43

Na een paar minuten kwam Derek terug en leidde me zonder iets te zeggen naar de achterwand, waar een raam kapot was. Iemand had het afgetimmerd, maar de houten plaat lag nu op de grond.

‘Wacht even.’

Hij veegde de glasscherven van de vensterbank en haakte toen zijn vingers in elkaar, zodat ik ze als opstapje kon gebruiken. Ik kroop door het raam, maar mijn mouw bleef aan een uitstekende glasscherf hangen.

Vlakbij sloeg er een deur open.

‘Chloe? Derek? Ik weet dat jullie hier zijn. De deur is kapot.’

Ik rukte mijn mouw los en voelde een scherpe pijn. De glasscherf viel rinkelend op de bestrating terwijl ik snel naar buiten kroop.

Ik viel op de grond, krabbelde overeind en rende naar de dichtstbijzijnde schuilplaats: een zeildoek over een stapel hout. Ik liet me op handen en voeten zakken en kroop eronder. Derek duwde me nog een stukje verder. Ik vond een plekje waar het zeildoek een soort tent vormde en liet me op mijn buik op de grond zakken. Zodra ik een beetje op adem was, begon mijn bovenarm te kloppen ten teken dat het glas niet zomaar een schrammetje op mijn huid had achtergelaten.

‘Je bent gewond,’ fluisterde Derek, alsof hij mijn gedachten had gelezen.

‘Het is maar een schram.’

‘Nee, niet waar.’

Hij pakte mijn arm en trok hem recht. Een steek van pijn. Ik onderdrukte een pijnkreet. Het was te donker om het te kunnen zien, maar de mouw voelde nat aan op mijn huid. Bloed. Dat had hij geroken.

Voorzichtig rolde hij mijn mouw op, en hij vloekte.

‘Is het erg?’ fluisterde ik.

‘Diep. We moeten het bloeden stelpen. We hebben verband nodig.’

Hij liet mijn arm los. Er bewoog iets wits, en ik besefte dat hij zijn T-shirt uittrok.

‘Wacht even,’ zei ik. ‘Dat is het enige wat jij aanhebt. Ik heb allemaal laagjes.’

Hij wendde zijn gezicht af. Ik trok mijn sweatshirt, trui en T-shirt uit, op mijn tanden bijtend wanneer de stof langs de wond streek. Ik hielp mezelf eraan herinneren dat ik er nauwelijks iets van had gevoeld, tot hij me vertelde hoe ernstig het was.

Ik trok de bovenste twee truien weer aan en gaf hem mijn T-shirt. Hij scheurde het in stukken, en het geluid galmde door de kleine ruimte. Kennelijk keek ik geschrokken, want hij zei: ‘Er is niemand in de buurt. Ik kan ze horen. Ze doorzoeken de loods.’

Hij wikkelde de repen om mijn arm. Toen tilde hij zijn hoofd op, alsof hij iets hoorde, en ving ik in de verte een stem op die iets riep, gevolgd door een andere stem, die antwoord gaf.

‘Nu zijn ze allemaal in de loods,’ fluisterde hij. ‘Tijd om te gaan. Ik zal proberen Simons geur op te pikken. Volg mij.’

Derek zigzagde door de hindernisbaan van puin en afval, zonder ook maar één keer zijn pas in te houden. Gelukkig liep ik achter hem, zodat hij niet kon zien hoe vaak ik mijn knieën en ellebogen stootte wanneer ik om een obstakel heen rende.

Eindelijk ging hij langzamer lopen. ‘Hebbes,’ fluisterde hij, en hij wees naar de zuidkant van de fabriek. We liepen die kant op. Toen we vlak bij de hoek waren, keek iemand om de hoek van een nis bij een deur en trok zich snel weer terug. Simon. Even later kwam Rae tevoorschijn, wild zwaaiend, voordat ze naar achteren werd getrokken, ongetwijfeld door Simon.

We renden op hen af en troffen hen aan in een diepe, smalle nis bij een deur, zo te zien een hoofdingang, waar het stonk naar sigarettenrook.

‘Wat doe jij hier?’ fluisterde Rae terwijl ze ogenschijnlijk geschrokken naar Derek keek. ‘Jij zou toch…’

‘De plannen zijn veranderd.’

‘Fijn je te zien, broer,’ zei Simon, die Derek een klop op zijn rug gaf. ‘Ik was bang dat Chloe ons nooit zou vinden. Er is een heel stel mensen naar ons op zoek.’

‘Weet ik.’

Simon liep naar de hoek, gluurde eromheen en kwam weer terug om me mijn rugzak te geven. ‘Gaat het?’

Ik knikte en hield mijn gewonde arm uit het zicht. ‘Ze hebben geweren.’

‘Hè?’ Rae’s ogen werden groot. ‘Echt niet. Ze zouden nooit…’

‘Verdovingsgeweren,’ verbeterde Derek.

‘O.’ Ze knikte, alsof verdovingsgeweren tot de standaarduitrusting behoorden wanneer je weggelopen tieners wilde opsporen.

‘Wie heb je gezien?’ vroeg Derek aan Simon.

‘Van Dop, Davidoff, en volgens mij Talbot ook, maar dat weet ik niet zeker. Dokter Gill in elk geval niet.’

‘Die is nog bij het huis,’ zei ik. ‘Maar er zijn er ook twee die we niet kennen. Een man en een vrouw.’ Ik keek Derek aan. ‘Wat denk je, undercoveragenten?’

‘Geen idee. Daar maken we ons een andere keer wel druk om. Op het moment vormen we een te makkelijk doelwit. We moeten hier weg.’

Toen Derek naar de hoek liep om poolshoogte te nemen, boog Simon zich naar me toe. ‘Bedankt. Dat je hem hebt gevonden. Was alles goed?’

‘Een andere keer,’ zei Derek. ‘Verderop is er nog een loods, met kapotte ramen. Die is waarschijnlijk verlaten. Als we die kunnen bereiken…’

‘Chloe?’ vroeg Rae, die naar mijn arm stond te staren. ‘Wat zit er toch op je mouw? Het lijkt wel…’ Ze raakte de stof aan. ‘O, mijn god. Je bloedt. Je bloedt echt heel erg.’

Simon ging aan mijn andere kant staan. ‘Je mouw is doorweekt. Wat…’

‘Het is maar een snee,’ zei ik.

‘Hij is diep,’ zei Derek. ‘Ze moet worden gehecht.’

‘Ik hoef niet…’

‘Ze moet worden gehecht,’ herhaalde hij. ‘Ik bedenk wel iets. Maar eerst…’ Hij vloekte en sprong snel achteruit. ‘Ze komen eraan.’ Boos keek hij om zich heen. ‘Dit is de belabberdste schuilplaats…’

‘Weet ik,’ zei Simon. ‘Ik wilde op zoek naar een betere, maar…’ Een nadrukkelijke blik op Rae vertelde ons dat zij had geweigerd weg te gaan.

‘Wat is er mis mee?’ vroeg ze. Ze ging met haar rug tegen de muur staan. ‘Het is hier hartstikke donker. Ze zien me nooit.’

‘Totdat ze een zaklantaarn op je richten.’

‘O.’

Derek liep met grote passen naar de deur, pakte de klink vast en trok er een keer aan. Toen zette hij zich schrap, legde beide handen om de knop en trok zo hard dat de pezen in zijn nek wel strakgespannen kabels leken. De deur beefde en vloog toen open met een knal zo luid als een pistoolschot.

Verwoed gebaarde hij dat we naar binnen moesten lopen. ‘Zoek dekking!’ fluisterde hij toen ik me langs hem heen haastte.

We renden een brede gang in met aan weerszijden deuren. Rae ging op de eerste de beste deur af. Derek gaf haar een duw.

‘Doorlopen!’ fluisterde hij.

Hij haalde haar in en ging ons voor naar een tweede gang. Daar gebaarde hij dat we stil moesten zijn, zodat hij kon luisteren, maar zelfs zonder superscherpe zintuigen kon ik horen dat de deur openzwaaide en er iemand aankwam.

‘Hij is open!’ riep een man. ‘Ze zijn hier langsgekomen.’

‘We moeten eruit,’ fluisterde Derek. ‘Opsplitsen. Zoek een uitgang. Maakt niet uit wat voor een. Als je er een vindt, moet je fluiten, maar zachtjes. Ik hoor je wel.’