Maar het gebons kwam steeds dichterbij. En dichterbij. En dichterbij.

Ik kneep mijn ogen nog steviger dicht en bedacht een film waarin een dwaze jonge necromancer geesten moet terugsturen naar de onderwereld. Ik dwong mezelf aan de lijken te denken. Ik zag mezelf hun geesten aanroepen, ze bevrijden van hun aardse ketenen. Ik stelde me voor dat de geesten opstegen…

‘Help. Help.’

Mijn mond werd droog. De stem klonk vlak achter me. Ik opende mijn ogen.

Derek slaakte een verwensing, en zijn handen om mijn onderarmen verstrakten.

‘Hou je ogen dicht, Chloe. Denk erom, ze zullen je geen pijn doen.’

Een benige vingertop raakte mijn elleboog aan. Ik schrok me rot.

‘Rustig maar, Chloe. Ik ben bij je. Ga door.’

Ik hield mezelf doodstil. De vingertoppen prikten in mijn arm en gleden er vervolgens langs, in een strelende, voorzichtige, tastende beweging, als in het verhaal van de blinden die de olifant bevoelen. Botten schraapten over mijn huid. Een ruisend gekletter toen het lijk zich dichter naar me toe sleepte. En die stank…

Visualiseren.

Doe ik toch!

Niet zo!

Ik sloot mijn ogen, wat op zich weinig zin had omdat ik met open ogen ook niets zag, maar zo voelde ik me wel beter. De vingers gleden tastend over mijn rug, plukten aan mijn shirt, en het lijk maakte keelachtige geluiden, alsof het iets wilde zeggen.

Ik zette mijn tanden op elkaar en negeerde het. Wat niet meeviel, als je naging wat me aanraakte en bijna tegen me aan kroop…

Zo kan-ie wel weer!

Ik besloot me op Dereks ademhaling te concentreren. Langzame, diepe ademhalingen door zijn mond waarmee hij zijn best deed kalm te blijven.

Diep in en uitademen. Diep in en uitademen. Zoek een stil plekje op. Waar je creativiteit huist.

Langzaam vervaagden de geluiden, aanrakingen en geuren van de werkelijkheid. Ik kneep mijn ogen dicht en liet mezelf los in mijn verbeeldingskracht. Ik concentreerde me op de lichamen, stelde me voor dat ik hun geest eruit trok, ze bevrijdde, als gekooide duiven die de zon tegemoet fladderden.

Die beelden herhaalde ik: dat ik de geesten bevrijdde, ze geluk wenste en mijn excuses aanbood terwijl ik ze wegstuurde. Vaag hoorde ik Dereks stem, die me zei dat ik het prima deed, maar hij leek te zweven, als in een droom, aan de rand van mijn bewustzijn. De werkelijkheid was hier, waar ik mijn vergissing rechtzette, iets terugdraaide wat…

‘Ze zijn weg, Chloe,’ fluisterde hij.

Ik hield op. Ik voelde nog steeds benige vingers, nu op mijn been, en een lichaam dat tegen me aan drukte, maar het bewoog niet meer. Toen ik er zijwaarts van wegdraaide, viel het lijk als een lege huls aan mijn voeten neer.

Derek slaakte een lange, diepe zucht en haalde zijn handen door zijn haar. Na een korte stilte vroeg hij, als in een à propos, hoe het met me ging.

‘Ik overleef het wel.’

Weer een diepe, bevende zucht. Toen keek hij naar het lichaam.

‘Nou, we moesten maar eens aan de slag.’

==